Hoge Raad, 12-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1289, 24/02571
Hoge Raad, 12-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1289, 24/02571
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 september 2025
- Datum publicatie
- 12 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1289
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2024:1805
- Zaaknummer
- 24/02571
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/02571
Datum 12 september 2025
ARREST
in de zaak van
DE ERVEN VAN [A] (hierna: belanghebbenden)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2024, nr. 22/10811, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 19/2352) betreffende een aan [A] opgelegde naheffingsaanslag in de accijns.
1 Geding in cassatie
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door R. Zilver, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.