Hoge Raad, 13-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:827, 24/02379
Hoge Raad, 13-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:827, 24/02379
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 juni 2025
- Datum publicatie
- 13 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:827
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1177
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1179
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2024:1451
- Zaaknummer
- 24/02379
Inhoudsindicatie
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/02379
Datum 13 juni 2025
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024, nr. 22/432, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/928) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.R. Veenhuijsen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 25 oktober 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.1
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende exploiteert een uitzend- en detacheringsorganisatie. Zij plaatst ook mensen met een achterstand tot de arbeidsmarkt. Zij heeft voor drie medewerkers een beroep gedaan op de premiekorting voor oudere werknemers van artikel 47 van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: de Wfsv) en voor één medewerker een beroep gedaan op de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers van artikel 49 van de Wfsv. Ieder van deze werknemers heeft al eerder een dienstverband gehad met belanghebbende. Belanghebbende heeft voor ieder van deze werknemers premiekorting toegepast met ingang van de datum waarop zij opnieuw (voor de tweede keer) bij belanghebbende in dienst zijn getreden. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij voor deze werknemers geen premiekorting heeft toegepast tijdens hun eerste dienstbetrekking, hoewel toen aan de voorwaarden daarvoor was voldaan.
Belanghebbende is bij de berekening van de premiekorting met betrekking tot deze werknemers ervan uitgegaan dat de maximale premiekortingsperiode van drie jaar van artikel 47, lid 1, laatste volzin, van de Wfsv en artikel 49, lid 1, laatste volzin, van de Wfsv, is ingegaan bij de aanvang van hun tweede dienstbetrekking met belanghebbende. De Inspecteur is daarentegen van mening dat die periode reeds is begonnen bij de aanvang van de eerste dienstbetrekking tussen die werknemers en belanghebbende. Hij is van oordeel dat de maximale premiekortingsperiode voor deze werknemers al was verstreken in een aantal aangiftetijdvakken waarover belanghebbende deze korting is blijven toepassen. De Inspecteur heeft daarom nageheven ter zake van de premiekorting die belanghebbende met betrekking tot deze werknemers heeft toegepast.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was, voor zover in cassatie nog van belang, in geschil of belanghebbende de premiekorting voor oudere werknemers als bedoeld in artikel 47 van de Wfsv en de premiekorting voor arbeidsgehandicapte werknemers als bedoeld in artikel 49 van de Wfsv, juist heeft toegepast.
Het Hof heeft eerst de vraag beantwoord of in gevallen waarin een werknemer achtereenvolgens meer (mogelijk) voor een premiekorting kwalificerende dienstbetrekkingen heeft bij dezelfde werkgever, er slechts één premiekortingsperiode kan gaan lopen en wel bij de aanvang van de eerste kwalificerende dienstbetrekking, zoals de Inspecteur voorstaat.
Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord en geoordeeld dat de artikelen 47 en 49 van de Wfsv op zichzelf geen beperkingen stellen aan het aantal keer dat voor dezelfde werknemer premiekorting kan worden toegepast. Deze uitleg is naar het oordeel van het Hof tevens in overeenstemming met doel en strekking van de premiekortingsregeling voor oudere werknemers, inhoudende dat oudere werklozen snel weer aan de slag raken na een uitkeringsperiode, en minder lang werkloos zijn. Ook na een tweede uitkeringsperiode wordt (misschien wel temeer) aan dat doel beantwoord, aldus het Hof. Naar het oordeel van het Hof heeft mutatis mutandis hetzelfde te gelden voor de premiekortingsregeling voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
Het Hof is verder van oordeel dat de regels in de artikelen 3.20 en 3.21 van de Regeling Wfsv met betrekking tot onderbrekingen van de dienstbetrekking geen toepassing vinden indien de werkgever bij de eerdere kwalificerende dienstbetrekking geen premiekorting heeft toegepast. Dan is er gelet op de tekst en het doel van de regeling immers geen reden om de toepassingsperiode te verkorten, aldus het Hof.
Het Hof ziet aldus geen grond voor het oordeel dat voor een werknemer slechts één premiekortingsperiode gaat lopen en wel bij de aanvang van de eerste kwalificerende dienstbetrekking. Ook een latere nieuwe dienstbetrekking kan naar het oordeel van het Hof dienen als start voor de premiekortingsperiode.
Met betrekking tot enkele van de vier werknemers was in geschil of belanghebbende ook al tijdens diens eerste dienstbetrekking premiekorting heeft toegepast. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast in dat opzicht niet op belanghebbende rust, omdat het aanvoeren van weigeringsgronden op de weg van de Inspecteur ligt. Het Hof is tot de slotsom gekomen dat uit hetgeen de Inspecteur naar voren heeft gebracht en uit de overige gedingstukken niet volgt dat belanghebbende voor die werknemers voorafgaand aan hun nieuwe dienstbetrekking met belanghebbende ook al premiekorting heeft geclaimd.
Het Hof heeft op grond van de voorgaande overwegingen de naheffingsaanslag verminderd.