Home

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 19-01-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:4, CUR201600617

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, 19-01-2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:4, CUR201600617

Gegevens

Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Datum uitspraak
19 januari 2018
Datum publicatie
29 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:OGEAC:2018:4
Zaaknummer
CUR201600617

Inhoudsindicatie

Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn inkomens- en vermogenspositie redelijkerwijs niet in staat is om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep is niet- ontvankelijk.

Uitspraak

Uitspraak van 19 januari 2018

BBZ nr. CUR201600617

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURACAO

UITSPRAAK

Na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 7a van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) in het geding tussen:

[ X ]HH, wonende in Curaçao,

belanghebbende,

en,

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN VAN CURACAO, zetelend in Curaçao,

de Inspecteur,

1 HET PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende is op 15 maart 2013 over het jaar 2011 een aanslag premie AOV/AWW opgelegd. Belanghebbende is op 4 juni 2014 tegen de aanslag in bezwaar gekomen. De Inspecteur heeft op 8 juli 2016 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet- ontvankelijk verklaard. Belanghebbende is op 5 september 2016 in beroep gekomen tegen de uitspraak op bezwaar.

1.2

Het Gerecht heeft aan belanghebbende, met dagtekening 7 december 2016 een

brief verstuurd met de mededeling dat griffierecht is verschuldigd van Naf. 50,- en dat

het bedrag binnen zes weken na dagtekening van de brief moet zijn betaald. De brief

is voorzien van de juiste adressering en naar het juiste adres verzonden. In de brief is

vermeld dat, indien het griffierecht niet tijdig wordt betaald, het beroep niet-

ontvankelijk kan worden verklaard.

1.3

Nadien heeft het Gerecht aan belanghebbende ter herinnering een brief doen

toekomen met dagtekening 28 maart 2017 met de mededeling dat uit de administratie

van het Gerecht blijkt dat nog niet is voldaan aan de uitnodiging om het griffierecht te

betalen en dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van de brief betaald

dient te worden. Deze brief is op 28 maart 2017 per e-mail verstuurd. Ook in deze

brief is belanghebbende erop gewezen dat bij niet tijdige betaling niet- ontvankelijk

verklaring kan volgen.

2. OVERWEGINGEN OMTRENT HET BEROEP

2.1

Ingevolge artikel 7a, letter b Landsverordening op het beroep in belastingzaken

(LBB) kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd voor de behandeling van de

zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

2.2

Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald. Belanghebbende heeft in zijn

e-mails aangegeven dat hij niet over de middelen beschikt om Naf. 50 aan griffierecht

te betalen, noch in staat is dergelijke middelen te verwerven. Belanghebbende werkt

10 uren per week en krijgt een inkomen van Naf. 836 netto per maand. Hert Gerecht

overweegt als volgt.

2.3

Ingevolge artikel 18, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in

belastingzaken (LBB) wordt ten behoeve van de indiener van een beroepschrift een

griffierecht geheven. In artikel 1 van het Landsbesluit griffierechten beroep in

belastingzaken is het griffierecht voor natuurlijke personen vastgesteld op Naf. 50.

Indien het griffierecht niet tijdig is betaald wordt het beroep, overeenkomstig artikel 18,

lid 4 LBB, niet ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld

dat de indiener niet in verzuim is geweest. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de

betrokkene niet in verzuim is indien de heffing van het verschuldigde griffierecht het

voor de rechtzoekende onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van

zijn recht op beroep (ECLI:NL:HR:2014:699).

2.4

Het Gerecht is van oordeel dat de heffing van Naf. 50 griffierecht de toegang tot de rechter normaal gesproken niet verhindert. Dit kan slechts bij zeer hoge uitzondering anders zijn. Belanghebbende zal in dat geval aannemelijk moeten maken dat hij vanwege zijn inkomens- en vermogenspositie redelijkerwijs niet in staat is om het verschuldigde bedrag van Naf. 50 te betalen. In dit bewijs is belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht niet geslaagd. Belanghebbende heeft een kopie van de belastingaangifte voor het jaar 2015 bij de balie van het Gerecht overgelegd. Hieruit blijkt dat belanghebbende en zijn echtgenote in het jaar 2015 gezamenlijk Naf. 89.795 aan inkomsten (belanghebbende Naf. 11.020 en zijn echtgenote Naf. 78.775) hebben genoten en gezamenlijk een belastbaar inkomen hadden van Naf. 56.819 (na aftrek van persoonlijke verminderingen en persoonlijke lasten). Belanghebbende heeft niet gesteld dat de inkomens van hem en zijn echtgenote ten tijde van het verschuldigd worden van het griffierecht wezenlijk zijn gewijzigd ten opzichte van die van 2015. Gelet hierop is het Gerecht van oordeel dat belanghebbende over de financiële middelen beschikt om het verschuldigde griffierecht van Naf. 50,- te betalen. Belanghebbende heeft daartegenin gebracht dat hij en zijn echtgenote gaan scheiden en dat hij van zijn echtgenote geen medewerking zal krijgen. Deze omstandigheid leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel nu belanghebbende op dit moment nog niet gescheiden is en hij juridisch gezien recht heeft op de helft van het (gezamenlijke) belastbaar inkomen. Het Gerecht ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen reden om het verschuldigde griffierecht te verminderen. Dat betekent dat hij door het niet betalen van griffierecht in verzuim is en dat het beroep op grond van artikel 18, lid 4 LBB kennelijk niet ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt het Gerecht niet toe.

3 DE BESLISSING

Het Gerecht:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de Werd, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier, N.N. Noël van der Biezen BSc en uitgesproken op 19 januari 2018.

De griffier, De rechter,

Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg (art. 7b van de Landsverordening beroep in belastingzaken, hierna LBB).

De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt overeenkomstig art. 7b, tweede lid, twee maanden. Deze termijn vangt aan nadat de uitspraak aan de partijen is toegezonden.

Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.