Home

Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:879, 23/01978

Hoge Raad, 06-06-2025, ECLI:NL:HR:2025:879, 23/01978

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2025
Datum publicatie
6 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:879
Formele relaties
Zaaknummer
23/01978

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/01978

Datum 6 juni 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 april 2023, nrs. BK-21/01126 tot en met BK-21/011291, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/2710 tot en met SGR 20/2713) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikkingen en beschikkingen inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door L.C. de Jager en B.F.M. de Koning, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

3.1

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 15 mei 2023. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn.

3.2

Wat betreft de navorderingsaanslagen en de beschikkingen inzake belastingrente leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade, omdat belanghebbende daar niet om heeft verzocht.

3.3

Wat betreft de boetebeschikkingen geldt het volgende. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. Elk van de boeten beloopt meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal elk van de boeten zoals nader vastgesteld door de Rechtbank, verder verminderen met 5 procent2 tot achtereenvolgens € 7.348 (voor het jaar 2014), € 6.895 (voor het jaar 2015), € 7.989 (voor het jaar 2016) en € 7.944 (voor het jaar 2017).

4 Proceskosten

5 Beslissing