Hoge Raad, 05-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1250, 23/02746
Hoge Raad, 05-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1250, 23/02746
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 september 2025
- Datum publicatie
- 5 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1250
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:85
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2023:1305
- Zaaknummer
- 23/02746
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 10a, lid 3, aanhef en letter a, Wet Vpb 1969; renteaftrek; omleiden van voor een externe acquisitie aangewende middelen via niet met de belastingplichtige verbonden lichamen; strijd met doel en strekking van de Wet Vpb als geheel; HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1152; tweede cassatiegeding; vervolg op HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1085.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02746
Datum 5 september 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juni 2023, nr. 22/005871, betreffende de aan belanghebbende voor het boekjaar 2011/2012 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 15 juli 2022, nr. 20/03946, ECLI:NL:HR:2022:1085, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2020, nr. BK-19/001242, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R. van Scharrenburg, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft voorts schriftelijk haar zienswijze over het voorwaardelijke incidentele beroep naar voren gebracht.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 26 januari 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep in cassatie, alsmede tot het buiten behandeling laten van het voorwaardelijke incidentele beroep.3Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is sinds haar oprichting op 11 april 2011 de moedermaatschappij van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor de jaren 2011 en 2012; hierna: de Wet) met haar dochtermaatschappij (hierna: de tussenhoudster), die eveneens is opgericht op 11 april 2011. De tussenhoudster houdt alle aandelen in de vennootschap die de hierna in 3.1.2 bedoelde overname zal doen (hierna: de biedingsvennootschap). De biedingsvennootschap maakt sinds haar oprichting op 12 april 2011 ook deel uit van de fiscale eenheid. Het eerste boekjaar van belanghebbende liep van 11 april 2011 tot en met 31 januari 2012.
Belanghebbende, de tussenhoudster en de biedingsvennootschap zijn opgericht met het oog op de overname van de B-groep door twee private-equityhuizen, namelijk door (i) één investeringsfonds van het ene private-equityhuis (hierna: het Fonds), en (ii) twee commanditaire vennootschappen van het andere private-equityhuis (hierna: CV 1 en CV 2; tezamen: de CV’s).Direct na de overname van de B-groep is een aantal van de tot die groep behorende vennootschappen in de fiscale eenheid van belanghebbende gevoegd.
Het Fonds bestaat uit zes limited partnerships (hierna: de LP’s of de subfondsen) die zijn opgericht naar het recht van Jersey of naar het recht van Delaware. Investeerders in het Fonds zijn (onder meer) private-equityfondsen en pensioenfondsen uit diverse landen. Zij nemen rechtstreeks of middellijk als limited partner deel in de LP’s. Tot de limited partners van een van de subfondsen behoren mede de CV’s; deze zijn dus niet alleen als aandeelhouder van belanghebbende bij de overname van de B-groep betrokken. De middellijke deelnemers in de CV’s zijn uitsluitend Nederlandse pensioenfondsen.
Voor de heffing van Nederlandse vennootschapsbelasting zijn de LP’s en de CV’s niet-transparante lichamen.
Het Fonds en zijn subfondsen zijn niet opgericht met het oog op de overname van de Bgroep. Het vermogen dat wordt bijeengebracht door investeerders binnen het verband van het Fonds wordt aangewend voor investeringen in ondernemingen, met als doel om vermogenswinsten te behalen bij de verkoop van deze ondernemingen binnen een periode van drie tot vijf jaar.
In verband met de overname van de B-groep heeft het Fonds op 13 april 2011 alle aandelen in een Luxemburgse vennootschap (hierna: de grootmoedervennootschap), met haar deelneming (hierna: de moedervennootschap), gekocht en verkregen. Het Fonds heeft eveneens op 13 april 2011 aandelen in de grootmoedervennootschap (door)verkocht aan onderscheidenlijk CV 1, CV 2 en twee andere, niet-gelieerde partijen. Na deze transacties heeft geen van de afzonderlijke LP’s of CV’s een belang in de grootmoedervennootschap van een derde of meer.
Eveneens op 13 april 2011 heeft de moedervennootschap alle aandelen in belanghebbende verkregen. Evenals de grootmoedervennootschap is de moedervennootschap opgericht naar het recht van Luxemburg en daar gevestigd. De grootmoedervennootschap houdt 79,47 procent van de aandelen in de moedervennootschap. Daarnaast houden het management van de B-groep en een in België gevestigde, niet aan het Fonds of de CV’s gelieerde, vennootschap middellijk aandelen in de moedervennootschap.
Op 14 april 2011 hebben het Fonds en de CV’s een overeenkomst gesloten (hierna: de koopovereenkomst) met de toenmalige aandeelhouder voor de koop en levering van alle aandelen in de tophoudstervennootschap van de B-groep (hierna: de B-tophoudster) voor een totale prijs van € 215.000.000 (exclusief kosten, rente en aanpassingen van de koopprijs).
De biedingsvennootschap heeft de koopprijs van deze aandelen tot een bedrag van (maximaal) € 150.000.000 gefinancierd met door derden (deels indirect, via belanghebbende) aan haar verstrekte leningen.
Verder heeft de moedervennootschap in het kader van de financiering van de koopprijs zogenoemde Preferred Equity Certificates voor een bedrag van € 57.000.000 (hierna: de PEC’s) uitgegeven aan de aandeelhouders van de grootmoedervennootschap. Op grond van de PEC-overeenkomst nemen de houders van de PEC’s (hierna: de PEC-houders) deel in de PEC’s in nagenoeg dezelfde verhouding als hun kapitaaldeelname in de grootmoedervennootschap. De PEC’s hebben een looptijd van dertig jaar met een jaarlijkse vergoeding van 9,875 procent.Vervolgens heeft de moedervennootschap twee leningen van respectievelijk € 57.000.000 en € 237.500 (deze laatste afkomstig uit het eigen vermogen van de moedervennootschap) verstrekt aan belanghebbende. Deze leningen (hierna tezamen: de aandeelhoudersleningen) hebben gelijkluidende voorwaarden, waaronder een looptijd van tien jaar met een jaarlijkse rente van 10 procent. Binnen de fiscale eenheid is nagenoeg het gehele bedrag van de aandeelhoudersleningen doorgeleend aan de biedingsvennootschap.
Daarnaast heeft de moedervennootschap een bedrag van € 43.700.000 ingebracht als eigen vermogen in belanghebbende. Binnen de fiscale eenheid is dit bedrag gestort op de aandelen in de tussenhoudster, die hetzelfde bedrag heeft gestort op de aandelen in de biedingsvennootschap.
Op 27 mei 2011 zijn de aandelen in de B-tophoudster geleverd aan de biedingsvennootschap, die op enig daaraan voorafgaand moment de rechten en verplichtingen uit de koopovereenkomst van het Fonds en de CV’s heeft overgenomen. De biedingsvennootschap heeft de koopsom van die aandelen voldaan uit de hiervoor in 3.6.1 bedoelde ‘externe’ leningen en uit de hiervoor in 3.6.2 en 3.6.3 genoemde bedragen die aan haar als respectievelijk de aandeelhoudersleningen en als kapitaal ter beschikking zijn gesteld binnen de fiscale eenheid.
In het onderhavige boekjaar (2011/2012) is belanghebbende rente tot een bedrag van € 3.943.028 verschuldigd geworden op de aandeelhoudersleningen. Dit bedrag is geheel bijgeschreven bij de hoofdsom. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor dat boekjaar heeft belanghebbende dit bedrag in mindering gebracht op haar belastbare winst.