Home

Hoge Raad, 18-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1176, 24/01257

Hoge Raad, 18-07-2025, ECLI:NL:HR:2025:1176, 24/01257

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 juli 2025
Datum publicatie
18 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1176
Formele relaties
Zaaknummer
24/01257

Inhoudsindicatie

Art. 14 EVRM; art. 1 EP; art. 5.2 Wet IB 2001; Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet). Werkelijk behaalde rendement; ongerealiseerde waardeveranderingen beleggingen en tweede woning in Frankrijk (ECLI:NL:HR:2024:705).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/01257

Datum 18 juli 2025

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 februari 2024, nr. BK-23/5011, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/3006) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

1.1

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.2

In deze zaak heeft belanghebbende per aangetekende brief een verweerschrift ingediend waarin tevens een incidenteel beroep in cassatie is opgenomen. Het stuk is opgesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener. Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 992, brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen. In deze zaak had het stuk dus digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, moeten worden ingediend. De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener bij aangetekend verzonden brief verzocht dit stuk binnen vier weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door de indiener opgegeven adres. De indiener heeft geen gevolg gegeven aan het verzoek. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb geen acht slaan op het verweerschrift en het incidentele beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 opgelegd naar – onder meer – een forfaitair bepaald belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (hierna: inkomen in box 3) van € 44.054.

2.2

Belanghebbende heeft in 2018 op zijn bezittingen in box 3 rente- en dividendinkomsten genoten van € 20.763,90 (€ 649,90 rente en € 20.114 dividend).

2.3

Tot het vermogen van belanghebbende in box 3 behoren onder meer bank- en spaartegoeden, aandelen en obligaties en een tweede woning in Frankrijk (hierna: de woning).

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of het inkomen in box 3 juist is vastgesteld. Tussen partijen was niet in geschil dat de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet)3 niet leidt tot een vermindering van de aanslag, aangezien het inkomen in box 3 met toepassing van de Herstelwet € 103.054 zou bedragen. Dat is hoger dan het inkomen in box 3 waarvan is uitgegaan bij het vaststellen van de aanslag.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 volgt dat de heffing van box 3 op stelselniveau in strijd is met artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in combinatie met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP), indien de heffing naar het voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, dat hiervoor een op rechtsherstel gerichte compensatie dient te worden geboden, dat die compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement, en dat niet meer behoort te worden belast dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty’s en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Ongerealiseerde vermogenswinsten passen naar het oordeel van het Hof niet onder het werkelijk behaald rendement en deze dienen daarom bij de bepaling van de op rechtsherstel gerichte compensatie buiten beschouwing te worden gelaten.

3.3

Het Hof heeft vastgesteld dat de woning niet wordt verhuurd en heeft daarom bij het bepalen van het door belanghebbende behaalde rendement daarvoor geen inkomen in aanmerking genomen. Het Hof heeft de aanslag verminderd uitgaande van het hiervoor in 2.2 genoemde bedrag aan rente- en dividendinkomsten als inkomen in box 3, met handhaving van de overige elementen van de aanslag.

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Beslissing