Parket bij de Hoge Raad, 18-06-1996, ECLI:NL:PHR:1996:53, 8793
Parket bij de Hoge Raad, 18-06-1996, ECLI:NL:PHR:1996:53, 8793
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 juni 1996
- Datum publicatie
- 20 december 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1996:53
- Zaaknummer
- 8793
Inhoudsindicatie
Bijstandsverhaal. Overschrijding appeltermijn; verkeerde ‘Rechtsmittelbelehrung’ aan voet beschikking. Geen verschoonbaar verzuim (art. 6:11 Awb).
Conclusie
DA/PJ
Rekestnr. 8793
Parket, 18 juni 1996
Mr Asser
Conclusie inzake:
[verzoeker]
tegen:
De Gemeente Lelystad
Edelhoogachtbaar College,
1. Inleiding
1.1. Bij beschikking van 15 juni 1995 heeft de Rechtbank te Zwolle op een op de voet van art. 68a jo art. 63 ABW ingediend verzoek van verweerster in cassatie - de Gemeente - bepaald dat verzoeker tot cassatie - betrokkene - als bijdrage in de kosten die de Gemeente heeft in verband met aan de voormalige echtgenote en het kind van betrokkene verleende bijstand aan de Gemeente vanaf 1 mei 1994 f 850,- per maand voor de nog komende termijnen telkens bij vooruitbetaling zal voldoen.
1.2. Tegen deze beschikking is betrokkene bij het Arnhemse Hof in hoger beroep gekomen bij een op 24 juli 1995 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift.
1.3. Na de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van het hof van 26 oktober 1995 heeft de advocaat van betrokkene op 15 november 1995 nog een brief gezonden aan het hof in verband met de door het hof ambtshalve ter zitting geopperde vraag of betrokkene ontvankelijk was in zijn appel wegens overschrijding van de appeltermijn.
1.4. Bij beschikking van 21 november 1995 heeft het hof betrokkene wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
1.5. Bij verzoekschrift, ter griffie van Uw Raad ingekomen op 29 december 1995, heeft betrokkene tegen die beschikking cassatie ingesteld met een uit twee onderdelen opgebouwd middel. De Gemeente heeft in cassatie geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Nu het inleidende verzoekschrift dateert van 31 oktober 1994 is in deze zaak het, naar het hof terecht heeft vastgesteld, vóór 1 april 1995 geldende procesrecht van toepassing1.
2.2. Dat betekent dat ingevolge het te dezen van toepassing zijnde art. 828i lid 1 (oud) Rv2 het hoger beroep diende te worden ingesteld binnen drie weken na de uitspraak, zoals het hof eveneens met juistheid heeft geoordeeld.
2.3. Vast staat dus dat betrokkene de appeltermijn heeft overschreden. Maar eveneens staat de onjuistheid vast van de door de griffier van de rechtbank aan de voet van de beschikking van 15 juni 1995 geplaatste vermelding dat van deze beschikking hoger beroep kon worden ingesteld "binnen twee maanden na de hierboven vermelde dag"3, dat wil zeggen na dag van de uitspraak van die beschikking.
2.4. In een zaak als deze is het bepaalde in art. 6:11 jo art. 6:24 Awb van overeenkomstige toepassing4. Die bepaling luidt:
"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest".
2.5. Het hof heeft blijkens de betreden beschikking kennis genomen van de brief van de advocaat van betrokkene van 15 november 1995. Aangenomen moet daarom worden dat het hof rekening heeft gehouden met de daarin genoemde argumenten, met name met het daarin onmiskenbaar gedane beroep op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
2.6. In de tweede zin van r.o. 3.3 van de bestreden beschikking, luidende:
"Uit de stukken en het besprokene ter zitting is ook niet gebleken van zodanige omstandigheden dat daarover anders zou moeten worden beslist",
ligt naar mijn mening besloten dat het hof in met name genoemde brief geen feiten en omstandigheden heeft aangetroffen die het oordeel zouden kunnen wettigen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was in de zin van art. 6:11 ABW.
2.7. In het onderhavige geval zijn twee omstandigheden van belang. In de eerste plaats de foutieve "Rechtsmittelbelehrung" aan de voet van de beschikking - het stempel is waarschijnlijk op grond van een routine geplaatst ter uitvoering van het nieuwe art. 805 lid 2 Rv. Maar die bepaling is bij mijn weten in zaken als deze niet van toepassing. In de tweede plaats is van gewicht dat betrokkene in de eerste aanleg en in appel werd bijgestaan door een advocaat, die geacht mag worden ter zake deskundig te zijn en op de hoogte van de toepasselijke bepalingen van procesrecht.
2.8. Aangenomen kan worden dat het hof deze twee omstandigheden tegen elkaar heeft afgewogen en de laatste omstandigheid de doorslag heeft laten geven.
2.9. Aldus opgevat geeft 's hofs oordeel naar ik meen geen blijk van een onjuiste opvatting aangaande het bepaalde in art. 6:11 ABW. Ook in het bestuursrecht behoeft een foutieve "Rechtsmittelbelehrung", bijvoorbeeld op grond van art. 3:45 of 6:235 Awb, niet zonder meer tot het oordeel te leiden dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is6. En wat het huidige art. 805 lid 2 Rv betreft zou ik willen opmerken dat partijen die in de procedure worden bijgestaan door advocaten aan een onjuiste vermelding, behoudens bijzondere omstandigheden, geen rechten kunnen ontlenen7. Het is nu juist de specifieke deskundigheid van de advocaat die hier de eerste bron van informatie voor de betrokken partij behoort te zijn8.
2.10. Bij het voorgaande wil ik nog wel aantekenen dat een andere uitkomst meer bevrediging zou hebben geschonken. De betrokkene wordt nu slachtoffer van een cumulatie van fouten van al degenen die het zouden hebben moeten weten: in de eerste plaats de griffier die een fout maakt in de vermelding van de appeltermijn en in de tweede plaats de advocaat die niet meteen die fout heeft ontdekt. Ik zie echter geen mogelijkheid onder het huidige Nederlandse procesrecht om de betrokkene te ontheffen van de gevolgen van de fout die zijn advocaat heeft gemaakt9.
2.11. Het komt mij voor dat de beide onderdelen van het middel op het voorgaande afstuiten.
3. CONCLUSIE
Deze strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,