Home

Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1903, 25/03329

Hoge Raad, 12-12-2025, ECLI:NL:HR:2025:1903, 25/03329

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 december 2025
Datum publicatie
12 december 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1903
Zaaknummer
25/03329

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. De Hoge Raad wijst het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

VIERDE KAMER

Nummer 25/03329

Datum 12 december 2025

BESLISSING

in de zaak van

[verzoekster] te [plaats] (hierna: verzoekster)

betreffende het door verzoekster ingediende verzoek tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1 De procedure

1.1

Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaken die bij belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder de nummers 24/02183, 24/03421 en 24/03977. Bij bericht van 4 september 2025 is aan verzoekster meegedeeld dat op 12 september 2025 in de hiervoor genoemde zaken uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarbij meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad J.A.R. van Eijsden, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij.

1.2

Bij op 11 september 2025 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen faxbericht heeft verzoekster de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad.

1.3

De leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.

1.4

Het verzoek is op 30 september 2025 mondeling behandeld. Verzoekster is verschenen.

1.5

De Advocaat-Generaal W.L. Valk heeft op 7 november 2025 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking van mrs. J.A.R. van Eijsden, W.A.P. van Roij en A.E.H. van der Voort Maarschalk, wat betreft de laatstgenoemde met inachtneming van hetgeen in overweging ‎4.26-‎4.28 van de conclusie is opgemerkt. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om op de conclusie van de Advocaat-Generaal te reageren. Van die gelegenheid heeft zij niet binnen de daartoe gestelde termijn gebruik gemaakt.

2 Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1

Op grond van art. 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge art. 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.

2.2

Bij de beoordeling van het verzoek tot wraking moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.1

2.3

Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek onder meer ten grondslag dat de nevenactiviteiten van één van de leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht niet gepubliceerd zijn in het daarvoor bestemde register. Zoals blijkt uit de conclusie van de Advocaat-Generaal (onder 4.17 - 4.19) was dit ten tijde van de indiening van het verzoek inderdaad het geval; daaraan lag een technisch probleem ten grondslag, dat inmiddels is hersteld. De nevenfuncties van de desbetreffende raadsheer zijn gepubliceerd en een afschrift daarvan is met de conclusie van de Advocaat-Generaal aan verzoekster gezonden. Van de gelegenheid om daarop te reageren heeft zij geen gebruik gemaakt. De enkele omstandigheid dat de nevenfuncties enige tijd niet gepubliceerd waren in het daarvoor bestemde register, levert geen zwaarwegende aanwijzing op dat de raadsheer jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.

2.4

Daarnaast vermeldt verzoekster dat de andere leden van de Hoge Raad tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, onvoldoende distantie zouden hebben om het beroep in cassatie te kunnen behandelen en beoordelen. Verzoekster verwijst daarvoor naar functies die de betrokken raadsheren hebben uitgeoefend. De door verzoekster genoemde omstandigheden betreffen functies die de raadsheren in het (verre) verleden hebben uitgeoefend en rechtvaardigen niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie dat zij ten aanzien van haar vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat.2

2.5

Verzoekster baseert haar verzoek tot wraking tevens op de bewering dat de beslissing in de zaak bij de belastingkamer al zou zijn genomen voordat zij haar gronden kenbaar heeft kunnen maken. Een aankondiging van een beslissing, waaruit een voornemen om uitspraak te doen kan worden afgeleid, geeft echter geen grond tot gerechtvaardigde twijfel omtrent de onpartijdigheid van de betrokken rechters. De door verzoekster genoemde omstandigheden dat zij niet in staat is gesteld griffierecht te betalen en de gronden van haar beroep aan te vullen vormen evenmin een grond voor wraking. Nog niet duidelijk is of zij daartoe nog in staat zal worden gesteld en de enkele aankondiging van een uitspraak houdt nog geen oordeel in. Die aankondiging biedt dan ook geen grond om partijdigheid van de betrokken leden van de Hoge Raad op te baseren.3

2.6

Ook de overige door de verzoekster aangevoerde gronden rechtvaardigen die conclusie niet. Het wrakingsverzoek is dus ongegrond en zal daarom worden afgewezen.

3 Beslissing

De Hoge Raad wijst af het verzoek tot wraking van J.A.R. van Eijsden, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij.

Deze beslissing is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2025.