Home

Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1326, 22/00859

Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1326, 22/00859

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 oktober 2025
Datum publicatie
3 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1326
Formele relaties
Zaaknummer
22/00859

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letters f en g, Wet OB 1968; art. 7 Uitvoeringsbesluit OB en post 20 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB; organisatie van geïntegreerde eerstelijnszorg; door huisarts tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband niet vrijgesteld van omzetbelasting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/00859

Datum 3 oktober 2025

ARREST

in de zaak

[X4] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022, nr. 20/002421, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 17/4924) betreffende het door belanghebbende op aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door E.E. Tissen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.2

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 december 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

1.3

Belanghebbende heeft de Hoge Raad op 5 juni 2024 verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende oefent in de vorm van een eenmanszaak een huisartsenpraktijk uit in de stad [Q].

2.2

Als huisarts behoort belanghebbende tot de zogenoemde eerstelijnszorgaanbieders, dat wil zeggen aanbieders van generalistische zorg die rechtstreeks door personen met zorgvragen kunnen worden geraadpleegd. Naast het bieden van huisartsenzorg in zijn praktijk verricht belanghebbende werkzaamheden voor een stichting (hierna: de Stichting). De Stichting is opgericht door belanghebbende en andere eerstelijnszorgaanbieders, waaronder diëtisten, apothekers en fysiotherapeuten, met als doel het organiseren van geïntegreerde eerstelijnszorg in het stadsdeel waar de huisartsenpraktijk van belanghebbende is gevestigd.

2.3

Geïntegreerde eerstelijnszorg betreft multidisciplinaire eerstelijnszorg die door zorgverleners met een verschillende disciplinaire achtergrond in samenhang wordt geleverd en waarbij regie noodzakelijk is om het zorgproces rond de patiënt te leveren. Daartoe maken zorgverleners met elkaar afspraken over de inhoud van aan patiënten met een of meer bepaalde aandoeningen te verlenen zorg en de onderlinge afstemming daarvan, gericht op de vraag van de patiënt. Zorgverzekeraars bekostigen de personele inzet, organisatie en infrastructuur die nodig zijn voor een dergelijke multidisciplinaire samenwerking. De Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: de NZa) heeft ten behoeve van die samenwerking met ingang van 1 januari 2016 voorschriften uitgevaardigd en ook beleidsregels gegeven met betrekking tot de administratie en declaratie bij de zorgverzekeraar.3 Uit die voorschriften volgt dat beroepsbeoefenaren uit de eerstelijnsgezondheidszorg, onder wie in elk geval één aanbieder van huisartsenzorg, een organisatorisch verband moeten vormen, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, waarbinnen die beroepsbeoefenaren structureel met elkaar samenwerken. De zorgverzekeraar betaalt jaarlijks aan degene die namens een dergelijk samenwerkingsverband ter zake van de module geïntegreerde eerstelijnszorg contracteert en declareert, een overeengekomen vast bedrag per patiënt die is ingeschreven bij de aangesloten huisarts(en) en bij de desbetreffende zorgverzekeraar is verzekerd. De individuele eerstelijnszorg die aan patiënten wordt verleend, blijven de zorgverzekeraars rechtstreeks vergoeden aan de desbetreffende zorgverlener, ook wanneer die zorg wordt verleend in het kader van geïntegreerde eerstelijnszorg.

2.4

De Stichting is een organisatorisch verband als hiervoor in 2.3 bedoeld. Zij stelt zich tot doel ervoor zorg te dragen dat de bij haar aangesloten zorgverleners de geïntegreerde eerstelijnszorg uitvoeren en dat de continuïteit van die zorg wordt gegarandeerd. De Stichting heeft daartoe met zorgverleners, onder wie belanghebbende, een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Volgens die overeenkomst beogen de Stichting en de zorgverleners gezamenlijk invulling te geven aan geïntegreerde eerstelijnszorg in overeenstemming met de hiervoor in 2.3 bedoelde beleidsregel van de NZa door middel van het maken van multidisciplinaire werkafspraken. In die samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat de Stichting (i) ondersteuning biedt bij de totstandkoming en formalisering van multidisciplinaire werkafspraken, (ii) zorgt voor contractering met zorgverzekeraars en andere partijen en voor financiering van de activiteiten, (iii) volgens een door haar vast te stellen begroting beslist op welke wijze en aan welke projecten de verkregen financiële middelen worden besteed en, ten behoeve van de uitvoering van de werkzaamheden, (iv) een vergoeding ter beschikking stelt voor inspanningen van betrokkenen ter zake van door de Stichting geaccordeerde activiteiten. De Stichting is verantwoordelijk voor de organisatie en coördinatie van de geïntegreerde zorg. De medische verantwoordelijkheid voor de verleende zorg blijft berusten bij de bij haar aangesloten zorgverleners.

2.5

De Stichting heeft geen eigen personeel. De werkzaamheden van de Stichting worden hoofdzakelijk uitgevoerd door de eerstelijnszorgverleners zelf die met de Stichting een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten, dan wel door medewerkers van die zorgverleners, in beginsel tegen een vergoeding rekening houdend met de verwachte financiële middelen. De Stichting kan ook derden aantrekken om werkzaamheden tegen een vergoeding te verrichten. Wat betreft het geven van invulling aan geïntegreerde eerstelijnszorg worden werkgroepen, in wisselende samenstelling, gevormd die specifieke patiëntengroepen in beeld hebben. De werkgroepen onderzoeken hoe de zorg aan deze groepen kan worden gestroomlijnd en hoe de samenwerking en communicatie tussen zorgverleners kan worden verbeterd. Zij stellen voor specifieke patiëntengroepen multidisciplinaire zorgbehandelplannen op en maken werkafspraken over het afstemmen van zorg, het door betrokken zorgverleners aan elkaar rapporteren, en het evalueren van de zorg. De resultaten van de door die werkgroepen verrichte werkzaamheden zijn beschikbaar voor alle bij de Stichting aangesloten zorgverleners, ook voor hen die niet aan een werkgroep hebben deelgenomen.

2.6

Belanghebbende heeft in het derde kwartaal van 2016 op basis van de door hem met de Stichting gesloten samenwerkingsovereenkomst coördinerende en ondersteunende werkzaamheden verricht in het kader van projecten die binnen het verband van de Stichting zijn geëntameerd. Ter zake van deze werkzaamheden heeft hij de Stichting een vergoeding, inclusief omzetbelasting, in rekening gebracht. Over deze vergoeding heeft hij omzetbelasting op aangifte voldaan. Tegen het op aangifte voldane bedrag heeft hij bezwaar gemaakt. Hij stelt zich op het standpunt dat deze prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was niet in geschil dat de hoofdactiviteit van belanghebbende het verlenen van directe medische zorg aan individuele patiënten is en dat deze dienst op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, onder 1o, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) is vrijgesteld van omzetbelasting. Voor het Hof was in geschil of de hiervoor in 2.6 bedoelde werkzaamheden van belanghebbende in het kader van de geïntegreerde eerstelijnszorg opgaan in de vrijgestelde hoofdprestatie van belanghebbende en daarom delen in die vrijstelling. Indien die werkzaamheden niet zouden opgaan in de vrijgestelde hoofdprestatie van belanghebbende was in geschil of die werkzaamheden zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) en post b.20 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit (hierna: Bijlage B).

3.2.1

Om te bepalen of de prestaties in het kader van de geïntegreerde eerstelijnszorg zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, van de Wet, heeft het Hof eerst onderzocht of de Stichting als ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet moet worden aangemerkt. Volgens het Hof is dat het geval. Uit het bestaan van twee overeenkomsten (de overeenkomst tussen belanghebbende en de Stichting en de overeenkomst tussen de Stichting en de zorgverzekeraar), de inhoud van deze overeenkomsten alsmede de toelichting van partijen ter zitting van het Hof, kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de Stichting en de zorgverleners elk een activiteit verrichten in eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid en elk het aan die activiteiten verbonden economische risico dragen. Volgens het Hof verricht de Stichting zelfstandig coördinerende handelingen waarvoor zij zorgverleners inschakelt, en verrichten de zorgverleners – naast werkzaamheden voor de Stichting – zelfstandig rechtstreeks zorghandelingen jegens de patiënt.

3.2.2

Het Hof heeft vervolgens, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, geconcludeerd dat de activiteiten van de Stichting en de activiteiten van belanghebbende voor de Stichting niet kunnen worden gezien als één samengestelde prestatie en dat de werkzaamheden van belanghebbende voor de Stichting ook niet op zichzelf beschouwd onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter g, onder 1o, letter a, van de Wet kunnen vallen.

3.3

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de werkzaamheden van belanghebbende evenmin op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en letter f, van de Wet, in samenhang gelezen met artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit en post b.20 van Bijlage B, zijn vrijgesteld. Volgens het Hof is belanghebbende niet een instelling als bedoeld in post b.20 van Bijlage B. Uit de toelichting op post b.20 van Bijlage B bij het Besluit van 23 december 2015 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van belastingen en toeslagen4 (hierna: het Besluit van 23 december 2015) heeft het Hof afgeleid dat een samenwerkingsverband als bedoeld in die post de schakel is tussen de zorgverzekeraar en de eerstelijnszorgverleners. Het is het samenwerkingsverband dat de gelden van de zorgverzekeraars ontvangt. Het samenwerkingsverband verdeelt vervolgens het van de zorgverzekeraars ontvangen bedrag over de betrokken eerstelijnszorgverleners. Met die toelichting is het Hof van oordeel dat de Stichting het in die post bedoelde samenwerkingsverband is en dat belanghebbende, die diensten verricht voor de Stichting, niet valt onder de samenwerkingsverbanden als bedoeld in post b.20 van Bijlage B.

4 Beoordeling van de middelen

5 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

6 Proceskosten

7 Beslissing