Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1880, 24/00053
Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1880, 24/00053
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 december 2025
- Datum publicatie
- 12 december 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:1880
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2023:4251
- Zaaknummer
- 24/00053
Inhoudsindicatie
Art. 7:15 Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht; kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase; differentiatie in vergoeding tussen belasting- en premiezaken enerzijds en overige zaken anderzijds; HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060; vermelding bedrag van de proceskosten voor de beroepsfase in een rechtsoverweging van de uitspraak van het Hof wijkt af van vermelding bedrag in het dictum van de uitspraak van het Hof.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/00053
Datum 12 december 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN WATERSCHAPPEN LIMBURG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 december 2023, nrs. 22/01019 tot en met 22/010241, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar en het incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Limburg (nrs. ROE 21/958, ROE 21/967, ROE 21/968, ROE 21/969, ROE 21/970 en ROE 21/971) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2020.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.G. van Laarhoven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Uitgangspunten in cassatie
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (hierna: de heffingsambtenaar) heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waardes van diverse onroerende zaken op één aanslagbiljet vastgesteld. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 februari 2021 de vastgestelde waardes van drie onroerende zaken verlaagd en daarbij de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase vastgesteld op € 530, uitgaande van 2 punten, wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 265.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 12 mei 2022 de vastgestelde waardes van twee van de drie onroerende zaken verder verlaagd en de beroepen in zoverre gegrond verklaard. De klacht van belanghebbende over de door de heffingsambtenaar toegepaste wegingsfactor bij de berekening van de kostenvergoeding van de bezwaarfase heeft de Rechtbank afgewezen. De vergoeding voor de kosten van het beroep heeft de Rechtbank vastgesteld op € 1.352,50, uitgaande van 2,5 punt, wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 541.
3 De oordelen van het Hof
Het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep richtte zich onder meer tegen de door de Rechtbank vastgestelde vergoeding van de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaar en het beroep, zoals hiervoor in 2.2 en 2.3 is weergegeven.
Het Hof heeft belanghebbende gevolgd in zijn standpunt dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding tot een te laag bedrag heeft vastgesteld, en diens incidentele hoger beroep gegrond verklaard. Het Hof heeft onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, de tegemoetkoming voor de beroepsfase nader vastgesteld op een bedrag van € 2.092,50, uitgaande van 2,5 punt, wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 837.
Verder heeft het Hof geoordeeld dat punt 1 van onderdeel B2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, anders dan belanghebbende betoogde, niet in strijd komt met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet of enig algemeen rechtsbeginsel. Ook heeft de besluitgever met de door hem gegeven toelichting in redelijkheid kunnen besluiten om de puntwaarden voor beroep en hoger beroep per 1 juli 2021 wel te verhogen, maar de puntwaarden voor bezwaar en administratief beroep niet, aldus het Hof.
De beslissing van het Hof luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Het hof: (...)
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissing over de proceskostenvergoeding in beroep, de vergoeding van griffierechten in beroep en de vergoeding van immateriële schade;
(...) - veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.897,50 (voor het beroep) en € 837 (voor het hoger beroep) (...)”.