Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-10-1999, AA2922, 324

Parket bij de Hoge Raad, 13-10-1999, AA2922, 324

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 1999
Datum publicatie
14 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:PHR:1999:AA2922
Formele relaties
Zaaknummer
324
Relevante informatie
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël, Jeruzalem, 25-04-1984 [Tekst geldig vanaf 01-05-2021]

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 324 Parket, 31 maart 1999 mr. Ilsink

Derde Kamer A

Conclusie inzake:

Algemene wet bijzondere ziektekosten Onderlinge

Waarborgmaatschappij

ZAO Zorgverzekeringen U.A.

tegen

1. X

2. Y

Edelhoogachtbaar College,

1. Feiten en procesverloop

1.1. X en Y zijn na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en vóór

1 juli 1989, in het genot van - onder meer - een pensioen ingevolge

de Algemene Ouderdomswet dat tenminste gelijk was aan 35% van het

wettelijk minimumloon, vanuit Nederland naar Israël geëmigreerd.

Beiden hebben in 1993 de Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO

Zorgverzekeringen U.A.<(1) In de uitvoering van de AWBZ wordt voorzien door de ziekenfondsen, de

ziektekostenverzekeraars en de uitvoerende organen van de publiekrechtelijke

ziektekostenverzekering. ZAO is een ziekenfonds (zie losbladige SVW-serie,

deel 7 AWBZ, Band ???, bijlage 7, lijst nr. 1). De toelating van een

ziekenfonds voor de uitvoering van de AWBZ is in de wet niet geregeld. (Zie:

losbladige SVW-serie, deel 7 AWBZ, Band ?, art. 33, aant. 1.) Aangenomen is

dat de ter uitvoering van de Ziekenfondswet toegelaten ziekenfondsen ook

voor hun verzekerden kunnen optreden ter uitvoering van de AWBZ.

> (hierna: ZAO) verzocht hen in te schrijven

als verzekerde ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

(hierna: AWBZ) aangezien zij meenden voor de AWBZ verzekerd te zijn

omdat op het door hen ontvangen pensioen van het Algemeen Burgerlijk

Pensioenfonds premie voor de AWBZ werd ingehouden<(2) In het tweede lid van art. 9 AWBZ is bepaald dat verzekerde personen die

noch bij een ziekenfonds zijn ingeschreven noch bij een

ziektekostenverzekeraar zijn verzekerd noch aan een publiekrechtelijke

ziektekostenregeling voor ambtenaren deelnemen zich moeten melden bij een

ziekenfonds dan wel bij een ziektekostenverzekeraar, die hun woongemeente

als werkgebied heeft. Dit alles met inachtneming van het op het derde lid

van art. 9 AWBZ gebaseerde Inschrijvingsbesluit bijzondere

ziektekostenverzekering. In art. 1 van de Nadere regeling inschrijving

bijzondere ziektekostenverzekering worden verzekerden die woonachtig zijn in

het buitenland geacht te wonen in het werkgebied van het ziekenfonds of

ziektekostenverzekeraar of het uitvoerend orgaan waar zij zich hebben

aangemeld.

>.

1.2. Op 10 augustus 1993 heeft ZAO voor beroep vatbare beslissingen

gegeven, als bedoeld in art. 58, eerste lid, aanhef en onderdeel a,

AWBZ, inhoudende het besluit belanghebbenden niet als AWBZ-

verzekerden in te schrijven. Daarbij werd verwezen naar art. 6 van

het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der

Nederlanden en de Staat Israël (Trb. 1984, 65) (hierna ook: het

Verdrag) zodat, nu het Verdrag van toepassing is op personen die in

Israël wonen, voor wat betreft de volksverzekeringen belanghebbenden

zijn onderworpen aan de Israëlische sociale zekerheidswetgeving,

terwijl art. 36 van het Besluit uitbreiding en beperking kring

verzekerden volksverzekeringen 1989 (Stb. 1989, 164) (hierna ook: KB

164) de exclusiviteit daarvan meebrengt.

1.3. De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam<(3) Ingevolge art. 59 van de AWBZ (tekst 1993) stond tegen een dergelijk

besluit beroep open bij de Raad van Beroep. Op grond van art. 1, vierde lid,

van de Beroepswet (Stb. 1992, 278) treedt daarvoor (een kamer van) de

arrondissementsrechtbank in de plaats.

> heeft bij uitspraak

van 4 januari 1995 in twee afzonderlijke uitspraken (nr. AWBZ

93/3011/16 en nr. AWBZ 93/3012/16) het beroep gegrond verklaard en

het bestreden besluit vernietigd.

1.4. ZAO heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. De

Centrale Raad van Beroep<(4) De CRvB is bevoegd ingevolge art. 18, eerste lid, onder b Beroepswet.

> heeft beide zaken gevoegd behandeld<(5) Ingevolge art. 17 Beroepswet is art. 8:14 Awb inzake voeging van

toepassing.

> en bij

uitspraak van 5 november 1997, nr. 95/1717 AWBZ + nr. 95/1731 AWBZ<(6) Gepubliceerd in RSV 1998/159.

>

de aangevallen uitspraken bevestigd.

1.5. Tegen deze uitspraak heeft ZAO tijdig beroep in cassatie

ingesteld. Namens S. Monasch is een vertoogschrift ingediend.

2. Belanghebbenden en de AWBZ op grond van nationale bepalingen

2.1. Het antwoord op de vraag of belanghebbenden verzekerd zijn

ingevolge de AWBZ moet in de eerste plaats worden gevonden in het

(mede) op art. 5, tweede lid, AWBZ gebaseerde KB 164. Tot 1 juli

1989 bepaalde de voorganger van KB 164, het Besluit van 19 oktober

1976, Stb. 557<(7) Zoals het luidde na wijzingingen door KB 1 juli 1980, Stb. 388 en KB van 26

april 1985, Stb. 297.

> (hierna ook: KB 557):

"Art. 1

1. Als verzekerde wordt aangemerkt:

(?)

4e in de zin van de (?) [AWBZ] (?):

k. degene, die buiten het Rijk woont en hetzij:

1o een uitkering ontvangt ingevolge de Algemene Ouderdomswet,

(?)

evenwel indien hij noch krachtens een buitenlandse wetgeving een

uitkering ontvangt wegens ouderdom, overlijden of langdurige

arbeidsongeschiktheid, noch arbeid verricht, doch in beide gevallen

gedurende ten hoogste één jaar na de dag met ingang waarvan op

betrokkenen het hiervoor bepaalde onder 1o, 2o, (?) van toepassing

werd; de in de vorige zinsnede bedoelde beperking tot ten hoogste één

jaar geldt niet voor degene, die zijn woonplaats heeft op het

grondgebied van een Lid-Staat van de Europese Economische

Gemeenschap, van een Staat, waarmee een overeenkomst gesloten, is

welke bijzondere bepalingen bevat inzake takken van verzekering, die

overeenkomen met de in de aanhef van dit artikel genoemde, of van

door Onze Minister van Sociale Zaken aan te wijzen Staten; (?)

2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid worden de in dat

lid bedoelde personen niet als verzekerde in de zin van de (?) [AWBZ]

aangemerkt, indien zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt (?)."

2.2. In het per 1 juli 1989 inwerking getreden KB van 3 mei 1989,

Stb. 164 (tekst 1989) is bepaald:

"Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de volksverzekeringen: De Algemene Ouderdomswet, de Algemene

Weduwen- en Wezenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Wet

Bijzondere Ziektekosten;

(?).

Artikel 8

1. Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene, die buiten

Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op

(?)

d. een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet,

2. Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene, die niet in

Nederland woont en recht heeft op een uitkering, een pensioen of een

toelage, genoemd in het eerste lid, indien dat recht aansluit op de

verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen (?) en mits

die uitkering, dat pensioen of die toelage ten minste gelijk is aan

35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet

minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn niet

verzekerd ingevolge de volksverzekeringen indien zij buiten Nederland

arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een

buitenlandse wettelijke regeling.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid is degene, die recht

heeft op een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet, niet

verzekerd ingevolge de (?) [AWBZ].

(?)

Overgangsbepalingen

(?)

Exclusieve werking

Artikel 36

Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is de ingezetene of

niet-ingezetene op wie ingevolge een overeenkomst of een regeling

inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en één of meer andere

mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van

toepassing is."

2.3. In de Nota van Toelichting is te lezen:

"(blz. 13) Met name de buiten Nederland wonende personen met een

langlopende Nederlandse sociale verzekeringsuitkering dienden op

verzoek van de Tweede Kamer hier te lande verplicht verzekerd te

blijven. De ontwikkelingen binnen de Europese Gemeenschap met

betrekking tot het creëren van nieuwe aanwijsregels inzake de

toepasselijke wetgeving ten aanzien van postactieven

(uitkeringsgerechtigden) moesten worden afgewacht, aldus de Kamer. De

verzekering van de hiervoor bedoelde personen is in het onderhavige

besluit dan ook in beginsel gehandhaafd (artikel 8).

(?)

(blz. 23) Artikel 8

Algemeen

In dit artikel gaat het om de verzekering krachtens de

volksverzekeringen van personen, die niet in Nederland wonen en een

Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen. Het

inventarisatierapport van de SVr met betrekking tot het KB 557 bevat

vele interpretatievragen aangaande de onderhavige verzekering, die

het noodzakelijk maken de huidige bepalingen - nu voorgesteld wordt

de verzekering in beginsel te handhaven - te toetsen aan de

oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever; een structurele

wijziging wordt niet beoogd. Deze bedoelingen komen erop neer, dat de

Nederlandse overheid zijn verantwoordelijkheid behoudt die niet-

ingezetenen, die goeddeels voor hun kosten van levensonderhoud

aangewezen blijven op een Nederlandse inkomensbron, te beschermen

tegen de sociale risico's, welke door de volksverzekeringen worden

gedekt. In deze situatie is het zaak, dat de verzekering ingevolge de

volksverzekeringen na vertrek uit Nederland met medeneming van een

Nederlandse inkomensbron, te beschermen tegen de sociale risico's,

welke door de volksverzekeringen worden gedekt. In deze situatie is

het zaak, dat de verzekering ingevolge de volksverzekeringen na

vertrek uit Nederland met medeneming van een Nederlandse sociale

verzekeringsuitkering wordt voortgezet.

Voorgaand uitgangspunt noopt tot wijziging van de huidige bepalingen

op de volgende onderdelen:

- er bestaat geen aanleiding om - zoals thans gebeurt - bij de

voorwaarden voor verzekering onderscheid te maken tussen de WAO- en

daarmee gelijkgestelde uitkeringen enerzijds en de AOW-, AWW-, AAW-

en enige bijzondere uitkeringen anderzijds;

- de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid van de Nederlandse

overheid leent zich niet voor een beperking tot het grondgebied van

de Europese Gemeenschap en van verdragslanden, terwijl evenmin een

begrenzing in de tijd bij die verantwoordelijkheid past, indien de

omstandigheden waaronder de Nederlandse uitkering wordt genoten niet

veranderen; (?).

(blz. 25) Vierde en vijfde lid

Deze leden komen overeen met artikel 1, tweede en derde lid van het

KB 557.(?)

(blz. 37) Overgangsbepalingen

(?)

(blz. 41) Exclusieve werking

Artikel 36

Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 25 juni 1986 (RSV 1986,

nrs. 26 en 27) over de verzekeringsplicht van in Nederland

gedetacheerde Joegoslavische werknemers staat niet langer vast dat

aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving van de door Nederland

gesloten verdragen inzake sociale zekerheid zogenaamde exclusieve

werking hebben, indien die aanwijsregels dat niet expliciet

vermelden.

Met de exclusieve werking van aanwijsregels wordt bedoeld dat bij

uitsluiting van een andere wetgeving slechts één wetgeving kan worden

toegepast.

Ondergetekenden streven ernaar de internationale afspraken op dit

punt - voorzover nodig - aan te passen zodat in de toekomst de

bedoeling van verdragspartners expliciet zal vastliggen. Zolang die

aanpassing nog niet is gerealiseerd, is het noodzakelijk bij wijze

van overgangsbepaling de exclusieve werking tot uitdrukking te

brengen in de nationale wetgeving.

Na aanpassing van de internationale regelingen in de gewenste zin zal

de nu voorgestelde bepaling kunnen komen te vervallen.

Het onderhavige artikel spreekt niet alleen van de ingezetene maar

ook van de niet-ingezetene daar ook deze ingevolge de

volksverzekeringen, in verband met het verrichten van arbeid in

dienstbetrekking in Nederland of op grond van dit besluit verzekerd

is."

2.4. Bij KB van 30 november 1989, Stb. 555, is art. 8, lid 4, KB 164

met ingang van 1 januari 1990 vervallen. In de Nota van Toelichting

is op blz. 3 vermeld:

"In het kader van de Oort-operatie zijn de uitkeringen ingevolge

AOW en de AWW onder de premieheffing volksverzekeringen gebracht,

teneinde in het nieuwe heffingssysteem tot uniformering van de

heffingsmaatstaf te komen. Als gevolg daarvan vindt per 1 januari

1990 inhouding plaats van premie volksverzekeringen (waaronder AWBZ

en AAW) op AOW- en AWW-uitkeringen. Tegelijkertijd worden de AOW- en

AWW-uitkeringen verhoogd, teneinde de uitkeringen netto op hetzelfde

niveau te houden (?).

De bepalingen, die personen met een AOW- of een AWW-uitkering

uitsluiten van de verzekering ingevolge de AWBZ en de AAW, zullen in

verband daarmee derhalve vervallen.

Overigens zij nog opgemerkt dat indien het (?) voorstel van wet tot

handhaving leeftijdsgrens verzekerings- en premieplicht AAW

(Kamerstukken II, 1989-1990, 21 350) tot wet wordt verheven, personen

van 65 jaar en ouder niet langer verplicht verzekerd zullen zijn voor

de AAW en derhalve niet langer premieplichtig. Dit impliceert dat

personen van 65 jaar en ouder alleen voor de AWBZ premie verschuldigd

zullen zijn."

2.5. Vaststaat dat belanghebbenden beiden ná het bereiken van de

leeftijd van 65 jaar en vóór 1 juli 1989, in het genot van - onder

meer - een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet dat tenminste

gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon, vanuit Nederland

naar Israël zijn geëmigreerd. Dat betekent dat belanghebbenden sinds

1 jan. 1990 op grond van het bepaalde in art. 8 van het KB 164

verzekerd zijn voor de AWBZ<(8) In het dossier bevindt zich een brief, met dagtekening 20 september 1990,

van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds, gericht aan X, waarin wordt

medegedeeld dat de Inspecteur der Directe Belastingen van mening is dat

betrokkene onder meer premies AWBZ verschuldigd is. In een brief met

dagtekening 13 april 1993 wordt betrokkene medegedeeld dat uit een schrijven

van de Ziekenfondsraad van 16 maart 1993 blijkt dat geen sprake is van

verzekering ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen zodat

premierestitutie over het tijdvak 1 jan. 1993 tot 1 april 1993 zal

plaatsvinden.

>, tenzij art. 36 van dat KB daaraan in de

weg staat. Voordat wordt ingegaan op de vraag of art. 36 van KB 164

bewerkstelligt dat toch niet sprake is van verzekering van

belanghebbenden voor (onder meer) de AWBZ, moet worden nagegaan of

het Verdrag ook betrekking heeft op de AWBZ.

2.6. Dit laatste is per 1 januari 1992 voor betrokkenen zoals

belanghebbenden van bijzonder belang geworden en wel in verband met

het navolgende. In art. 11 van de AWBZ staat na het van kracht

worden van de Wet van 20 november 1991, Stb. 587, de grondslag voor

een regeling betreffende het geven van een vergoeding in geld of een

verstrekking in gevallen, waarin een verzekerde zich wegens

bijzondere omstandigheden niet aan de normale regels van de

verzekering heeft kunnen houden. Aan die bevoegdheid is uitvoering

gegeven in art. 34 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere

ziektekostenverzekering (Stb. 1991, 590). In de Nota van toelichting

bij dat artikel is opgemerkt<(9) Zie losbladige SVW-serie, deel 7 AWBZ, Band ???, bijlage 3, nr. 1.1, aant.

31.

>:

"De AWBZ is naar haar strekking zo opgezet dat aanspraken ingevolge

die wet in wezen beperkt blijven tot de hulp in het kader van de

georganiseerde gezondheidszorg in Nederland. Ondanks dat zijn

krachtens het (?) [KB 164] ook diverse groepen van personen die niet

in Nederland wonen maar in het buitenland - en dus in het buitenland

het middelpunt van hun maatschappelijk bestaan hebben - onder de

AWBZ-verzekering gebracht. Voor die groepen zou zonder de onderhavige

bepaling gelden dat er wel AWBZ-premie moet worden betaald, doch dat

daar tegenover niet de mogelijkheid staat om vanuit de dagelijkse

woonsituatie aanspraken ingevolge de verzekering te realiseren.

Feitelijk zou dat betekenen dat in het buitenland woonachtige AWBZ-

verzekerden verstoken zijn van AWBZ-verstrekkingen zolang zij niet

hun woonplaats en daarmee hun maatschappelijk bestaan in het

buitenland opgeven en in Nederland terugkeren."

2.7. Bij brief van 25 juni 1992<(10) Brief met kenmerk SZ/SV/T/92/2642.

> is door de Staatssecretaris van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, aan de Ziekenfondsraad

advies gevraagd inzake de in KB 164 neergelegde materie. In die

brief is (onder meer) vermeld:

"Ingevolge artikel 8 van KB 164 zijn buiten Nederland wonende

personen verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen indien zij

recht hebben op een uitkering ingevolge de Wet op de

arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet

arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, een pensioen op basis

van arbeidsongeschiktheid ingevolge de Algemene burgerlijke

pensioenwet, de Spoorwegpensioenwet of de Algemene militaire

pensioenwet, een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW),

een weduwenuitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, of

een uitkering of toelage ingevolge de Algemene

Arbeidsongeschiktsheidswet. Voorwaarde is dat de uitkering, het

pensioen of de toelage ten minste 35% bedraagt van het bruto-

minimumloon en betrokkene geen arbeid buiten Nederland verricht noch

een uitkering ontvangt ingevolge een buitenlandse wettelijke

regeling. Voorts is vereist dat het recht op uitkering bestond op de

(blz. 2) datum van vertrek uit Nederland, danwel dat het recht op

uitkering is ontstaan in aansluiting op verplichte verzekering

ingevolge de volksverzekeringen of ingevolge de vrijwillige

verzekering AOW/AWW. Ook in de voorloper van KB 164, het besluit van

19 oktober 1976 (Stb. 557), waren in het buitenland wonende

uitkeringsgerechtigden onder - overigens andere en deels meer

beperkte - voorwaarden verplicht verzekerd voor de

volksverzekeringen. De voorwaarden waren destijds dat de

verzekeringsplicht voor deze groep van uitkeringsgerechtigden

uitsluitend was toebedeeld aan hen die woonden in een EG-lidstaat of

in een van de landen waarmee Nederland een bi- of multilateraal

sociaal zekerheidsverdrag had gesloten. De verzekeringsplicht voor

AOW-, AWW- en AAW-gerechtigden die buiten één van de hiervoor

bedoelde landen woonden was destijds beperkt tot één jaar.

In zijn notitie van 27 augustus 1986 (Kamerstukken II, 1985-1986, 19

515, nrs. 1-2. pag. 39-40) stelde het toenmalige kabinet zich echter

op het standpunt dat strikter vastgehouden diende te worden aan het

uitgangspunt dat uitbreiding van de verplichte verzekering beperkt

blijft tot personen van wie de verzekering in Nederland voor korte

tijd wordt onderbroken. Dit betekende dat in beginsel bij vertrek uit

Nederland de verplichte verzekering zou moeten worden beëindigd. In

het buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse

sociale verzekeringsuitkering zouden in het vervolg dan ook niet

langer verzekerd dienen te zijn. Tijdens de schriftelijke en

mondelinge gedachtenwisseling over de kabinetsvoornemens met

betrekking tot de uitbreiding en beperking van de kring van

verzekerden voor de volksverzekeringen bleek dat de Kamer grote

bezwaren had tegen het afschaffen van de verzekeringsplicht van de

buiten Nederland wonende uitkeringsgerechtigden.

Deze bezwaren werden onder meer ingegeven door het op 12 juni 1986

door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gewezen

arrest in de zaak Ten Holder (RSV 1987/24). In dat arrest besliste

het Hof dat een werknemer onderworpen blijft aan de sociale

verzekeringswetgeving van de EG-Lid-staat waar hij zijn laatste

werkzaamheden heeft verricht, ongeacht de tijd die na de beëindiging

van die laatste werkzaamheden is verstreken. Verwarring ontstond over

de uitleg die het Hof in dit arrest aan de werkingssfeer van de

Verordening (EEG) nr. 1408/71 gaf. In de meest vergaande

interpretatie zouden de aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving

niet enkel betrekking hebben op de actieve beroepsbevolking, die hun

werkzaamheden gedurende korte tijd hebben onderbroken, maar ook op

personen die een langlopende sociale verzekeringsuitkering ontvangen

(post-actieven) of, zonder uitkering, inmiddels het arbeidsproces

hebben verlaten (non-actieven). Zoals hierna nog zal worden

aangegeven is die ruime interpretatie onjuist gebleken.

Overeenkomstig de wens van de Kamer is daarop besloten de

ontwikkelingen in Europees verband ten aanzien van post-actieven af

te wachten en vooralsnog geen wijziging te brengen in de

verzekeringspositie van in het buitenland wonende personen met een

Nederlandse sociale verzekeringsuitkering (Handelingen UCV II 1986-

1987, nr. 74, blz. 14-15).

(blz. 3) Inmiddels is de Verordening (EEG) nr. 1408/71 gewijzigd. Dit

is dan ook aanleiding om advies te vragen hoe de verzekeringspositie

van post-actieven en non-actieven met een uitkering, rekening houdend

met bedoelde wijzinging, zou moeten worden geregeld. (?)

(blz. 4) Met de wijziging [invoeging in de Vo 1408/71 van art. 13,

lid 2, onder f] is beoogd aanwijsregels te creëren voor de

toepasselijke wetgeving voor personen die niet langer verzekerd zijn

ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat waar de laatste werkzaamheden

zijn verricht, zonder dat op grond van het verrichten van

werkzaamheden de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat

ingevolge de Verordening op hem van toepassing wordt. In de arresten

in de zaken Noij en Daalmeijer (HvJ 21 februari 1991, zaken C-140/88

en C-245/88, RSV 1991/200 en 201) was inmiddels door het Hof van

Justitie bepaald dat de nog niet aangepaste Titel II van de

Verordening niet van toepassing is op personen die hun

beroepswerkzaamheden voorgoed hebben gestaakt. Het staat het laatste

werkland derhalve vrij te bepalen of en onder welke voorwaarden post-

actieven die in een ander land wonen verzekerd blijven. Ingevolge

artikel 10ter van Verordening (EEG) nr. 574/72 kunnen Lid-Staten dan

ook zelf de voorwaarden bepalen waaronder deze post-actieven

verzekerd blijven. Artikel 13, lid 2, onder f, is dan ook een

aanwijzing van de wetgeving van het woonland indien en vanaf het

moment waarop verzekering ingevolge het stelsel van het laatste

werkland ontbreekt.

Conclusie is dan ook dat de nationale wetgever in het kader van KB

164 zelf kan bepalen of en onder welke voorwaarden post-actieven, die

laatstelijk in Nederland werkzaam zijn geweest maar buiten Nederland

wonen, verzekerd kunnen blijven danwel uitgesloten kunnen worden van

de verzekeringsplicht.

(?)

(blz. 8) De grootste groep [binnen de categorie: wel AWBZ-verzekerd,

echter niet verzekerd voor de Zfw] wordt gevormd door personen met

een langlopende sociale verzekeringsuitkering, zoals opgesomd in

artikel 8 van KB 164. Het betreft hier personen waarvan het niet

aannemelijk is dat zij nog zullen terugkeren naar Nederland. Indien

deze personen eveneens verzekerd zijn voor de Zfw en wonen in een

andere EG-Lid-Staat dan wel een land waarmee Nederland e[e]n verdrag

inzake sociale zekerheid heeft gesloten waarin een bepaling is

opgenomen met betrekking tot de ziektekosten, is er geen probleem.

Betrokkenen kunnen in het buitenland medische zorg genieten via het

aldaar bestaande ziektekostenstelsel ten laste van de Nederlandse

sociale ziektekosten-verzekeringskassen. Is dit niet het geval, dan

dient betrokkene (indien hij zijn recht op verstrekkingen in natura

wenst te genieten) in principe terug te keren naar Nederland om aan

de verzekering voor de AWBZ en de daarmee samenhangende premieplicht

ook rechten te kunnen ontlenen. Seder[t] 1 januari 1992 hebben deze

personen evenwel recht op een vergoeding in geld. Het gaat hierbij om

ca. 20.000 personen, waarvan ca. 6.000 AOW -gerechtigden en ca. 10.000

overige uitkeringsgerechtigden met een langlopende sociale

zekerheidsuitkering (artikel 8 situaties)."

2.8. In het vervolgens door de Ziekenfondsraad uitgebrachte advies<(11) Advies inzake verzekeringspositie van in het buitenland wonende post-

actieven, uitgebracht door de Ziekenfondsraad aan de Staatssecretaris van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 november 1992 (uitgave van de

Ziekenfondsraad 566).

>

is te lezen:

"(blz. 7) 2 Voorgeschiedenis

Reeds bij eerdere gelegenheden heeft de raad zich uitgelaten over de

problematiek inzake AWBZ-verzekering van in het buitenland

woonachtige uitkeringsgerechtigden. (?). De raad heeft, redenerend

vanuit de verzekeringsgedachte en indachtig de opzet van de AWBZ die

zodanig is dat aanspraken in wezen beperkt blijven tot hulp die in

het kader van de georganiseerde gezondheidszorg in Nederland is

ingeroepen, het standpunt ingenomen dat AWBZ-verzekering van in het

buitenland wonende uitkeringsgerechtigden in beginsel dient te worden

afgewezen.

Vervolgens heeft de raad, geconfronteerd met het feit dat de bedoelde

categorie niettemin onder de verzekeringsplicht ingevolge de AWBZ is

gebracht<(12) In een brief van de Ziekenfondsraad aan de Staatssecretaris van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur, met dagtekening 19 december 1991 is te lezen:

"In het kader van de Oort-wetgeving zijn per 1 januari 1990 in het buitenland

woonachtige AOW- en AWW-gerechtigden premieplichtig gemaakt voor de AWBZ door

aanwijzing van deze categorie uitkeringsgerechtigden als AWBZ-verzekerden.

Deze aanwijzing heeft een belastingtechnische achtergrond. Vanuit de

verzekeringsgedachte is deze aanwijzing echter niet juist omdat er in veel

gevallen geen reële verzekeringsaanspraak tegenover de AWBZ-verzekerings- en

-premieplicht is gesteld.

Overigens is ook geen advies aan de Ziekenfondsraad gevraagd over de

aanwijzing van de onderhavige categorie uitkeringsgerechtigden als AWBZ-

verzekerden, hetgeen gelet op het voorgaande in de rede had gelegen."

>, het standpunt ingenomen dat de verzekeringsgedachte de

overheid de verplichting oplegt ervoor zorg te dragen dat AWBZ-

gerechtigden op relatief eenvoudige wijze hun aanspraken krachtens de

AWBZ-verzekering geldend kunnen maken.

Hoewel regeling van deze materie in het kader van Verordening (EEG)

nr. 1408/71 en van bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid met

het oog op de noodzakelijke samenhang tussen AWBZ en Ziekenfondswet

volgens de raad de meest geschikte oplossing zou zijn besefte de raad

dat hieraan twee wezenlijke bezwaren verbonden zouden zijn. Ten

eerste zou een regeling langs deze weg veel tijd vergen en ten tweede

zou daarmee geen oplossing worden geboden voor die personen die

woonachtig zijn in landen die geen EG-lidstaat of verdragsland zijn

of in landen waar geen wettelijk ziektekostenverzekeringstelsel

bestaat en waarmee derhalve geen verdrag kan worden gesloten.<(13) In een brief van de Ziekenfondsraad aan de Staatsecretaris van Welzijn,

Volksgezondheid en Cultuur, met dagtekening 22 november 1990 is geschreven:

"De meest geëigende oplossing zou zijn, een regeling van aanspraken via

Verordening (EEG nr. 1408/71 en via (bilaterale) verdragen inzake sociale

zekerheid. De Raad beseft echter, en heeft daar begrip voor, dat zulks niet

binnen een redelijke termijn valt te realiseren. De Raad wijst er bovendien op

dat niet voor alle gevallen een dergelijke oplossing kan worden gerealiseerd.

De Raad denkt daarbij aan AWBZ-verzekerden die woonachtig zijn in landen die

geen EG-Lidstaat of verdragsland zijn, of aan AWBZ-verzekerden die woonachtig

zijn in landen waar geen wettelijke ziekte(kosten)verzekering bestaat en

waarmee derhalve geen verdrag kan worden gesloten."

>"

2.9. Alvorens het Verdrag nader te bezien, wijs ik erop dat het KB

164 per 1 januari 1999 is vervallen en dat daarvoor in de plaats is

gekomen het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden

volksverzekering 1999 van 24 december 1998, Stb. 1998, 746 (hierna

ook: KB 746). Door dit KB 746 zijn in de verzekeringspositie van in

het buitenland wonenden, zoals belanghebbenden, aanmerkelijke

wijzigingen aangebracht. Dit KB is op grond van overgangsrecht (in

art. 30 wordt bepaald dat het KB 164 wordt ingetrokken) direct ook

op belanghebbenden van toepassing.<(14) Een uitvoerige uiteenzetting van de nieuw ontstane situatie door het KB 746

zou hier te ver voeren. Ik wil verwijzen naar V-N 1999, 21 januari 1999, nr.

6, Bijzonder nummer. Kort gezegd komt de regeling hierop neer dat in het

buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse

socialeverzekeringsuitkering (per 1 jan. 2000 (art. 26)) niet langer onder

de verplichte Nederlandse volksverzekeringen vallen. Wel kunnen ( ingevolge

art. 25) personen die reeds op 1 jan. 1999 of op 1 jan. 2000 aanspraak

maakten op vergoeding ter zake van bijv. intramurale zorg (in het

verzekeringsjargon: "brandende huizen") verzoeken te bewerkstelligen dat die

vergoeding wordt voortgezet zolang deze zorg nog voortduurt.

>

3. Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der

Nederlanden en de Staat Israël

3.1. De relevante bepalingen luiden:

"Deel I. Algemene bepalingen

(?)

Art 2. 1. Dit Verdrag is van toepassing

A. in Nederland op alle wetgevingen betreffende de navolgende takken:

a. ziekteverzekering,

(?)

Art. 3. Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, worden voor de

toepassing van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de

volgende personen, die op het grondgebied van een Verdragsluitende

Partij wonen, gelijkgesteld met onderdanen van die Verdragsluitende

Partij:

onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij;

(?)

Deel II Bepalingen inzake de toe te passen wetgeving

Art. 6 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 zijn

personen op wie dit Verdrag van toepassing is, onderworpen aan de

wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan

zij wonen of, wat de in artikel 2, eerste lid, genoemde takken van

verzekering die niet van wonen afhankelijk zijn, betreft, aan de

wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan

zij werkzaam zijn."

3.2. Ter zake van de te verkrijgen goedkeuring is in de toelichtende

nota opgemerkt<(15) Kamerstukken II 1983/84, 18 531, nr. 1.

>:

"(blz. 2) Algemeen

(?) Evenals de andere door Nederland gesloten verdragen is ook dit

verdrag gebaseerd op het beginsel van wederkerigheid; het waarborgt

dat enerzijds de onderdanen van de beide landen gelijke behandeling

zullen genieten ten opzichte van de onderscheiden nationale

wetgevingen en dat anderzijds de verzekerden en hun

rechtverkrijgenden sociale zekerheidsuitkeringen ontvangen ongeacht

de plaats waar zij werken of wonen.

De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van

sociale zekerheid met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte.

Ten aanzien van deze tak van verzekering zijn geen bepalingen in het

verdrag opgenomen omdat in Israël geen wettelijke

ziektekostenverzekering bestaat. Een beknopt overzicht van de

Israëlische wetgeving inzake sociale zekerheid is als bijlage bij

deze nota gevoegd.<(16) In die bijlage is onder I vermeld:

"(blz. 9) h. Verstrekkingen bij ziekte

In Israël bestaat momenteel nog geen verplichte verzekering inzake

geneeskundige verzorging. Het grootste deel van de bevolking is vrijwillig

verzekerd bij vier grote ziekenfondsen. In het algemeen verstrekken deze (blz.

10) fondsen een volledig pakket aan medische verzorging, hoewel de omvang

daarvan per fonds geringe verschillen vertoont. Die verzorging omvat

preventieve, diagnostische en curatieve behandeling, alsmede

revalidatievoorzieningen. De geneeskundige verstrekkingen omvat

huisartsenhulp, klinische en niet-klinische behandeling, behandeling door

specialisten en ziekenhuisopname, zowel voor de leden van de fondsen als hun

gezinsleden."

>

Het personele toepassingsgebied van het verdrag omvat alle personen

die onder de wettelijke sociale zekerheidsstelsels van beide landen

vallen, onverschillig of dit is uit hoofde van ingezetenschap,

dienstbetrekking of pensioen. (?).

Toe te passen wetgeving

In deel II van het verdrag is een tot in bijzonderheden gaande

regeling opgenomen met betrekking tot de vraag welke van beide

nationale wetgevingen in bepaalde situaties moet worden toegepast.

Hiermede wordt vermeden dat personen in beide landen verzekerd zijn

en derhalve in beide landen premies zouden moeten betalen, terwijl

tevens wordt voorkomen dat personen in geen van beide landen

verzekerd zijn en derhalve het recht op sociale zekerheidsprestaties

zouden moeten ontberen. De constructie die in het voorliggende

verdrag voor deze regeling is gekozen is voor Nederland nieuw. In

geen enkel ander verdrag inzake sociale zekerheid dat (blz. 3)

Nederland heeft gesloten komt een zelfde regeling voor. In het

verdrag wordt namelijk in beginsel als toepasselijke wetgeving

aangewezen de wetgeving van de verdragsluitende partij op het

grondgebied waarvan de betrokkene woont. Wanneer het evenwel een

wettelijke regeling betreft waarin niet de woonplaats

verzekeringscriterium is, dan is van toepassing de wetgeving van het

land waar de betrokkene werkzaam is. In het kort gezegd komt het

hierop neer, dat wat de volksverzekeringen betreft de woonplaats

criterium is bij het aanwijzen van de toepasselijke wetgeving en wat

de werknemersverzekeringen betreft de plaats waar de arbeid wordt

verricht. (?)

Ziekte en moederschap

Zoals reeds onder Algemeen is opgemerkt, bevat het verdrag geen

bepalingen met betrekking tot het recht op verstrekkingen. (?)"

3.3. In verband met de goedkeuringsprocedure is door Leden van de

Tweede Kamer een lijst van vragen<(17) Kamerstukken II 1984/85, 18 531, nr. 7.

> opgesteld:

"1

Om welke reden is de regering waar het betreft de systematiek en de

uitgangspunten, zoals die in het voorliggende verdrag zijn

uitgewerkt, afgeweken van de voorgaande bilaterale verdragen op het

gebied van de sociale zekerheid?

2

Op welke onderdelen, behalve het hanteren van « het woonlandbeginsel

», wijkt het onderhavige verdrag af van andere sociale

zekerheidsverdragen?

(?)

9

Is over de toepassing van het woonlandbeginsel bij de

volksverzekeringen, anders dan op grond van de AKW, overleg gevoerd

met landen van de EG, danwel niet-EG-landen, waarmee een sociaal

zekerheidsverdrag is gesloten?

(?)

11

Is de regering bereid te erkennen dat, gelet op de specifieke

situatie tussen beide landen, onder meer blijkend uit het onderling

verkeer van hun burgers en het feit dat het aantal in Israël

geregistreerde Nederlanders het aantal in Nederland geregistreerde

Israëli's enige malen overtreft, het verdrag voor wat Nederland

betreft niet zonder meer precedentwerking zal hebben in multilaterale

of bilaterale onderhandelingen ten aanzien van verdragen inzake

sociale zekerheid en in het bijzonder met betrekking tot

kinderbijslagregelingen?"

3.4. In een lijst van antwoorden<(18) Kamerstukken II 1984/85, 18 531, nr. 8.

> is van regeringszijde hierop

geantwoord:

"1. Aan het verdrag met Israël liggen dezelfde uitgangspunten ten

grondslag als aan alle andere bilaterale verdragen waarbij Nederland

partij is en die coördinatie van sociale zekerheidswetgevingen ten

doel hebben.

Die uitgangspunten zijn:

a. gelijke behandeling van onderdanen van beide landen;

b. vaststelling van een toepasselijke wetgeving, zodat wordt

voorkomen dat personen niet dan wel dubbel zijn verzekerd;

c. samenstelling<(19) Lees: samentelling.

> van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen voor

de opening van het recht op uitkering, voor die uitkeringen waarvoor

het voldoen aan een referte-eis voorwaarde is;

d. export van uitkeringen.

Bij het verwezenlijken van die uitgangspunten stuit men op problemen,

omdat tussen de sociale zekerheidsstelsels van de verschillende

landen grotere dan wel kleinere verschillen bestaan. Voor die

problemen moeten oplossingen worden gevonden, die in het verdrag

worden neergelegd. Mede gelet op de diversiteit van de stelsels komen

daardoor verschillende oplossingen in de verschillende verdragen

voor. Elk probleem kent zijn eigen oplossing.

Het verdrag met Israël bevat op het punt van de coördinatie een

noviteit. Voor de oplossing van het probleem van de vaststelling van

de toepasselijke wetgeving is gekozen voor een splitsing ten aanzien

van volks- en werknemersverzekeringen.

Dat kon in dit geval omdat Israël zowel als Nederland

volksverzekeringen en werknemersverzekeringen voor dezelfde takken

van verzekeringen kennen.

Een dergelijke oplossing is zelden mogelijk omdat er vrijwel geen

land is dat volksverzekeringen voor dezelfde takken van verzekering

kent als Nederland.

2. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven kon met betrekking tot

de toepasselijke wetgeving worden gekozen voor de volksverzekeringen

voor het criterium wonen. Overigens zijn in dit verdrag geen

regelingen getroffen, die niet reeds eerder in een bilateraal verdrag

zijn opgenomen.

(?)

9. Zoals al eerder uiteengezet kent elk probleem zijn eigen

oplossing. Elk bilateraal verdrag voorziet in een coördinatie-

regeling, die past op de specifieke stelsels van de beide landen, die

bij het verdrag betrokken zijn. Een dergelijk verdrag heeft geen

betekening<(20) Lees: betekenis.

> voor derde landen. Om die reden is het wel zeer

ongebruikelijk om met derde landen te overleggen over oplossingen,

die in een bilaterale verhouding, worden voorgesteld.

(?)

11. Zoals reeds hiervoor vermeld, staat elk verdag op zich.

Regelingen in het ene verdrag kunnen niet zonder meer

precedentwerking hebben ten aanzien van andere verdragen, omdat

immers een regeling in het ene verdrag niet zonder meer toepasbaar is

in de situatie met een ander land waarvoor een oplossing moet worden

gevonden."

3.5. W.W. Wijnbeek, Verdrag met Israël inzake sociale zekerheid, PS

26, 3 december 1985, schrijft:

"(blz. 1525) 3. Algemene bepalingen

(?) Behalve het uitgangspunt van de gelijke behandeling van

onderdanen en met hen gelijkgestelden van beide landen, liggen aan

het verdrag, evenals aan alle bilaterale verdragen waarbij Nederland

partij is en die de coördinatie van de sociale zekerheidswetgevingen

ten doel hebben, nog andere uitgangspunten ten grondslag. Deze zijn

vaststelling van een toepasselijke wetgeving, zodat wordt voorkomen

dat personen niet dan wel dubbel verzekerd zijn, samentelling van

tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen voor de opening van het

recht op uitkering, voor die uitkeringen waarvoor een eis van een

minimum-verzekeringsduur geldt en export van uitkerin- (blz. 1526)

gen. (?).

(?)

5. Materiële werkingssfeer

Ingevolge art. 2 van het verdrag is dit, voor wat Nederland betreft,

van toepassing op de ZW, AAW, WAO, AOW, AWW, WW en AKW. Voor wat

Israël betreft is het verdrag van toepassing op de verzekering inzake

ouderdom en nagelaten betrekkingen, invaliditeitsverzekering,

arbeidsongevallenverzekering, moederschapsverzekering,

kinderverzekering en werkloosheidsverzekering. Omdat in Israël geen

wettelijke ziektekostenverzekering bestaat, is het verdrag niet van

toepassing op verstrekkingen bij ziekte. De ZFW en AWBZ vallen

derhalve niet onder de materiële werkingssfeer van het verdrag."

3.6. P. Kavelaars, Toewijzingsregels in het Europees sociaal-

vezekeringsrecht, Europese fiscale monografieën (1992), schrijft:

"(blz. 137) a. Algemeen

Nederland heeft met een veertiental niet-EG-Lid-Staten bilaterale

sociale-zekerheidsverdragen gesloten.(?) Deze verdragen hebben een

structuur die doorgaans vrijwel steeds vergelijkbaar is met die van

Vo. 1408/71. De verdragen met Australië en Nieuw-Zeeland wijken op

een aantal punten af van die met de overige staten gesloten

verdragen; dat geldt ook voor het verdrag met Israël. (?) Daarnaast

kent ook het verdrag met Israël een enigszins afwijkende structuur.

In dit verdrag wordt de verzekeringsplicht namelijk in beginsel

steeds toegewezen aan de woonstaat. (?).

b. De personele werkingssfeer

De meeste bilaterale verdragen zijn wat betreft de personele

werkingssfeer in de eerste plaats gericht op:

a. degenen met de nationaliteit van de desbetreffende verdragsstaten;

b. degenen op wie de sociale-zekerheidswetgeving van een der staten

van toepassing (geweest ) is; alsmede

c. andere personen voor zover die rechten ontlenen aan de hiervoor

onder a en b bedoelde personen.

(?)

(blz. 138) c. Materiële werkingssfeer

(?) Deze materiële werkingssfeer geeft aan welke sociale-

zekerheidsregelingen van de beide verdragspartners onder het verdrag

vallen. (?)

(blz. 139) Voor Nederland geldt vrijwel steeds de regel dat de

materiële werkingssfeer zich uitstrekt tot alle werknemers- en

volksverzekeringen. Wat betreft de buitenlandse stelsels gaat het

meestal om de regelingen die voor werknemers, respectievelijk

zelfstandigen gelden. (?)

Wat betreft Nederland is het uitgangspunt dat zowel de vijf

volksverzekeringen als de vier werknemersverzekeringen in principe

onder het materiële toepassingsbereik van de bilaterale verdragen

vallen. Uitzonderingen zijn te vinden in de verdragen met Australië,

(?) Israël [noot: Het verdrag is in beginsel niet van toepassing op de AWBZ

en de ZFW. Wel is ze op die twee wetten van toepassing voor zover het de

aanwijzing van de toepasselijke wetgeving betreft.], Joegoslavië, (?)

Nieuw-Zeeland, (?) Tunesië, (?) Turkije, (?) Zweden (?) en

Zwitserland. [noot: Het verdrag is niet van toepassing op de AWBZ en in

beginsel ook niet op de WW, ZW en ZFW. Alleen voor zover het de aanwijzing van

de toepasselijke wetgeving betreft is het verdrag ook van toepassing op de ZW,

WW, ZFW en AWBZ.] (?).

(blz. 167) Reeds op deze plaats zij opgemerkt dat wanneer toetsing

aan de personele werkingssfeer tot de conclusie leidt dat een persoon

onder een bepaalde internationale regeling valt, dit nog niet zonder

meer impliceert dat op hem ook de allocatieregels van die regeling

van toepassing zijn. Dit zal dus steeds afzonderlijk moeten worden

getoetst. Praktisch leidt dit overigens nauwelijks tot verschillen.

De post-actieven wormden echter lange tijd een typisch voorbeeld van

deze discrepantie<(21) Deze opmerking ziet op de post-actieven in Vo. 1408/71. Het HvJ heeft in de

arresten Daalmeijer en Noij (21 februari 1991, nr. 245/88, Jur. 1991, 555

respectievelijk nr. 140/88, Jur.1991, 387), geoordeeld dat post-actieven wel

onder de personele werkingssfeer van Vo. 1408/71 vallen maar dat de

toewijzingsregels van Titel II op hen niet van toepassing zijn. Dit heeft

tot gevolg dat de vraag waar post-actieven verzekerd zijn uitsluitend

bepaald dient te worden aan de hand van de nationale regelgeving van de Lid-

staten. Sinds 29 juli 1991 is aan art. 13, tweede lid, van de Vo. 1408/71

een onderdeel f toegevoegd, een aanwijsregel voor post-actieven.

>

(?).

(blz. 184) Schema 4.1. Personele werkingssfeer verdragen

Verdrag

<----------->

personele werking (a)

<------------>

definitie begrip

werknemer (b)

<------------->

<----------->

<------------>

<------------->

Australië

<----------->

inwoners van Australië

en degenen onderworpen

aan de Nederlandse

sociale-

zekerheidswetgeving

<------------>

nee

<------------->

Canada

<----------->

onderdanen

<------------>

degene werkzaam

indienstbetrekking,

alsmede de nationale

wetgeving (c)

<------------->

(blz. 185) Israël

<----------->

nee

<------------>

nee (d)

<------------->

Joegoslavië

<----------->

werknemer

<------------>

loontrekkende en

daarmee gelijkgestelde

(e)

<------------->

Kaapverdië

<----------->

werknemer

<------------>

loontrekkende en

daarmee gelijkgestelde

(e)

<------------->

Marokko

<----------->

werknemers en

gelijkgestelden (f)

<------------>

nee

<------------->

Nieuw-Zeeland

<----------->

werknemer

<------------>

nationale wetgeving (c)

<------------->

Noorwegen

<----------->

onderdanen

<------------>

degene werkzaam in

dienstbetrekking en de

daarmee gelijkgestelde,

te beoordelen naar

toepasselijke wetgeving

( c)

<------------->

Oostenrijk

<----------->

nee

<------------>

nationale wetgeving (c)

<------------->

Tunesië

<----------->

werknemer

<------------>

loontrekkende en

daarmee gelijkgestelde

(e)

<------------->

Turkije

<----------->

werknemers en

gelijkgestelden (f)

<------------>

nee

<------------->

Verenigden Staten

<----------->

werknemers

<------------>

nationale wetgeving (c)

<------------->

Zweden

<----------->

onderdanen

<------------>

nationale wetgeving (c)

<------------->

Zwitserland

<----------->

nee

<------------>

nee

<------------->

Rijnvarendenverdrag

<----------->

werknemer

<------------>

nationale wetgeving (g)

<------------->

Europees Verdrag

inzake sociale

zekerheid

<----------->

onderdanen (f)

<------------>

loontrekkende en de

daarmee gelijkgestelde

(e )

<------------->

Transportverdrag

<----------->

werknemer

<------------>

loontrekkende en de

daarmee gelijkgestelde

(c)

<------------->

<----------->

<----------->

Toelichting:

(a) deze kolom geeft aan of het verdrag een bepaling inzake de

personele werkingssfeer bevat;

(b) deze kolom geeft aan hoe het begrip werknemer beoordeeld moet

worden;

(c) toegepast moet worden de nationale wetgeving van de verdragsstaat

waar men verzekerd is;

(d) via een algemene bepaling wordt aangegeven dat wanneer er geen

definitie in het verdrag is opgenomen, de nationale wettelijke

bepalingen van de verdragsstaat welker wetgeving van toepassing is,

bepalend is;

(e) volgens de wetgeving van de verdragsstaat (niet wordt aangegeven

welke verdragsstaat);

(f) te bepalen naar de wetgeving van een der verdragstaten;

diplomaten, beroepsconsulaire ambtenaren en kanselarijbeambten zijn

uitgesloten. In het verdrag met Turkije zijn tevens personen in

overheidsdienst uitgesloten;

(g) het verdrag zelf definieert het begrip werknemer niet expliciet,

doch geeft invulling aan het begrip Rijnvarende.

(?)

(blz. 186) Ook de positie van post-actieven is in de bilaterale

verdragen niet geregeld. Een met art. 13, tweede lid, onderdeel f,

Vo. 1408/71 overeenkomstige bepaling ontbreekt in alle verdragen.

Voor zover bekend is ook anderszins geen regelgeving en rechtspraak

aangaande post-actieven onder bi- en multilaterale verdragen gewezen.

Alleen in situaties waarin de personele werkingssfeer zich uitstrekt

tot onderdanen, zullen post-actieven in voorkomende gevallen een

beroep kunnen doen op de verdragen. In de overige gevallen wordt de

verzekeringsplicht uitsluitend bepaald door de (respectieve)

nationale regelgevingen.

(?)

(blz. 204) Bi- en multilaterale verdragen

In elk van de verdragen is aangegeven welke nationale wettelijke

regelingen onder het desbetreffende verdrag vallen. In hoofdzaak zijn

dat de volks- en de werknemersverzekeringen. Enkele verdragen

strekken zich evenwel ook uit tot andere regelingen. Sommige

verdragen daarentegen hebben niet op alle volks- en

werknemersverzekeringen betrekking. Dat is met name het geval indien

de sociale-zekerheidsstelsels van de verdragstaten te veel uiteen

lopen, bijvoorbeeld omdat enkele sociale rechten niet op nationaal

niveau tot stand zijn gebracht, doch op federaal of regionaal niveau.

Daarnaast zijn er nog verdragen die op enkele verzekeringen slechts

in beperkte mate van toepassing zijn, doordat de materiële

werkingssfeer zich alleen uitstrekt tot de toewijzingssystematiek; in

dergelijke verdragen wordt ten aanzien van met name genoemde

verzekeringen alleen aangegeven in welke staat betrokkene verzekerd

is.<(22) In een schema , blz. 205, wordt vervolgens aangegeven dat de AWBZ alleen

voor zover het de toewijzing van de verzekeringsplicht betreft, behoort tot

de materiële werkingssfeer van het Verdrag met Israël.

> (?).

(blz. 366) Post-actieven en de overige verdragen

In de door Nederland afgesloten sociale-zekerheidsverdragen zijn geen

bepalingen opgenomen met betrekking tot post-actieven. Uiteraard is

ook de jurisprudentie van het Hof van Justitie te dezen niet

relevant. Dat betekent dat de verzekeringsplicht van post-actieven in

alle gevallen waar Vo. 1408/71 niet van toepassing is, in beginsel

uitsluitend bepaald wordt door de nationale regelgeving. Dat geldt

doorgaans ook voor degenen die een pensioen of andersoortige

uitkering ontvangen van een volkenrechtelijke organisatie.

(?).

(blz. 371) a. Niet-ingezetenen uitkeringsgerechtigden

(?).

(blz. 373) Art. 8 KB 164 bevat - in tegenstelling tot de

contrabepaling (art. 24 KB 164) - geen bijzondere regeling voor de

verzekeringsplicht ingevolge de AWBZ. Dat impliceert dat de niet-

ingezetene die gerechtigd is tot een uitkering als hiervoor bedoeld,

onverkort verzekerd is voor die verzekering. Tot 1 januari 1990 lag

dat overigens anders: toen waren de niet-ingezeten AOW-en AWW-

gerechtigden niet verzekerd ingevolge het voormalige vierde en vijfde

lid van art. 8 KB 164. In verband met de Oortoperatie is aan dit

onderscheid een einde gemaakt.(?) De onderhavige verzekeringsplicht

voor de AWBZ stemt overeen met art. 33 Vo 1408/71 (?).

(blz. 376) a. Vo. 1408/71, de overige verdragen en medische zorg

De specifieke positie van de toewijzing van de verzekeringsplicht bij

ziektekostenverzekeringen is in hoofdzaak terug te voeren op de

omstandigheid dat er met name op praktische gronden in beginsel naar

gestreefd wordt het recht op prestaties in verband met ziekte toe te

wijzen aan de regelgeving van de woonstaat, zodat de verzekerde zich

niet behoeft te wenden tot uitvoeringsorganen in een andere dan de

woonstaat.

(?).

(blz. 379) b. Het KB 164

(?)

(blz. 380) Geen bijzondere regeling is getroffen voor de niet-

ingezetenen met een Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering. Art. 8

KB 164 brengt deze categorie integraal onder de Nederlandse

volksverzekeringsplicht (?). Tot 1 januari 1990 waren de AOW- en AWW-

uitkeringsgerechtigden niettemin van verzekering voor de AWBZ

uitgesloten (art. 8, vierde en vijfde lid, KB 164 oud). Deze

uitsluiting is in verband met de Oortoperatie ongedaan gemaakt (?),

zodat zij in principe in Nederland verzekerd en premieplichtig zijn

voor de AWBZ. In beginsel zal dan de staat waar de gerechtigden tot

de Nederlandse uitkering wonen, af moeten zien van het heffen van

premie voor medisch zorg. [noot: In de resolutie van 16 januari 1992, nr.

IFZ 91/1507, V-N 1992, blz. 359 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat hij

nog een mededeling zal doen ter zake van de premie AWBZ voor deze niet-

ingezeten gerechtigden tot een Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering, een en

ander in verband met de uitbreiding van de toepassing van Titel II Vo. 1408/71

tot post-actieven.]

(blz. 381) Tot 1 januari 1992 was het voor de niet-ingezetenen

effectief veelal niet mogelijk om een beroep te doen op de

verstrekkingen ingevolge de AWBZ, omdat alleen recht bestond op

naturavergoedingen door in Nederland gevestigde instellingen of

wonende personen. Per die datum is echter een vergoedingsregeling tot

stand gekomen (art. 34 Besluit zorgaanspraken bijzondere

ziektekostenverzekering; Stb. 1991, 590). Op grond daarvan kan buiten

Nederland verleende zorg vergoed worden voor zover die overeenkomt

met verstrekkingen ingevolge de AWBZ(?)."

3.7. J.J.G. Sijstermans, Praktijkhandboek verzekerings- en

premieplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen (1995), schrijft

over het Verdrag met Israël:

"(blz. 159) 3. Personele werkingssfeer

Het verdrag kent geen bepaling die de personele werkingssfeer

beperkt. Daarom vallen in principe alle personen, ongeacht

nationaliteit of status, onder het verdrag. Evenwel is op dit moment

de heersende mening dat de personele werkingssfeer, gelet op de

aanwijsregels, beperkt is tot actieven en dat gepensioneerden hier

niet toe behoren, dit naar analogie van deze problematiek rondom EG-

Vo 1408/71. Het ministerie van Financiën steunt deze visie maar

bijvoorbeeld de Ziekenfondsraad rekent postactieven wel tot de

personele werkingssfeer. Dit is nu aan het ministerie van Sociale

Zaken voorgelegd teneinde uniforme interpretatie te bereiken.

Uit de bepalingen inzake de toe te passen wetgeving valt op te maken

dat het verdrag zowel op werknemers als zelfstandigen ziet.

(blz. 160) 4. Materiële werkingssfeer

Door het bepaalde in art. 2 ziet het verdrag op alle Nederlandse

volksverzekeringenswetten."

3.8. De Ziekenfondsraad heeft in een circulaire<(23) Circulaire met dagtekening 24 maart 1993, nr. AWBZ/29/93.

> aan de

uitvoeringsorganen medegedeeld:

"In de circulaire nr. AWBZ/44/92 van 20 mei 1992 bent u uitvoerig

geïnformeerd over de invloed van internationale coördinatieregels op

de verzekering ingevolge de AWBZ.

Ter aanvulling hierop wil ik u, naar aanleiding van uit Israël

ontvangen verzoeken om informatie, nog attent maken op de bijzondere

situatie die zich voordoet, wanneer de belanghebbenden in Israël

woonachtig zijn.

Ingevolge artikel 6 van het (?) [Verdrag] zijn de personen op wie dat

verdrag van toepassing is en die in Israël wonen, voor wat betreft de

volksverzekeringen, onderworpen aan de Israëlische sociale

zekerheidswetgeving. Genoemd verdrag is van toepassing op personen

met Nederlandse of de Israëlische nationaliteit alsmede op

vluchtelingen en staatlozen. Verder bepaalt artikel 36 van het (?)

[KB 164], dat niet verzekerd zijn ingevolge de volksverzekeringen

personen op wie op grond van een tussen Nederland en één of meer

andere mogendheden van kracht zijnde overeenkomst of internationale

regeling, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

De bovengenoemde bepalingen hebben in combinatie tot gevolg, dat

personen die in Israël wonen, niet verzekerd zijn ingevolge de AWBZ."

4. Het Verdrag en post-actieven

4.1. De CRvB is in navolging van de rechtbank en partijen kennelijk

ervan uitgegaan dat het Verdrag mede betrekking heeft op zogenoemde

'post-actieven'. In ieder geval heeft de CRvB geen overweging

hieraan gewijd.

4.2. In het dossier is een briefwisseling aanwezig tussen het

Ministerie van Financiën enerzijds en het Ministerie van Sociale

Zaken anderzijds. Van de zijde van Financiën wilde men weten of

post-actieven tot de personele werkingssfeer van het Verdrag

behoren. Aangezien deze vraag door de inspecteur van de

Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen

negatief werd beantwoord en door de Ziekenfondsraad positief, werd

de vraag voorgelegd aan het Ministerie van Sociale Zaken. Namens de

Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geantwoord<(24) Brief met dagtekening 12 oktober 1993, kenmerk DGSV/SV/I/93/3123.

>:

"[I]k [deel] u mede dat ik de uitleg van de Ziekenfondsraad

betreffende de personele werkingssfeer van het Nederlands-Israëlisch

Verdrag inzake sociale zekerheid van 25 april 1984, alsmede

betreffende de aanwijsregel inzake toepasselijke wetgeving van

artikel 6 van dat Verdrag onderschrijf. Deze opvatting is, in

onderhandelingen met de Israëlische autoriteiten over wijziging van

het Verdrag die in maart 1993 hebben plaatsgevonden, aan beide

zijden nog eens bevestigd.

Dit betekent dat de in uw brief genoemde personen die in Israël

woonachtig zijn niet verzekerd zijn ingevolge de Nederlandse

volksverzekeringen, omdat zij gelet op de aanwijsregel onder de

Israëlische wetgeving vallen."<(25) Naar aanleiding van deze brief heb ik bij het Ministerie van Sociale Zaken

navraag laten doen of die opvatting op enigerlei wijze schriftelijk is

vastgelegd; dit bleek niet het geval. Overigens heb ik begrepen dat de

onderhandelingen met Israël in maart 1993 op niets zijn uitgelopen.

>

4.3. Uit het overzicht<(26) Aan dit overzicht moet voor de volledigheid nog het verdrag met Chili

worden toegevoegd. Dit verdrag (Trb. 1996, 61) is inwerking getreden op 1

maart 1997 (Trb. 1997,7).

> van Kavelaars inzake de personele

werkingssfeer van de verdragen (zie § 3.6) volgt dat de verdragen

met Oostenrijk en Zwitserland evenmin als het hier aan de orde

zijnde Verdrag, een bepaling bevatten inzake de personele

werkingssfeer. Uit de omstandigheid dat een verdrag, door het

ontbreken van een beperkende bepaling inzake de personele

werkingssfeer, wellicht ook van toepassing is op post-actieven kan

niet automatisch worden afgeleid dat ook de toewijzingsregels van

dat verdrag van toepassing zijn op post-actieven. Ervan uitgaande

dat het Verdrag ook van toepassing is op laatstvermelde groep, en

dat ligt in de rede gezien het ontbreken van een bepaling waarin een

beperking wordt aangebracht, moet derhalve nog worden nagegaan of de

toewijzingsregels ook zien op post-actieven.

4.4. Uit het in § 4.2. opgenomen citaat blijkt dat de

Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ervan uitgaat

dat de aanwijsregels van deel II van het Verdrag ook van toepassing

zijn op post-actieven. Gelet op de bewoordingen van art. 6 van het

Verdrag, waarin melding gemaakt wordt van personen die wonen en van

personen die werken, lijkt mij die opvatting juist. In de andere

verdragen waarin een algemene aanwijsregel is opgenomen, wordt

melding gemaakt van ofwel werknemers ofwel degenen die beroepsarbeid

verrichten, waarna soms zelfstandigen apart worden vermeld. In de

toelichtende nota (zie § 3.2) is ook opgenomen dat het Verdrag ziet

op alle personen die onder de wettelijke sociale zekerheidsstelsels

van beide landen vallen, uit welken hoofde dan ook. Het is dus goed

te verdedigen dat de toewijzingsregels van het Verdrag met Israël,

in afwijking van alle andere verdragen, ook van toepassing zijn op

post-actieven.

5. Behoort de AWBZ tot de materiële werkingssfeer van het Verdrag?

5.1. Alhoewel duidelijk is dat ieder verdrag inzake de sociale

zekerheid op zichzelf staat, wil ik toch enige aandacht besteden aan

de andere door Nederland gesloten (bilaterale) verdragen op dat

gebied. In de hierna volgende opsomming wordt aangegeven wat in het

desbetreffende verdrag is vermeld met betrekking tot de materiële

werkingssfeer ten aanzien van de verzekeringstak ziekte. Aangezien

in de meeste verdragen (ook in het Verdrag met Israël) in de

opsomming van takken van verzekering de invaliditeitsverzekering als

een aparte verzekeringstak is opgenomen, behoren de wetten die de

uitkeringen regelen inzake langdurige arbeidsongeschiktheid niet tot

de verzekeringstak ziekte. In beginsel komen de Ziektewet (ZW), de

Ziekenfondswet (ZFW) en de AWBZ daarvoor in aanmerking. Alhoewel in

geen enkel verdrag deze verzekeringswetten als zodanig worden

genoemd, is het wel zeker dat indien tussen haakjes aan de term

'ziekteverzekering' is toegevoegd: 'uitkeringen en verstrekkingen',

het verdrag op al deze drie verzekeringswetten van toepassing moet

worden geacht. Dit laatste is niet anders indien melding gemaakt

wordt van de term 'prestaties'. Daarmee is tot uitdrukking gebracht

dat zowel uitkeringen in geld als verstrekkingen in natura aan de

orde zijn. Tussen haakjes wordt het jaartal van inwerkingtreding van

het verdrag aangegeven.

5.2. Overzicht van verdragen<(27) Hierbij heb ik mij gebaseerd op de verdragen die zijn opgenomen in de

losbladige SVW-serie, deel 2 Verdragen, Band ???.

>

Turkije (1968)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

Zwitserland (1971)

<-------------->

---- <(28) Dit verdrag heeft ingevolge de materiële werkingssfeer geen betrekking op

de verzekeringstak ziekte. Uit het begeleidend Slotprotocol blijkt dat voor

Nederland de aanwijsregels van Titel III echter ook van toepassing zijn op

de wettelijke regelingen inzake ziekteverzekering (zowel uitkeringen als

verstrekkingen) waarbij de AWBZ (evenals de ZFW) met name wordt genoemd.

<-------------->

>Vo 1408/71 (1971)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

Marokko (1973)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen)

<---------------------->

Spanje (1974)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap (met

inbegrip van prestaties bij ongevallen en

beroepsziekten)

<---------------------->

Oostenrijk (1975)

<-------------->

de ziekteverzekering<(29) Uit Titel III (Bijzondere bepalingen) blijkt dat bij ziekte en moederschap

ook gedacht is aan verstrekkingen, zodat het verdrag ook van toepassing is

op de ZFW en de AWBZ.

<-------------->

>Europees Verdrag (1977)

(Raad van Europa)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

Tunesië (1979)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

Portugal (1981)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen bij ziekte en moederschap)

<---------------------->

Zweden (1983)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen bij ziekte en moederschap)

<---------------------->

Israël (1985)

<-------------->

de ziekteverzekering

<---------------------->

Rijnvarenden (1987)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

Kaapverdië (1988)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen bij ziekte en moederschap)

<---------------------->

Canada (1990)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen)

<---------------------->

VS (1990)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen)

<---------------------->

Australië (1992)

<-------------->

voor de toepassing van art. 6

(detachering) ook de ziekteverzekering<(30) In de toelichtende nota is te lezen dat de materiële werkingssfeer van de

bepaling inzake detachering (art. 6) onder meer wordt uitgebreid met

regelingen voor ziekte (uitkeringen in geld en in natura).

<-------------->

>Nieuw-Zeeland (1992)

<-------------->

voor de toepassing van art. 5

(detachering) ook de ziekteverzekering<(31) In de toelichtende nota is te lezen dat de materiële werkingssfeer voor

Nederland van de bepaling inzake detachering (art. 5) wordt uitgebreid met

regelingen voor ziekte (uitkeringen in geld en in natura).

<-------------->

>Chili (1997)

<-------------->

de ziekteverzekering (uitkeringen en

verstrekkingen)

<---------------------->

Noorwegen (1997)

<-------------->

prestaties bij ziekte en moederschap

<---------------------->

5.3. Aan een tot de stukken van het geding behorende notitie,

behorend bij een brief d.d. 19 januari 1993 van het Hoofd Sociaal

Verzekeringsrecht en Internationale Zaken van de Sociale

Verzekeringsbank aan de Ziekenfondsraad<(32) Bijlage A bij het aanvullend beroepschrift voor de CRvB.

> inzake het Verdrag ontleen

ik het volgende;

"Materiële werkingssfeer

Wat het eerste punt betreft is de vraag gerezen of de AWBZ onder de

materiële werkingssfeer van het verdrag valt. In artikel 2, lid 1,

sub A, punt a NIV is ziekteverzekering opgenomen. Hieruit blijkt niet

of hiermee naast ziekte-uitkeringen ook verstrekkingen zijn bedoeld.

In de Toelichtende Nota is echter het volgende vermeld: "De materiële

werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van sociale zekerheid

met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte. Ten aanzien van

deze tak van verzekering zijn geen bepalingen in het verdrag

opgenomen omdat in Israël geen wettelijke ziektekostenverzekering

bestaat." [Noot: TK 1983-1984, 18531, nr. 1, p. 2.]

Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de AWBZ niet onder het verdrag

zou vallen.

Ter vergelijking hebben wij de materiële werkingssfeer van de overige

bilaterale verdragen onderzocht. Hierbij dient het volgende te worden

opgemerkt. Naar wij begrepen hebben kan men slechts een recht op

verstrekkingen aan het verdrag ontlenen wanneer er aparte bepalingen

hierover in het verdrag zijn opgenomen. Wanneer deze bepalingen

ontbreken bestaat er géén recht op verstrekkingen op grond van het

verdrag ook al valt het recht op verstrekkingen onder de materiële

werkingssfeer van het verdrag.[Noot: Wel bestaan er nationale regelingen

waardoor er in enkele gevallen recht op verstrekkingen of vergoedingen

bestaat.]

De bepalingen over de materiële werkingssfeer in overige verdragen

geven het volgende beeld.

In de overeenkomsten met Nieuw-Zeeland, Oostenrijk en Australië is de

term ziekteverzekering zonder nadere specificatie opgenomen. Bij de

Overeenkomst met Nieuw-Zeeland is in de Toelichtende Nota vermeld dat

dit uitkeringen in geld en in natura behelst [Noot: De materiële

werkingssfeer van de Overeenkomst met Nieuw-Zeeland is beperkt tot de algemene

ouderdomsverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de algemene

nabestaandenverzekering. Voor toepassing van de detacheringsbepaling wordt dit

echter uitgebreid met de ziekteverzekering, de werkloosheidsverzekering en

kinderbijslagen. Over deze ziekteverzekering meldt de Toelichtende Nota dat

het uitkeringen in geld en in natura betreft (TK 1990-1991, 22214, nr. 315 en

nr. 1, p3)]. Uit de Overeenkomst met Oostenrijk blijkt uit bepalingen

over verstrekkingen dat ziekteverzekering ook verstrekkingen omvat.

In relatie met Australië is het recht op verstrekkingen in een apart

verdrag geregeld. [Noot: De materiële werkingssfeer van de overeenkomst met

Australië omvat voor wat Nederland betreft alleen de algemene

ouderdomsverzekering (art. 2, lid 1, sub b, onder i NAO). Voor de toepassing

van de detacheringsbepaling zijn wel een aantal takken opgenomen, waaronder de

ziekteverzekering (art. 2, lid 1, sub b, onder ii NAO).]

In sommige verdragen wordt achter de term ziekteverzekering tussen

haakjes vermeld: uitkeringen en verstrekkingen [Noot: In het verdrag met

Canada, Kaap-Verdië, Marokko, Noorwegen, de Verenigden Staten en Zweden. In de

bepaling over de materiele werkingssfeer van de Overeenkomst met Zwitserland

is de tak ziekteverzekeringen niet opgenomen. In het Slotprotocol bij de

overeenkomst is echter vermeld dat de bepalingen van titel III (aanwijsregels)

ook van toepassing zijn op Nederlandse ziekteverzekering te weten Ziektewet

(uitkeringen), Ziekenfondswet (verstrekkingen) en AWBZ (verstrekkingen bij

zware risico's).] en in andere verdragen wordt de term prestaties bij

ziekte gebruikt, waarbij uit het verdrag zelf blijkt dat het gaat om

uitkeringen en verstrekkingen. [Noot: Verdrag met Joegoslavië, Tunesië en

Turkije.]

In geen enkel ander verdrag wordt de AWBZ, apart van andere

ziekteverzekering, van de materiële werkingssfeer uitgezonderd. [Noot:

In de overeenkomsten met Nieuw-Zeeland en Zwitserland en het verdrag met

Australië valt de AWBZ slechts voor een aantal bepalingen onder de materiële

werkingssfeer, dit geldt dan echter voor alle ziekteverzekeringen inclusief de

uitkeringen. De AWBZ is dus nooit apart van de andere ziekteverzekering

uitgesloten]

Een aantal van de bovengenoemde verdragen bevat geen aparte

bepalingen over het recht op verstrekkingen, hoewel deze tak

uitdrukkelijk vermeld is bij de bepaling over de materiële

werkingssfeer. [Noot: Het Nederlands-Amerikaans Verdrag, het Nederlands-

Canadese Verdrag, de Nederlands-Nieuwe Zeelandse Overeenkomst en de

Nederlands-Zwitserse Overeenkomst] Dit betekent dat geen recht op

verstrekkingen bestaat op grond van deze verdragen.

Tegen deze achtergrond is het zeer de vraag of in de Toelichtende

Nota bij het verdrag met Israël niet dit laatste is bedoeld, namelijk

dat er op grond van het verdrag geen recht op verstrekkingen bestaat.

Was het de bedoeling van verdragspartijen geweest om in afwijking van

alle andere verdragen de AWBZ van de materiële werkingssfeer uit te

sluiten, dan had het in de rede gelegen om dit duidelijk in het

verdrag zelf aan te geven en niet in de Toelichtende Nota.

Tegen de achtergrond van de andere bilaterale verdragen concluderen

wij dan ook dat de AWBZ onder de materiële werkingssfeer van het

verdrag valt en dat de Toelichtende Nota zo moet worden gelezen dat

bedoeld wordt dat op grond van het verdrag geen recht op

verstrekkingen bestaat."

6. Tussenbalans

6.1. Zou louter KB 164 van toepassing zijn en niet het Verdrag, dan

konden belanghebbenden uit hoofde van hun AOW-uitkering langs de weg

van art. 34 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere

ziektekostenverzekering (zie § 2.6 hiervoor) aanspraak maken op

AWBZ-verstrekkingen. De vraag is dus of het Verdrag daaraan afdoet.

6.2. Uniek in het Verdrag is de personele werkingssfeer. Vooreerst

bevat het Verdrag niet een algemene bepaling inzake de (beperking

van de) personele werkingssfeer. En voorts behelst art. 6 het

woonplaatsbeginsel zodat het ook ziet op post-actieven zoals

belanghebbenden. Geen enkel ander verdrag kent zo'n ruime personele

werkingssfeer.

6.3. Alle verdragen zien - hoe dan ook - op de tak

ziekteverzekering. Vrijwel steeds is - hoe dan ook - wel duidelijk

dat daaronder niet alleen uitkeringen maar ook verstrekkingen moeten

worden begrepen. Het Verdrag met Israël vormt daarop een

uitzondering in die zin dat daarin elke nadere aanduiding of

specificatie dienaangaande ontbreekt. Moet daarom worden aangenomen

dat de verstrekkingen niet onder de materiële werkingssfeer van het

Verdrag vallen? Mijn antwoord luidt ontkennend. Met evenveel - zo

niet meer - recht kan immers worden gezegd dat er geen enkele reden

is om aan te nemen dat inzake het begrip ziekteverzekering voor het

Verdrag met Israël iets anders geldt dan voor de andere verdragen.

Met Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, zou ik zeggen

dat onder 'ziekteverzekering' moet worden verstaan "verzekering

tegen de kosten van ziekte, dan wel voor het ontvangen van

ziekengeld en van geneeskundige verzorging"; kortom: uitkeringen

verstrekkingen.

6.4. Maar dan is daar de toelichtende nota op het Verdrag, die toch

als een min of meer authentieke interpretatie ervan kan gelden. Die

interpretatie is weliswaar afkomstig van één van beide

contractspartijen - wat de ander ervan vindt, weten wij niet - maar

het gaat hier wel om een uitleg die de basis is geweest voor de

parlementaire goedkeuring van het Verdrag. Bovendien heeft de nota

ten doel de abstracte omschrijvingen in het Verdrag te

concretiseren. Aan de nota moet dus veel gewicht worden toegekend.

In de nota staat: "De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat

alle takken van sociale zekerheid met uitzondering van de

verstrekkingen bij ziekte". Mijn eerste neiging was het citaat

verstaan dat de AWBZ niet onder de materiële werkingssfeer van het

Verdrag valt. Bij nader inzien echter, mede gelet op hetgeen ik in §

6.3 betoogde, kies ik ervoor aan het citaat een beperkte betekenis

toe te kennen, aldus dat onder het begrip ziekteverzekering wel de

AWBZ valt, maar dat het Verdrag geen recht geeft op AWBZ-

verstrekkingen. Ik onderschrijf dus de visie van de SVB neergelegd

in de in § 5.3 aangehaalde notitie; de daarin gegeven redenering

acht ik overtuigend.

6.5. Dat betekent dus dat de AWBZ naar mijn oordeel onder de

materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Steun daarvoor vind ik

ook nog in de omstandigheid dat een andere opvatting meebrengt dat

in Israël gedetacheerde werknemers van een Nederlandse werkgever

geen aanspraak hebben op AWBZ-verstrekkingen en dat kan niet de

bedoeling zijn. Immers, onder 'wetgeving' als bedoeld in art. 7, lid

1, van het Verdrag (het detacheringsartikel) moet volgens art. 1,

lid 1, aanhef en ten 3e, van het Verdrag (het definitie-artikel)

worden verstaan "de van kracht zijnde wetten, regelingen

administratieve bepalingen die betrekking hebben op de in artikel 2

bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid", zodat - ingeval

onder 'ziekteverzekering' in art. 2 niet ook de AWBZ zou zijn

begrepen - evenbedoelde gedetacheerde werknemers buiten de AWBZ-

prijzen zouden vallen. Van gedetacheerde werknemers zegt de

toelichtende nota op blz. 3 dan ook: "Gedurende twee jaar blijven

deze gedetacheerde werknemers vallen onder de sociale

zekerheidswetgeving van eerstbedoeld (dat is het uitzendende, jwi)

land". Die werknemers hebben dus aanspraak op het gehele pakket,

inclusief de AWBZ-verstrekkingen, en dat zou dunkt mij niet zo zijn

als die verstrekkingen niet onder de materiële werkingssfeer van het

Verdrag zouden vallen.

6.6. Voor de volledigheid wil ik nog opmerken dat ook bij een andere

benadering de in

§ 6.5. bedoelde situatie kan worden bereikt, waarin in Israël

gedetacheerden ook aanspraak hebben op AWBZ-verstrekkingen.

Uitgaande van de opvatting dat de AWBZ niet valt onder de materiële

werkingssfeer van het Verdrag, zou in navolging van het Verdrag met

Zwitserland kunnen worden aangenomen dat de aanwijsregels wel

betrekking hebben op de AWBZ. <(33) Waarschijnlijk is dit de opvatting van Kavelaars (zie: t.a.p., § 4.4.3.2.).

Hij stelt daar dat de AWBZ alleen voor zover het de toewijzing van de

verzekeringsplicht betreft valt onder de materiele werkingssfeer van het

Verdrag met Israël. Voor het Verdrag met Zwitserland geldt volgens Kavelaars

hetzelfde. Zie ook: de losbladige SVW-serie, deel 2 ISV, Band ???, Verdrag

met Israël, art. 2, noot 2.

> Mijn bezwaar tegen deze benadering

is dat hiervoor in het Verdrag of enig ander geschrift geen enkele

aanwijzing is gegeven terwijl aldus geen recht wordt gedaan aan de

letterlijke tekst van het Verdrag.

7. Exclusieve werking

7.1. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het Verdrag wel

betrekking heeft op de AWBZ en dat voor de vraag of belanghebbenden

verzekerd zijn ingevolge de AWBZ betekenis moet worden toegekend aan

het bepaalde in art. 6 van het Verdrag, dat voor zover hier van

belang inhoudt dat op hen van toepassing is de wetgeving van het

land waar zij woonachtig zijn, en dat is Israël.

7.2. Heeft art. 6 van het Verdrag exclusieve werking? Het antwoord

op die vraag moet in het Verdrag zelf zijn te vinden, aldus dat wil

een Verdrag exclusieve werking hebben, zulks uit de verdragstekst

moet blijken<(34) Zie HR 25 juni 1986, nr. 186, RSV 1987/26, inzake het verdrag met

Joegoslavië.

>. Welnu, in het Verdrag met Israël is in de tekst niet

aangegeven dat exclusieve werking is beoogd en dus moet worden

aangenomen dat dit Verdrag die werking ontbeert. Om vast te stellen

of belanghebbenden niettemin inzake de AWBZ verzekerd zijn, zijn

derhalve alleen de nationale bepalingen van belang, dat wil zeggen

de art. 8 en 36 van KB 164.

7.3. Op grond van art. 8 van KB 164 worden belanghebbenden, evenals

andere niet-ingezetenen met een AOW-uitkering van voldoende omvang,

in beginsel aangemerkt als verzekerden voor alle volksverzekeringen

in Nederland. Vervolgens is de vraag aan de orde of het bepaalde in

art. 36 van KB 164 meebrengt dat men toch niet is verzekerd vanwege

het feit dat het Verdrag in art. 6 te dezen de wetgeving van Israël

aanwijst.

7.4. Met het bepaalde in art. 36 is beoogd te bewerkstelligen dat

ingezetenen in afwijking van andere bepalingen daaromtrent toch niet

als verzekerden voor de volksverzekeringen worden aangemerkt indien

op grond van een verdrag de wetgeving van de andere staat is

aangewezen en vanwege het ontbreken van exclusieve werking van dat

verdrag de nationale bepalingen toch van betekenis zijn. Art. 36 is

ook van toepassing op niet-ingezetenen. Uit de toelichting blijkt

dat de besluitgever daarbij het oog had op personen die in verband

met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking in Nederland

verzekerd waren en op personen die op grond van het besluit

verzekerd zijn. Naar mijn mening kan de Nederlandse wetgever

eenzijdig beslissen dat op deze wijze alsnog de situatie wordt

bereikt dat een verdrag exclusieve werking verkrijgt. Derhalve moet

de slotsom zijn dat belanghebbenden niet zijn verzekerd voor de

AWBZ.

8. Het middel

8.1. Het middel valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel

is gericht tegen het oordeel van de CRvB dat - kort gezegd - de AWBZ

niet onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Dit

onderdeel wordt, gelet op hetgeen ik in § 6 betoogde, terecht

voorgesteld.

8.2.Het tweede onderdeel van het middel gaat uit van de opvatting

dat art. 36 van KB 164 meebrengt dat buiten Nederland wonende

personen op wie het stelsel van sociale verzekering van hun woonland

van toepassing is, niet verzekerd zijn voor de volksverzekeringen in

Nederland. Deze opvatting is, gelet op hetgeen ik in § 7 betoogde,

juist zodat ook dit onderdeel terecht wordt voorgesteld.

8.3. Dat betekent dat het besluit van ZAO om belanghebbenden niet

als AWBZ-verzekerden in te schrijven juist is. Mitsdien moet, na

vernietiging van de uitspraak van de CRvB en van de beide uitspraken

van de rechtbank, in beide gevallen het beroep (in eerste aanleg)

tegen het besluit van ZAO ongegrond worden verklaard. Het komt mij

voor dat Uw Raad dat zelf kan doen, zodat een terugwijzing naar de

CRvB niet nodig is.

9. Conclusie

Het cassatiemiddel gegrond bevindend, concludeer ik tot vernietiging

van de uitspraak van de CRvB, alsmede van de beide uitspraken van de

rechtbank en in beide gevallen tot ongegrondverklaring van het

beroep in eerste aanleg.

De Procureur-Generaal bij

de Hoge Raad der

Nederlanden

A-G