Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1568, 22/00855
Hoge Raad, 17-10-2025, ECLI:NL:HR:2025:1568, 22/00855
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2025
- Datum publicatie
- 17 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1568
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:991
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:704
- Zaaknummer
- 22/00855
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; art. 30 Belastingverdrag Nederland-Malta; Maltese Income Tax Act en Income Tax Management Act vormen een bijzonder regime?; kan in cassatie met vrucht een beroep worden gedaan op vooringenomenheid raadsheren als feiten en omstandigheden bekend waren in de procedure bij het Hof?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00855
Datum 17 oktober 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2022, nrs. 20/00482 tot en met 20/004841, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nrs. LEE 17/2827 tot en met LEE 17/2829) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.W. Veldhuis en M.Th. van Kranenburg, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 27 oktober 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is een in 1994 naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap. Alle aandelen in belanghebbende waren tot 30 december 2011 in handen van haar enige bestuurder (hierna: de DGA). Met ingang van 1 december 2011 is de DGA teruggetreden als bestuurder en is de plaats van de werkelijke leiding van belanghebbende gelegen in Malta.
Naar Maltees recht wordt belanghebbende aangemerkt als een zogenoemde non-domiciled resident vennootschap. Voor een non-domiciled resident vennootschap zijn alleen de naar Malta overgemaakte (‘remitted’) winsten (‘income’) in Malta belastbaar. Over deze in Malta ontvangen winst wordt krachtens de Maltese Income Tax Act (hierna: de ITA) belasting geheven; het algemene belastingtarief op grond van de ITA bedraagt 35 procent. Een non-domiciled resident vennootschap is geen belasting verschuldigd over vermogenswinsten uit een buiten Malta gelegen bron; dergelijke winsten zijn onbelast, ook als zij naar Malta worden overgemaakt.
Op grond van de Maltese Income Tax Management Act (hierna: de ITMA) kunnen aandeelhouders van een Maltese vennootschap na ontvangst van een dividend aanspraak maken op teruggaaf van (in de onderhavige jaren) 6/7e-deel van de – op basis van de ITA van de uitkerende vennootschap geheven – Maltese belasting.
Vanaf 30 december 2011 worden de aandelen in belanghebbende gehouden door een naar Belgisch recht opgerichte commanditaire vennootschap (hierna: de CV). De voormalige DGA is gerechtigd tot 99,99 procent van het vermogen van de CV. Hij woont sinds 1 januari 2012 in Frankrijk.
De door belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2014 behaalde winsten bestaan, voor zover in cassatie van belang, uit vermogenswinsten op in Zwitserland aangehouden beleggingen; de over het jaar 2013 behaalde winst bestaat voorts uit commissies voor de levering van zandzakken in verband met een overstroming in Duitsland. Van de door belanghebbende behaalde winsten zijn alleen de commissies overgemaakt (‘remitted’) naar Malta. Over deze commissies is ingevolge de ITA belasting geheven naar het hiervoor in 2.2.1 vermelde algemene tarief van 35 procent.
In 2013 heeft belanghebbende een dividend uitgekeerd aan de CV. Ter zake van dit dividend heeft de CV gebruikgemaakt van de hiervoor in 2.2.2 bedoelde teruggaafregeling. Aan de CV is aldus in 2015 een teruggaaf verleend van 6/7e -deel van de hiervoor in 2.4 vermelde Maltese belasting over de commissies.
De Inspecteur heeft belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014 met toepassing van artikel 2, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst voor de jaren 2012 tot en met 2014; hierna: de Wet) aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en heeft de hiervoor in 2.4 bedoelde vermogenswinsten en commissies tot haar belastbare winst van die jaren gerekend. Bij de aanslagregeling voor die jaren heeft de Inspecteur geen voorkoming van dubbele belasting verleend; hij heeft namelijk niet op de voet van artikel 15e van de Wet de winst van belanghebbende verminderd met de bedragen van de vermogenswinsten en de commissies.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vermogenswinsten, voor zover die ongerealiseerd zijn, niet tot de belastbare winst hoeven te worden gerekend en heeft de aan belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2014 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting dienovereenkomstig verminderd.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof spitste het geschil zich voor de jaren 2012 en 2014 primair toe op de vraag of en, zo ja, in hoeverre de zogenoemde remittancebepaling van artikel 2, lid 5, van het Belastingverdrag Nederland-Malta3 (hierna: het Verdrag) Nederlandse heffing toelaat over de vermogenswinsten, en voor alle jaren – primair (2013) dan wel subsidiair (2012 en 2014) – op de vraag of artikel 30, lid 1, van het Verdrag in de weg staat aan het verlenen van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Voor het jaar 2013 was voorts subsidiair in geschil of de over de commissies betaalde Maltese belasting op grond van artikel 10, lid 1, aanhef en letter e, van de Wet ten laste van de winst kan komen.
Het Hof heeft geoordeeld dat de remittancebepaling van artikel 2, lid 5, van het Verdrag op de door een non-domiciled resident vennootschap genoten vermogenswinsten geen toepassing vindt, omdat deze vermogenswinsten ook niet in Malta belastbaar zijn als deze wel in Malta zijn ontvangen.
Wat betreft de toepassing van artikel 30, lid 1, van het Verdrag heeft het Hof zich in de eerste plaats aangesloten bij het oordeel van de Rechtbank dat sinds 2007 op grond van de ITA, in samenhang bezien met de teruggaafregeling in de ITMA, de effectieve belastingheffing voor niet-Maltese aandeelhouders van een in Malta gevestigde vennootschap over de winsten die vervolgens als dividend zijn uitgekeerd, 5 procent bedraagt, terwijl deze voor Maltese aandeelhouders 38,25 procent bedraagt. Het Hof heeft zich eveneens aangesloten bij de door de Rechtbank aan dit verschil in effectieve belastingdruk verbonden gevolgtrekking dat de ITA en de teruggaafregeling in de ITMA, in onderlinge samenhang bezien, in Malta gevestigde vennootschappen met niet-Maltese aandeelhouders zodanig begunstigen in vergelijking met in Malta gevestigde vennootschappen met Maltese aandeelhouders, dat die regelingen tezamen in wezen gelijksoortig zijn aan de – bij Protocol van 18 juli 1995 – door de bevoegde autoriteiten van Nederland en Malta gezamenlijk als bijzondere regeling in de zin van artikel 30, lid 1, van het Verdrag aangewezen Malta International Business Activities Act (hierna: de MIBAA).
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat bij de beoordeling van die gelijksoortigheid moet worden geabstraheerd van mogelijke belastingheffing die een niet-Maltese aandeelhouder bij eventuele dooruitdeling van het dividend is verschuldigd in zijn woonstaat. Beoordeeld moet immers worden – gelijk is gedaan in het arrest van de Hoge Raad van 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:465 – of sprake is van een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van beide verdragsstaten. Volgens het Hof kan daarom onbesproken blijven de stelling dat de voormalige DGA bij een toekomstige dooruitkering van het dividend aan hem, in Frankrijk voor die uitkering zal worden belast.
Het Hof heeft verder erop gewezen dat de combinatie van het op grond van artikel 4, lid 1, onder ii, van de ITA bij non-domiciled resident vennootschappen niet belasten van uit buitenlandse bron afkomstige vermogenswinsten en het ontbreken van belastingheffing wanneer die vermogenswinsten als dividend worden uitgekeerd aan een buitenlandse rechtspersoon-aandeelhouder, resulteert in een heffing van 0 procent. Daarmee zijn zowel de belastingsubjecten (Maltese doorstroomvennootschap met niet-Maltese aandeelhouders) als het betrokken belastingobject ((door)uitgedeelde niet-Maltese vermogenswinsten) alsmede de effectieve belasting over deze vermogenswinsten wezenlijk gelijksoortig als die in de MIBAA. Het Hof heeft daarom artikel 4, lid 1, onder ii, van de ITA in wezen gelijksoortig aan de MIBAA geacht.
Het Hof heeft ten slotte geoordeeld dat artikel 30 van het Verdrag niet in strijd is met de in het VWEU neergelegde vrijheid van vestiging.
Het Hof heeft aan zijn hiervoor in 3.3.1 tot en met 3.3.4 weergegeven oordelen de conclusie verbonden dat de eerste volzin van artikel 30, lid 1, van het Verdrag op belanghebbende van toepassing is, zodat het Verdrag op belanghebbende niet van toepassing is en belanghebbende voor de onderhavige jaren dus is uitgesloten van de verdragsvoordelen. De Inspecteur heeft volgens het Hof in de onderhavige jaren dan ook terecht de vermogenswinsten en de commissies in de grondslag van belanghebbendes wereldwinst betrokken.
Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende vanwege het niet van toepassing zijn van het Verdrag de door Malta over de hiervoor in 2.4 bedoelde commissies voor het jaar 2013 geheven belasting op grond van artikel 10, lid 1, aanhef en letter e, van de Wet ten laste van haar winst van 2013 mag brengen.