Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2003, ECLI:NL:PHR:2003:1, 00761/03
Parket bij de Hoge Raad, 30-09-2003, ECLI:NL:PHR:2003:1, 00761/03
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 september 2003
- Datum publicatie
- 21 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2003:1
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AO0068
- Zaaknummer
- 00761/03
Inhoudsindicatie
Rolbeslissing. Aanzegging in Turkije per post of d.m.v. rechtshulpverzoek. Indien twijfelachtig is of verdachte in het buitenland woont op het door hem opgegeven adres kan d.m.v. een rechtshulpverzoek de uitreiking van een dagvaarding of aanzegging worden bewerkstelligd. Gelet op schriftuurvereiste in cassatie en twijfel omtrent de woonachtigheid van verdachte op het opgegeven adres, wordt verzocht een rechtshulpverzoek te doen als hiervoor bedoeld.
Conclusie
Nr. 00761/03
Zitting 30 september 2003
Mr Machielse
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft verdachte op 17 april 2002 voor opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift (feit 1) en brandstichting (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar.
2. Mr. J.J. Beerens, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Een advocaat heeft zich in cassatie niet gesteld. Middelen van cassatie zijn niet ter griffie ontvangen.
3. Ambtshalve vraag ik eerste de aandacht voor de wijze waarop is gehandeld met de mededeling van de rechtsdag in cassatie. Omdat verdachte volgens een GBA-overzicht met ingang van 26 november 2002 naar Turkije is vertrokken is de mededeling van de rechtsdag in cassatie als gewone brief verzonden naar het van verdachte in Turkije bekend geworden adres. Art. 436 lid 2 Sv stelt niet de eis dat de mededeling van de rechtsdag wordt betekend. Naar Nederlands recht volstaat dus een toezending over de post (art. 585 lid 1 Sv). De vraag is of zo een wijze van mededelen zich verdraagt met art. 7 van het Europees verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Trb. 1965, 10). Die bepaling heeft de volgende inhoud:
1. The requested Party shall effect service of writs and records of judicial verdicts which are transmitted to it for this purpose by the requesting Party.
Service may be effected by simple transmission of the writ or record to the person to be served. If the requesting Party expressly so requests, service shall be effected by the requested Party in the manner provided for the service of analogous documents under its own law or in a special manner consistent with such law.
2. Proof of service shall be given by means of a receipt dated and signed by the person served or by means of declaration made by the requested Party that service has been effected and stating the form and date of such service. One of other of these documents shall be sent immediately to the requesting Party. The requested Party shall, if the requesting Party so requests, state whether service has been effected in accordance with the law of the requested Party. If service cannot be effected, the reasons shall be communicated immediately by the requested Party to the requesting Party.
3. Any Contracting Party may, by a declaration addressed to the Secretary-General of the Council of Europe, when signing this Convention or depositing its instrument of ratification or accession, request that service of a summons on an accused person who is in its territory be transmitted to its authorities by a certain time before the date set for appearance. This time shall be specified in the aforesaid declaration and shall not exceed 50 days.
This time shall be taken into account when the date of appearance is being fixed and when the summons is being transmitted.
Turkije heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het derde lid biedt om een voorbehoud te maken en heeft de volgende verklaring gedeponeerd:
Service of summons on a person who is in the territory of the Turkish Republic shall be affected by transmission to the proper Turkish authorities at least 40 days before the date set for appearance.
4. De mogelijkheid van een voorbehoud bij art. 7 ERV is geschapen om de staten de gelegenheid te bieden te waarborgen dat de verdachte tijdig zou kunnen worden ingelicht over de tegen hem bestaande verdenking, zodat hij gelegenheid zou hebben zijn verdediging voor te bereiden.1 Als de ene staat de andere verzoekt om medewerking te verlenen aan de betekening van een oproeping of dagvaarding van een verdachte om in de verzoekende staat te verschijnen zal hij dus moeten rekenen met de termijn die de aangezochte staat, die een voorbehoud heeft gemaakt, heeft vastgesteld voor uitreiking. De verzoekende staat moet, rekening houdend met de dag waarop de verdachte zal moeten verschijnen en met de termijn die voor uitreiking geldt in de aangezochte staat, aan de verdachte voldoende tijd moeten gunnen om te verschijnen.2 De vraag of het Turkse voorbehoud ook ziet op mededelingen aan een verdachte van een rechtsdag in cassatie moet in dit licht worden bezien.
De mededeling van de rechtsdag in cassatie is niet bedoeld als een oproeping van een verdachte om te verschijnen, het is enkel een verwittiging. De verdachte wordt er zelfs van op de hoogte gesteld dat het voor hem zinloos is te verschijnen omdat hij zelf het woord niet mag voeren.
5. De tekst van art. 7 lid 3 ERV wijst in dezelfde richting. De Engelse tekst spreekt van ‘service of a summons’ in combinatie met ‘the date set for appearance’. ‘Summons’ staat gelijk met ‘dagvaarding’ of ‘bevel tot verschijning’. 3 De Franse tekst van het ERV spreekt in art. 7 lid 3 van ‘citation a comparaitre’. Welnu, de mededeling van de rechtsdag van art. 436 lid 2 Sv is allesbehalve een aanzegging om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad.
6. Een andere vraag is of hetzelfde geldt voor de aanzegging van art. 435 lid 1 Sv. Die aanzegging heeft een groot belang voor de positie van de verdachte in cassatie. Wordt de termijn waarbinnen cassatiemiddelen moeten worden ingediend verzuimd dan zal het beroep niet ontvankelijk worden verklaard. Vandaar dat zoveel mogelijk moet worden bevorderd dat de verdachte op de hoogte komt van de aanvang van deze termijn, opdat hij de maatregelen kan nemen die nodig zijn om een oordeel van de Hoge Raad uit te lokken. Gelet op het belang van verdachte bij toegang tot de cassatierechter lijkt het mij volkomen in overeenstemming te zijn met de ratio van art. 7 lid 3 ERV om het Turkse voorbehoud aldus te verstaan dat het ook geldt voor de aanzegging van art. 435 Sv. Dat houdt in dat een uitreiking van de aanzegging in dit geval via een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten gestalte diende te krijgen.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad mij de gelegenheid biedt alsnog de aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv te doen uitreiken op de voorgeschreven wijze, te weten via een rechtshulpverzoek aan de Turkse autoriteiten.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,