Home

Parket bij de Hoge Raad, 11-01-2005, AR3663, 01183/04

Parket bij de Hoge Raad, 11-01-2005, AR3663, 01183/04

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
11 januari 2005
Datum publicatie
12 januari 2005
ECLI
ECLI:NL:PHR:2005:AR3663
Formele relaties
Zaaknummer
01183/04

Inhoudsindicatie

Herzieningsaanvrage gegrond verklaard betreffende bij onderscheiden arresten uitgesproken bewezenverklaringen welke niet zijn overeen te brengen als bedoeld in art. 457.1.1° Sv.

Conclusie

Nr. 01183/04

Mr. Vellinga

Zitting: 5 oktober 2004

Conclusie inzake:

[aanvrager]

1. Aanvrager van herziening is door het Gerechtshof te Arnhem bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van 12 juli 1994 wegens poging tot doodslag veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf.

2. Namens de aanvrager heeft mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo, een aanvraag tot herziening van dit arrest ingediend.

3. Als grondslag voor herziening kan, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 1º van art. 457 Sv slechts dienen de door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet met elkaar zijn overeen te brengen.

4. Op deze herzieningsgrond heeft de aanvrage kennelijk het oog. Daarin wordt aangevoerd dat de aanvrager weliswaar bij het hiervoor genoemde arrest van het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld terzake van de op 22 januari 1993 gepleegde poging tot doodslag op [het slachtoffer], maar dat hetzelfde Hof voor dat zelfde feit vier jaar later alsnog ene [betrokkene 1] heeft veroordeeld en bovendien in de strafmotivering heeft vermeld dat hem, [betrokkene 1], wordt aangerekend dat mede door zijn toedoen "een ander" voor de steekpartij is veroordeeld en vrijheidsstraf heeft ondergaan. De aanvrage vermeldt tenslotte dat beide arresten in kracht van gewijsde zijn gegaan. De genoemde uitspraken zijn aan de aanvrage gehecht.(1)

5. Beide hiervoor genoemde uitspraken zijn in kracht van gewijsde gegaan. De Hoge Raad heeft het tegen de uitspraak van 12 juli 1994 ingestelde cassatieberoep op 18 april 1995 verworpen.(2) Op 1 februari 2000 heeft de Hoge Raad het ten laste van [betrokkene 1] gewezen arrest vernietigd doch alleen voor wat betreft de vermelding van de wettelijke voorschriften waarop de strafoplegging is gegrond, daarbij alsnog art. 45 Sr vermeld en het beroep voor het overige verworpen(3).

6. Het arrest waarvan herziening wordt gevraagd(4), houdt in dat ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:

"hij op 22 januari 1993 in de gemeente Vriezenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer] niet is gedood."

7. Het arrest(5) dat - zoals in de aanvrage wordt betoogd - een bewezenverklaring behelst die hiermee onverenigbaar is, houdt ten aanzien van de gevoegde zaak onder parketnummer 08/008944-96 in dat ten laste van [betrokkene 1] bewezenverklaard is dat:

"hij op 22 januari 1993 te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gemeente Vriezenveen ter uitvoering het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [het slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, met een mes, in de buik heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn wil onafhankelijke omstandigheid dat die [slachtoffer] niet is overleden, "

8. Mede gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen hebben beide bewezenverklaring betrekking op hetzelfde steken van [het slachtoffer]. Zij zijn dus niet met elkaar in overeenstemming te brengen, omdat in de eerste bewezenverklaring het steken aan aanvrager wordt toegeschreven, in de tweede aan [betrokkene 1].

9. De aanvrage is derhalve gegrond.

10. Gezien art. 457 lid 1 aanhef en onder 1º in verbinding met art. 461 lid 1 en 2 Sv, strekt deze conclusie:

* tot vernietiging van het ten laste van de aanvrager gewezen arrest van het Hof Arnhem van 12 juli 1994 en van het in de aanvrage aangevoerde ten laste van [betrokkene 1] door hetzelfde Hof op 29 mei 1998 gewezen arrest, met dien verstande dat de laatstgenoemde uitspraak alleen wordt vernietigd voor zover betrekking hebbende op het onder parketnummer 08/008944-96 bewezenverklaarde;

* dat de zaken in zoverre worden verwezen naar het Hof te 's-Hertogenbosch, teneinde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen met inachtneming van het bepaalde in de eerste volzin van art. 461 lid 1 Sv;

* en dat de Hoge Raad zal verstaan dat de aanvrager - voorzover hij krachtens het vernietigde arrest nog vrijheidsstraf mocht ondergaan - van rechtswege vrij is en mitsdien onverwijld in vrijheid behoort te worden gesteld en dat de Hoge Raad zal verstaan dat - nu de bij het ten laste van [betrokkene 1] gewezen arrest uitgesproken straf aan hem niet slechts is opgelegd wegens het begaan van het onder parketnummer 08/008944-96 bewezenverklaarde feit doch mede wegens andere feiten - het bepaalde in art. 461 lid 2 Sv niet zijn onverwijlde invrijheidstelling meebrengt(6).

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 De Hoge Raad kan alsnog kennisnemen van de in het aan de aanvrage gehechte tegen [betrokkene 1] gewezen arrest van 29 mei 1998, ontbrekende bewezenverklaring en de aanvulling met de bewijsmiddelen, nu deze behoren tot de in het kader van de herzieningsaanvrage opgevraagde dossierstukken.

2 Nr. 99.936

3 Nr. 112.458.

4 Nr. 21/002229-93.

5 Nr. 21/001944-97.

6 Vgl. HR 2 december 1969, NJ 1970, 64.