Home

Hoge Raad, 14-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:242, 23/02173

Hoge Raad, 14-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:242, 23/02173

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 februari 2025
Datum publicatie
14 februari 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:242
Formele relaties
Zaaknummer
23/02173

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; art. 10, lid 2, Wet BPM 1992; bepalen van afschrijving met taxatiemethode; referentieauto met andere CO2-uitstoot; “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen”.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/02173

Datum 14 februari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 mei 2023, nr. BK-ARN 21/015831, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 20/3781) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de klacht

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan met het oog op het in het Nederlandse kentekenregister doen registreren van een uit Duitsland afkomstige, gebruikte personenauto (hierna: de personenauto). De personenauto is op 11 oktober 2019 te naam gesteld in het Nederlandse kentekenregister.
Na controle heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende te weinig bpm heeft voldaan. Aan belanghebbende is daarom een naheffingsaanslag in de bpm opgelegd.

2.1.2

Voor het Hof was in geschil de hoogte van het afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet). Onderdeel van dat geschil was het antwoord op de vraag of het in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde bedrag aan “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen” moet worden gebaseerd op de CO2-uitstoot van de personenauto (100 gram per km) zoals belanghebbende betoogde, of op de lagere CO2-uitstoot van een met de personenauto best vergelijkbare, in Nederland geregistreerde, gebruikte personenauto (hierna: de referentieauto) zoals de Inspecteur verdedigde. Het Hof heeft deze vraag in laatstgenoemde zin beantwoord.

2.2.1

De klacht richt zich tegen het hiervoor in 2.1.2 weergegeven oordeel van het Hof dat het in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde bedrag aan “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen” moet worden gebaseerd op de CO2-uitstoot van de referentieauto.

2.2.2

De klacht slaagt op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 3.2.1 tot en met 3.3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.

2.3.1

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.2.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

2.3.2

De in rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak van het Hof weergegeven berekening van de naheffingsaanslag is in cassatie uitsluitend bestreden wat betreft de daarin vermelde “historische nieuwprijs” van de personenauto – dat wil zeggen de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet en het bedrag aan bpm op het tijdstip waarop het te registreren motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen –, en daarmee dus ook wat betreft het berekende afschrijvingspercentage. Blijkens de gedingstukken is tussen partijen niet in geschil dat de CO2-uitstoot van de personenauto 100 gram per kilometer bedraagt en dat uitgaande van die uitstoot de hiervoor bedoelde som € 30.390 bedraagt. Dit een en ander brengt mee dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 1.203.

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 23/01768 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit.
De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van de gedingen voor het Hof en de Rechtbank en in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

4 Beslissing