Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1129, 23/03957
Hoge Raad, 11-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1129, 23/03957
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2025
- Datum publicatie
- 11 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1129
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:1765
- Zaaknummer
- 23/03957
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/03957
Datum 11 juli 2025
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GOUWE-RIJNLAND
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 30 augustus 2023, nr. BK-22/012661, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/2334) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2020.
1 Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is gebruiker van een woning. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van die woning voor het jaar 2020 vastgesteld. Belanghebbende heeft bij brief van 2 maart 2020 tegen deze beschikking bezwaar gemaakt en vervolgens bij e-mail van 12 februari 2021 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift. Bij uitspraak van 5 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard en een dwangsom toegekend van € 161.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, en de Rechtbank verzocht om een vergoeding van immateriële schade in geval van overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van de zaak in eerste aanleg.
Bij uitspraak van 30 november 2022 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het hiervoor bedoelde verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat de redelijke termijn voor berechting van de zaak is overschreden, maar dat een wijziging van de WOZ-waarde in dit geval niet kan leiden tot een lagere gebruikersheffing, zodat het financiële belang bij de procedure van belanghebbende als huurder van de woning in zoverre nihil moet worden geacht. De Rechtbank heeft vervolgens volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
3 Oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade dient te worden toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting van de zaak in eerste aanleg.
Het Hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor berechting van de zaak in eerste aanleg is overschreden. Het Hof heeft daarin – anders dan de Rechtbank – aanleiding gezien om een schadevergoeding toe te kennen.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een financieel belang heeft bij een vermindering van de bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde. Het Hof heeft daarin echter geen aanleiding gezien om van toekenning van een vergoeding van immateriële schade af te zien op de grond dat de procedure betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Het heeft daartoe overwogen dat ook het financiële belang bij zogenoemde nevenvorderingen in dit kader een rol speelt. In de beroepsprocedure was onder meer de hoogte van de dwangsom in geschil, waarvan op voorhand niet kan worden geoordeeld dat die niet meer zou belopen dan de in het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, genoemde grens van € 15.
Het Hof heeft daarom een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend.