Home

Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1467, 22/00862

Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1467, 22/00862

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 oktober 2025
Datum publicatie
3 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1467
Formele relaties
Zaaknummer
22/00862

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 11, lid 1, letters f en g, Wet OB 1968; art. 7 Uitvoeringsbesluit OB en post 20 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit OB; organisatie van geïntegreerde eerstelijnszorg; door huisarts tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband niet vrijgesteld van omzetbelasting.

Zie ook 22/00859, ECLI:NL:HR:2025:1326

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/00862

Datum 3 oktober 2025

ARREST

in de zaak van

[X7] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022, nrs. 20/00274 tot en met 20/00278, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 17/5151, AWB 17/5152, AWB 17/5157, AWB 17/5159 en AWB 17/5160) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over de tijdvakken 1 april 2016 tot en met 30 juni 2016, 1 juli 2016 tot en met 30 september 2016, 1 oktober 2016 tot en met 31 december 2016, 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017, en 1 april 2017 tot en met 30 juni 2017.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door E.E. Tissen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

1.2

De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 december 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

1.3

Belanghebbende heeft de Hoge Raad op 5 juni 2024 verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.

2 Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 22/00859, ECLI:NL:HR:2025:1326.

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

Belanghebbende heeft de Hoge Raad op 5 juni 2024 verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.

3.2

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 10 maart 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met meer dan 18 maanden, maar minder dan 24 maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 2.000.

4 Proceskosten

5 Beslissing