Hoge Raad, 26-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1385, 24/00864
Hoge Raad, 26-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1385, 24/00864
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 september 2025
- Datum publicatie
- 26 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1385
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2024:114
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2025:98
- Zaaknummer
- 24/00864
Inhoudsindicatie
Art. 220 Gemeentewet; tariefverhoging OZB eigenaren niet-woningen (o.a. verschuiving OZB van gebruikers naar eigenaren); exceptieve toetsing; evenredigheidsbeginsel.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/00864
Datum 26 september 2025
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE REGIONALE BELASTING GROEP
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2024, nrs. BK-22/909 tot en met BK-22/9131, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nrs. ROT 22/363, 22/2781 en 22/2783 tot en met 22/2785) betreffende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor eigenaren voor het jaar 2021.
1 Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. van der Linden, heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Het Dagelijks Bestuur heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
Het Dagelijks Bestuur heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend en heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 24 januari 2025 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep en tot gegrondverklaring van het incidentele beroep.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is eigenaar van vier onroerende zaken in de gemeente Vlaardingen (hierna: de gemeente). Ter zake van deze onroerende zaken zijn aan belanghebbende voor het jaar 2021 aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor eigenaren opgelegd (hierna: de aanslagen).
Voor de jaren tot en met 2020 heeft de gemeente voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (hierna: niet-woningen) onroerendezaakbelastingen geheven van gebruikers en eigenaren naar twee tarieven, te weten een tarief voor degene die een niet-woning gebruikt en een tarief voor degene die van een niet-woning het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft.
Voor het jaar 2020, het laatste jaar waarin deze twee belastingen door de gemeente naast elkaar werden geheven, bedroeg het tarief voor gebruikers van niet-woningen 0,3212 procent en voor eigenaren van niet-woningen 0,3631 procent. Met ingang van het jaar 2021 is het tarief voor gebruikers van niet-woningen verlaagd naar nihil en is het tarief voor eigenaren van niet-woningen verhoogd tot 0,7190 procent. Deze tariefmaatregelen zijn opgenomen in de Verordening onroerende-zaakbelastingen Vlaardingen 2021 (hierna: de Verordening).
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of artikel 5, aanhef en letter b, ten tweede, van de Verordening, dat het tarief van de onroerendezaakbelastingen voor eigenaren van niet-woningen bevat, onverbindend is. Belanghebbende betoogde onder meer dat de verhoging van het tarief per 1 januari 2021 van 0,3631 procent tot 0,7190 procent, door het Hof aangeduid als “het verdubbelingsbesluit” (hierna: het verdubbelingsbesluit), in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
In het kader van het evenredigheidsbeginsel heeft het Hof overwogen dat uit de stukken die de heffingsambtenaar heeft overgelegd niet blijkt dat bij het voorbereiden van het verdubbelingsbesluit de nadelige gevolgen daarvan voor de eigenaren van niet-woningen zijn afgewogen. Niet, althans volstrekt onvoldoende, is onderzocht of de nadelige gevolgen evenredig zijn in verhouding tot de met het verdubbelingsbesluit te dienen doelen. Het verdubbelingsbesluit is naar het oordeel van het Hof dan ook onvoldoende gemotiveerd. De onzorgvuldige voorbereiding en de gebrekkige motivering kunnen tot gevolg hebben dat het Hof niet kan beoordelen of het verdubbelingsbesluit in strijd is met hogere regelgeving, waaronder het in artikel 3:4, lid 2, Awb gecodificeerde evenredigheidsbeginsel. Dit kan een reden zijn om artikel 5, aanhef en letter b, ten tweede, van de Verordening buiten toepassing te laten, aldus het Hof.
Het Hof acht zich echter in dit geval wel in staat om, ondanks de onzorgvuldige voorbereiding en gebrekkige motivering van het verdubbelingsbesluit, te beoordelen of het evenredigheidsbeginsel is geschonden en constateert ook een schending van dit beginsel.
Naar het oordeel van het Hof is een volledige onverbindendverklaring van artikel 5, aanhef en letter b, ten tweede, van de Verordening disproportioneel. Het Hof volstaat daarom ermee die bepaling onverbindend te verklaren voor zover daarin het tarief voor eigenaren van niet-woningen hoger is dan het tarief voor het jaar 2020, verhoogd met het algemene percentage waarmee de tarieven voor de onroerendezaakbelastingen per 1 januari 2021 zijn verhoogd, te weten 3 procent.