Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1474, 22/02805
Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1474, 22/02805
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2025
- Datum publicatie
- 3 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1474
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:1895
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1216
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1223
- Zaaknummer
- 22/02805
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02805
Datum 3 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
-
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
-
de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 juni 2022, nrs. 20/00362 tot en met 20/003721, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 17/7276 en BRE 18/7688 tot en met BRE 18/7696) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 22 december 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
Belanghebbenden heeft op 12 augustus 2024 verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft schriftelijk gereageerd op het hiervoor bedoelde verzoek en zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure
Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van het cassatieberoep.
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 20 juli 2022. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met meer dan 12 maanden maar minder dan 18 maanden. Aan belanghebbende komt daarom een vergoeding van immateriële schade toe van € 1.500.