Hoge Raad, 26-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1412, 23/02911
Hoge Raad, 26-09-2025, ECLI:NL:HR:2025:1412, 23/02911
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 september 2025
- Datum publicatie
- 26 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1412
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2023:2186
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1214
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1223
- Zaaknummer
- 23/02911
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 8:75 Awb; onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (tekst tot 1 juli 2021); waarde per punt voor beroep; Gerechtshof gaat ten onrechte ervan uit dat de Rechtbank het arrest ECLI:NL:HR:2022:752 moest toepassen.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02911
Datum 26 september 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juli 2023, nrs. 21/00364 tot en met 21/003731, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/7517 en BRE 18/7698 tot en met BRE 18/7706) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 22 december 2023 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en tot gegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft op 20 augustus 2025 verzocht om de Minister van Justitie en Veiligheid te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.
2 Beoordeling van de in het principale beroep in cassatie aangevoerde klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel
Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de Rechtbank bij de veroordeling van de Inspecteur in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het geding bij de Rechtbank had moeten uitgaan van een waarde per punt van € 837 per proceshandeling. De Rechtbank heeft op 13 januari 2021 uitspraak gedaan. Volgens het middel heeft het Hof miskend dat de waarde per punt volgens onderdeel B1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (tekst tot 1 juli 2021; hierna: het Besluit) € 534 bedroeg. Het Hof had de beslissing van de Rechtbank over de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase daarom moeten bevestigen, aldus het middel.
Het middel slaagt op de gronden vermeld in de onderdelen 4.14 tot en met 4.16 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4 Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De Rechtbank is bij het vaststellen van de vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de fase van beroep terecht uitgegaan van een waarde per punt van € 534 zoals vermeld in onderdeel B1 van de Bijlage bij het Besluit. Anders dan belanghebbende in hoger beroep heeft betoogd, moet daarom de beslissing van de Rechtbank om de Inspecteur te veroordelen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.602, uitgaande van 3 punten (beroepschrift en verschijnen op twee zittingen) en wegingsfactor 1, in stand blijven.