Hoge Raad, 10-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1500, 24/02023
Hoge Raad, 10-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1500, 24/02023
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2025
- Datum publicatie
- 10 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1500
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2024:2592
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2025:697
- Zaaknummer
- 24/02023
Inhoudsindicatie
Artikel 9 AWR; artikel 25, lid 3, AWR; artikel 27e, lid 1, AWR; artikel 67d AWR; artikel 67e AWR;
is vergrijpboete ook mogelijk als de belanghebbende niet correct is uitgenodigd tot het doen van aangifte?; is bovendien een aanmaning vereist?; betekenis uitnodiging en aanmaning voor het begrip niet doen van de vereiste aangifte.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/02023
Datum 10 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 april 2024, nrs. BK-ARN 22/815, 22/816, 22/817 en 22/8181, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 20/6639, 20/6640, 20/6643 en 20/6644) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2017 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor dat jaar opgelegde navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente, en de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 20 juni 2025 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft voor het jaar 2017 een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) ingevuld en aan de Inspecteur toegezonden. In overeenstemming met de daarbij door belanghebbende verstrekte gegevens heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor dat jaar aanslagen in de IB/PVV en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd.
Op grond van een daarna ingesteld onderzoek is de Inspecteur tot de slotsom gekomen dat deze aanslagen naar een te laag bedrag zijn vastgesteld, onder andere omdat daarbij van een te laag bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden is uitgegaan. De Inspecteur heeft daarom over dat jaar navorderingsaanslagen in de IB/PVV en de Zvw aan belanghebbende opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur vergrijpboeten als bedoeld in artikel 67e, lid 1, AWR aan belanghebbende opgelegd van 50 procent van de nagevorderde belasting en de bijdrage Zvw, voor zover die belasting en bijdrage zien op het niet-aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de Inspecteur is het aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen in de IB/PVV en in de Zvw voor het jaar 2017 op dit punt tot te lage bedragen zijn vastgesteld.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of de Inspecteur terecht en tot de juiste bedragen vergrijpboeten aan belanghebbende heeft opgelegd.
Het Hof heeft – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende correct is uitgenodigd om aangifte te doen.
Gelet daarop hadden de vergrijpboeten naar het oordeel van het Hof niet mogen worden opgelegd. Het Hof heeft daartoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1341 (hierna: het arrest van 30 september 2022). Daarin heeft de Hoge Raad geoordeeld dat geen vergrijpboete op grond van artikel 67d, lid 1, AWR kan worden opgelegd wegens het opzettelijk niet-doen van aangifte, als de betrokkene niet eerst op de voorgeschreven wijze is aangemaand. Naar het oordeel van het Hof geldt dit ook voor de vergrijpboete van artikel 67e, lid 1, AWR en kan daarom evenmin een zodanige boete worden opgelegd als niet vast staat dat de betrokkene eerst op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte.