Hoge Raad, 05-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1851, 23/04947
Hoge Raad, 05-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1851, 23/04947
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 december 2025
- Datum publicatie
- 5 december 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1851
- Formele relaties
- In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2023:2009
- Zaaknummer
- 23/04947
Inhoudsindicatie
Art. 6 AOW; art. 6a AOW; art. 24 KB 746; Vo 1408/71; Vo 883/2004, werkzaamheden buiten de EU, uitsluiting van de volksverzekeringen, arrest Kik (ECLI: EU:C:2015:188).
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/04947
Datum 5 december 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 november 2023, nr. 22/3216 AOW1, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. 20/3786) betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank op grond van de Algemene Ouderdomswet.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H. Menger, heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Centrale Raad) beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Sociale verzekeringsbank (hierna: de SVB) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Hij was van 1 september 2007 tot 1 oktober 2015 in dienst bij een in Zwitserland gevestigde werkgever en werkte toen op een schip dat voer onder Panamese vlag. Zijn werkzaamheden vonden niet plaats op het grondgebied van een van de lidstaten van de Europese Unie, en evenmin in Zwitserland.
Bij besluit van 4 februari 2019 heeft de SVB positief beslist op een verzoek van belanghebbende om hem uit te sluiten van de volksverzekeringen door middel van toepassing van de hardheidsclausule van artikel 24 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746). Die beslissing houdt in dat belanghebbende over het tijdvak 1 mei 2010 tot en met 30 september 2015 is uitgesloten van de verplichte verzekering voor de Nederlandse volksverzekeringen. Daartegen heeft belanghebbende geen rechtsmiddelen aangewend. Hij heeft ook geen herziening van die beslissing gevraagd en wenst die ook niet te vragen.
In 2020 heeft belanghebbende de SVB verzocht om hem een overzicht te verstrekken van de tijdvakken waarin hij op grond van de Algemene Ouderdomswet (hierna: de AOW) verzekerd is geweest (een zogenoemd pensioenoverzicht). Bij het besluit dat in deze procedure ter discussie staat heeft de SVB aan belanghebbende naar aanleiding daarvan meegedeeld dat hij tot en met 15 april 2020 18 procent pensioen op grond van de AOW heeft opgebouwd. Daarbij heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet verzekerd is geweest voor de Nederlandse volksverzekeringen in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2019.
3 De oordelen van de Centrale Raad
Voor de Centrale Raad was in geschil of belanghebbende in de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2019 verzekerd was voor de AOW. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij die gehele periode verzekerd was voor de AOW. De SVB stelt zich op het standpunt dat hij toen niet verzekerd was.
Met betrekking tot de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2012 is de Centrale Raad – naar in cassatie terecht niet in geschil is – ervan uitgegaan dat op belanghebbende de bepalingen van Verordening (EEG) 1408/71 (hierna: de Verordening 1408/71) van toepassing waren.
Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2015 in de zaak Kik2 heeft de Centrale Raad overwogen dat in een geval als dit op grond van de Verordening 1408/71 als regel de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever van toepassing is, maar dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is indien de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij enig stelsel van sociale zekerheid. Bij de beantwoording van de vraag of de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever al dan niet voorziet in de aansluiting van de werknemer bij een stelsel van sociale zekerheid, moet een daarin opgenomen woonplaatsvereiste naar het oordeel van de Centrale Raad buiten beschouwing blijven.
De Centrale Raad is op grond van de Zwitserse socialeverzekeringswetgeving ervan uitgegaan dat natuurlijke personen die in Zwitserland wonen daar verplicht zijn verzekerd krachtens deze wetgeving. Met deze territoriale voorwaarde mag in dit geval echter naar het oordeel van de Centrale Raad geen rekening worden gehouden. Het gevolg is dat belanghebbende in deze periode op grond van het Zwitserse recht aldaar verplicht verzekerd moest worden geacht, met als gevolg dat in zijn situatie Nederland niet de bevoegde lidstaat was. In de periode van 1 september 2007 tot en met 31 maart 2012 was hij daarom niet verzekerd voor de AOW, aldus de Centrale Raad.
Met betrekking tot de periode van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015 heeft de Centrale Raad overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat Nederland vanaf 1 april 2012 op grond van de sindsdien toepasselijke Verordening (EG) 883/2004 de aangewezen lidstaat is, en dat belanghebbende in die periode in beginsel was verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen.
De Centrale Raad heeft aangenomen dat belanghebbende in de periode van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015 niettemin van de kring der verzekerden in Nederland was uitgesloten als gevolg van het hiervoor in 2.2 bedoelde besluit van de SVB van 4 februari 2019. Daarmee is naar het oordeel van de Centrale Raad in rechte komen vast te staan dat belanghebbende gedurende die periode niet was verzekerd voor de volksverzekeringen.
De Centrale Raad verwerpt het standpunt van belanghebbende dat het Unierecht ertoe noopt niettemin verzekering voor de AOW aan te nemen. Aan de voorwaarden van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Kühne en Heitz3 is niet voldaan, omdat het besluit van de SVB van 4 februari 2019 niet definitief is geworden ten gevolge van een uitspraak van een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen niet vatbaar zijn voor hoger beroep. Ook het Unierechtelijke beginsel van loyale samenwerking noopt naar het oordeel van de Centrale Raad niet tot aantasting van de formele rechtskracht van dit besluit van de SVB. De Centrale Raad heeft in dat verband gewezen op het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Byankov4, en heeft naar aanleiding daarvan overwogen dat belanghebbende naar nationaal recht de mogelijkheid heeft de SVB op grond van artikel 4:6 Awb te verzoeken het besluit van 4 februari 2019 te herzien.
Gelet op dit alles mocht de SVB in het pensioenoverzicht ervan uitgaan dat belanghebbende van 1 april 2012 tot en met 30 september 2015 was uitgesloten van de volksverzekeringen en dus niet was verzekerd voor de AOW, aldus de Centrale Raad.
De Centrale Raad is op grond van het voorgaande tot de slotsom gekomen dat het pensioenoverzicht van de SVB in stand blijft.