Hoge Raad, 11-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:545, 24/01891
Hoge Raad, 11-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:545, 24/01891
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 april 2025
- Datum publicatie
- 11 april 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:545
- Zaaknummer
- 24/01891
Inhoudsindicatie
Formeel recht. Art. 8:43, 8:54 en 8:55 Awb; art. 6 EVRM. Boete; horen in verzet.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/01891
Datum 11 april 2025
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 maart 2024, nr. SGR 23/1853 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 22 september 2023. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van het middel
Belanghebbende heeft bij de Rechtbank beroep ingesteld betreffende een aan haar opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. Bij uitspraak van 22 september 2023 heeft de Rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het voor de behandeling van dat beroep verschuldigde griffierecht niet of niet tijdig is betaald.
Bij de in cassatie bestreden uitspraak op verzet heeft de Rechtbank het tegen de uitspraak van 22 september 2023 gedane verzet ongegrond verklaard zonder belanghebbende te hebben gehoord. Volgens de uitspraak op verzet heeft belanghebbende niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Het middel houdt onder meer in dat de Rechtbank niet tot ongegrondverklaring van het door belanghebbende gedane verzet had mogen overgaan zonder haar daarover te horen.
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het door belanghebbende bij de Rechtbank ingestelde beroep mede ziet op de aan belanghebbende opgelegde boete. Dit brengt mee dat de Rechtbank, ook al had belanghebbende niet verzocht om op een zitting te worden gehoord, had moeten onderzoeken of het vereiste van een behoorlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM aanleiding gaf belanghebbende ambtshalve in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord naar aanleiding van haar verzet.1
Uit de uitspraak op verzet blijkt niet dat de Rechtbank heeft onderkend dat een boete in geding was, zodat reeds hierom niet kan worden aangenomen dat de Rechtbank het hiervoor in 2.3.1 bedoelde onderzoek heeft verricht bij haar kennelijke beslissing om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord. Evenmin heeft de Rechtbank in de bestreden uitspraak vastgesteld dat belanghebbende uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht om over het verzet te worden gehoord. De kennelijke beslissing van de Rechtbank om belanghebbende niet uit te nodigen om op een zitting over het verzet te worden gehoord, berust dus ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel behoefde nadere motivering, die ontbreekt. Het middel slaagt in zoverre.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, kan de uitspraak van de Rechtbank op het verzet niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Terugwijzing moet volgen.
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.