Home

Parket bij de Hoge Raad, 16-09-2003, AI0023 AM1493, 00318/03

Parket bij de Hoge Raad, 16-09-2003, AI0023 AM1493, 00318/03

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
16 september 2003
Datum publicatie
22 oktober 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AI0023
Formele relaties
Zaaknummer
00318/03
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 328, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 315, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 415

Inhoudsindicatie

16 september 2003 Strafkamer nr. 00318/03 EW/ABG Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 oktober 2002, nummer 22/000093-02, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats], ten tijde van betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Zoetermeer" te Zoetermeer. 1. De bestreden uitspraak ...

Conclusie

Nr. 00318/03

Mr. Fokkens

Zitting 24 juni 2003

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Aan verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 4 oktober 2002 een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd wegens "poging tot moord".

2. Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de anonieme informant van de CIE onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.

4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 september 2002 vermeldt ten aanzien van bedoeld verzoek het volgende:

"De raadsman doet, bij eventuele beslissing tot aanhouding van de behandeling van de zaak, tevens het verzoek de informant van de CIE op te roepen, nu deze ontlastend heeft verklaard ten aanzien van de verdachte.

(...)

De voorzitter deelt vervolgens mede dat het verzoek tot het horen van de CIE informant zal worden afgewezen, nu het hof het horen van deze informant niet noodzakelijk acht voor enige in deze zaak te nemen beslissing."

5. Onder de stukken bevindt zich een proces-verbaal van 6 juni 2001, opgemaakt door J.B. Teunissen, inspecteur van politie Haaglanden, operationeel chef van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid. Dit proces-verbaal houdt in hetgeen in de toelichting op het middel is weergegeven.

6. Het gaat met name om de informatie onder 3:

"De Antilliaan met de roepnaam [betrokkene 1], die [slachtoffer] heeft doodgeschoten, werd buiten de Bar "Cristal" neergeschoten door de broer van [slachtoffer], genaamd [betrokkene 2]."

Het proces-verbaal vermeldt voorts dat deze informatie kan worden herleid op eigen waarnemingen of bevindingen van de bron(nen), alsmede dat de informatie onder punt 3 "waarschijnlijk juist en bevestigd" is.

7. Verdachte heeft consequent ontkend iets met de schietpartij op [betrokkene 1] van doen te hebben gehad. Slechts twee getuigen, [getuige 1] en [getuige 2], hebben verdachte aangewezen als de schutter, terwijl er, volgens zowel deze twee getuigen als anderen, veel mensen buiten waren op het moment van het schieten.

Voorts heeft de informant uitdrukkelijk een ander dan verdachte aangewezen als degene die [betrokkene 1] zou hebben neergeschoten, en wordt deze informatie in het betreffende proces-verbaal bestempeld als "waarschijnlijk juist en bevestigd".

8. In het licht van het voorgaande is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk waarom het Hof het horen van die informant desalniettemin niet noodzakelijk acht voor enige in deze zaak te nemen beslissing (vgl. HR 27 mei 1997, NJ 1997, 565). Het lag gelet op deze informatie immers voor de hand, een nader onderzoek in te doen stellen naar de gronden waarop de door de informant gegeven lezing van de schietpartij berustte en mede in het licht daarvan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te beoordelen. Dat dit overbodig zou zijn, is mede in het licht van de omstandigheid dat de advocaat-generaal ter terechtzitting vrijspraak van verdachte heeft gevorderd, zoals gezegd zonder nadere motivering onbegrijpelijk.

9. Ik acht het middel derhalve gegrond.

10. Het tweede middel bevat de klacht dat de nadere bewijsoverweging onder 8.1 onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.

11. Bedoelde bewijsoverweging houdt het volgende in:

"Het hof ziet geen reden om de geloofwaardigheid van de ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuigen [getuige 1] en [getuige 2], voor zover hun verklaringen voor het bewijs zijn gebezigd, in twijfel te trekken. De door de advocaat-generaal en de verdediging gesignaleerde incongruenties in de verklaringen van deze getuigen acht het hof van zodanig ondergeschikt belang alsmede verklaarbaar door de schokkende gebeurtenissen waarvan zij ooggetuigen zijn geweest, dat deze aan de geloofwaardigheid van die verklaringen geen afbreuk kunnen doen."

12. Het betreft hier een oordeel over de geloofwaardigheid van twee getuigenverklaringen bezien in het licht van al het beschikbare bewijsmateriaal. Het is bij uitstek de taak van de feitenrechter om aan het bewijsmateriaal waarover hij beschikt die betekenis te verlenen die hem uit een oogpunt van waarheidsvinding verantwoord voorkomt en daarmee tot een keuze te komen wat betreft het te bezigen bewijsmateriaal. Daarbij is de feitenrechter niet gehouden zijn oordeel omtrent de keuze en de betrouwbaarheid van het gebezigde bewijsmateriaal nader te motiveren. (vgl. HR 21 september 1999, NJ 2000, 380, m.nt. Kn).

13. Indien de Hoge Raad van oordeel zou zijn dat de afwijzing van het verzoek de informant te horen afdoende gemotiveerd is, moet 's Hofs oordeel, gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] die voor het bewijs zijn gebruikt, als niet onbegrijpelijk worden beschouwd. De incongruenties tussen die ter zitting van 13 september 2002 afgelegde verklaringen(1) zijn immers niet van dien aard dat het Hof niet zou kunnen oordelen dat deze incongruenties aan de geloofwaardigheid van de getuigen geen afbreuk doen. Ook in het licht van de eerder afgelegde verklaringen van de getuigen bij de Rechter-Commissaris is 's Hofs oordeel op dit punt niet onbegrijpelijk.

14. Anders dan de steller van het middel lijkt te menen kan aan het Hof niet tegengeworpen worden dat de verdediging heeft nagelaten de door haar gesignaleerde incongruenties schriftelijk vast te leggen, hetzij in een pleitnota hetzij door te verzoeken aantekening daarvan te maken in het proces-verbaal van de terechtzitting (Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 4e druk, p. 80/81).

15. Als het eerste middel niet slaagt, faalt het middel dan ook.

16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing der zaak naar een aangrenzend gerechtshof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

plv.

1 Lezing van de verklaringen zoals weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting leert dat het onder meer gaat om de vraag of verdachte al dan niet heeft meegedaan met het aftuigen van [betrokkene 1] en wie er zoal buiten waren ten tijde van de schietpartij.