Home

Hoge Raad, 25-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:682, 24/03395

Hoge Raad, 25-04-2025, ECLI:NL:HR:2025:682, 24/03395

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2025
Datum publicatie
25 april 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:682
Formele relaties
Zaaknummer
24/03395

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; procesrecht; art. 8:75, lid 1, Awb in samenhang met art. 7:15, lid 2, Awb; Besluit proceskosten bestuursrecht; bij uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand; differentiatie in vergoeding tussen belasting- en premiezaken en overige zaken; HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060; waarde per punt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/03395

Datum 25 april 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2024, nr. BK-23/7051, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/3596), betreffende een op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb toegekende vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de klacht

2.1

Aan belanghebbende is op 22 januari 2022 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen opgelegd. Het daartegen door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener namens belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 juni 2023 het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

2.2

Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Rechtbank ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 7 augustus 2024 gegrond verklaard, de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd. Het Hof heeft aan belanghebbende – naast een vergoeding voor de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep – op de voet van artikel 8:75, lid 1, Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:15, lid 2, Awb, een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar.
Die vergoeding heeft het Hof op grond van artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), in samenhang gelezen met punten 1 en 2 van onderdeel A5 en punt 1 van onderdeel B2 van de bij het Besluit behorende bijlage (tekst 2024; hierna: de Bijlage), vastgesteld op € 620, uitgaande van 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting), wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 310.

2.3

Het cassatieberoep is ingesteld onder aanvoering van één klacht, te weten dat het Hof, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 (hierna: het arrest van 12 juli 2024), bij het vaststellen van de hiervoor in 2.2 bedoelde vergoeding had moeten uitgaan van de in punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage vermelde waarde per punt van € 624.
Die klacht slaagt op de gronden vermeld in rechtsoverwegingen 5.8.1, 5.8.2 en 6.3 van het arrest van 12 juli 2024.

2.4.1

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

2.4.2

De Hoge Raad stelt de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar vast op € 1.294, uitgaande van het door het Hof vastgestelde aantal punten en de door het Hof toegepaste wegingsfactor 1 vanwege het gewicht van de zaak, en berekend naar de waarde per punt zoals deze ten tijde van het wijzen van dit arrest geldt.2

3 Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 24/03078, 24/03087, 24/03106, 24/03287, 24/03288, 24/03388, 24/03389, 24/03394 en 24/03395 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit. Met betrekking tot de hoogte van deze vergoeding overweegt de Hoge Raad in onderdeel 4 als volgt.

4 Nader feitenonderzoek door de Hoge Raad

5 Beslissing