Hoge Raad, 05-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1863, 25/02649
Hoge Raad, 05-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1863, 25/02649
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 december 2025
- Datum publicatie
- 5 december 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1863
- Formele relaties
- In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBZWB:2025:4501
- Zaaknummer
- 25/02649
Inhoudsindicatie
HR verklaart het beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 25/02649
Datum 5 december 2025
ARREST
op het door [X] (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door R. Zilver, ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juli 2025, nrs. BRE 23/1427 t/m 23/14401.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 31 juli 2025 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld dat verzuim binnen zes weken na die datum te herstellen. Die termijn eindigde op 11 september 2025. Van de plaatsing van het hiervoor vermelde bericht in het digitale dossier van belanghebbende is eveneens op 31 juli 2025 een kennisgeving verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Op grond hiervan neemt de Hoge Raad aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen, en wel, gelet op artikel 8:36c, lid 2, Awb, op 31 juli 2025.
Belanghebbende heeft het hiervoor bedoelde verzuim niet hersteld. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.
2 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2025.