Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2008, BC0838, 03244/06
Parket bij de Hoge Raad, 15-01-2008, BC0838, 03244/06
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 januari 2008
- Datum publicatie
- 16 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BC0838
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC0838
- Zaaknummer
- 03244/06
Inhoudsindicatie
Art. 51 Sv. De advocaat van verdachte heeft op 6-12-05 per fax aan de strafgriffie van het Hof medegedeeld dat hij verdachte als raadsman zal bijstaan. Op dezelfde datum is de ontvangst van dat bericht door de griffier bevestigd. Niet kan blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is gezonden. Noch verdachte, noch zijn raadsman zijn ttz verschenen. Uit e.e.a. vloeit het ernstige vermoeden voort dat t.a.v. de appeldagvaarding het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd. Het niet naleven van dat voorschrift moet worden geacht in de weg te staan aan een geldige behandeling van de zaak ttz buiten tegenwoordigheid van verdachte en diens raadsman. Dit is slechts anders indien de rechter in redelijkheid mag aannemen dat verdachte geen prijs erop heeft gesteld, hetzij ttz. te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan, hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren. Een goede procesorde brengt voorts mee dat wanneer reden bestaat tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van dat voorschrift, de rechter, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ttz. voort te zetten, zich ervan vergewist, dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd, hetzij 1 der voormelde uitzonderingsgevallen zich voordoet. Noch uit het bestreden arrest noch uit het pv ttz. blijkt echter dat het een of het ander is geschied.
Conclusie
Nr. 03244/06
Mr. Bleichrodt
Zitting 13 november 2007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's Gravenhage heeft bij arrest van 10 mei 2006 de verdachte bij verstek ter zake van "niet naleving van het bepaalde bij art. 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, tienmaal gepleegd" veroordeeld tot tien geldboetes van elk € 100,-, subsidiair twee dagen hechtenis.
2. De verdachte heeft zelf beroep in cassatie ingesteld. Mr. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1 Het middel klaagt dat aan de raadsman, die zich voor de behandeling bij het Hof als zodanig had gesteld, ten onrechte geen oproeping voor de terechtzitting van het Hof is toegezonden.
3.2 Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een kopie van een faxbericht van 6 december 2005 van mr. M.R. Mantz, gericht aan de strafgriffie van het Hof, waarbij deze zich voor de behandeling in hoger beroep stelt als raadsman van de verdachte;
(ii) een brief van dezelfde datum van de Griffier bij het Hof aan mr. Mantz, waarin de ontvangst van het onder (i) genoemde bericht wordt bevestigd.
Kopieën van deze stukken zijn ook gehecht aan de cassatieschriftuur.
3.3 De appeldagvaarding houdt niet in dat een afschrift daarvan aan de raadsman is verzonden. Ook overigens bevat het dossier niets waaruit kan volgen dat een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman is verzonden.
3.4 Ter terechtzitting van het Hof van 10 mei 2006 is noch de verdachte noch zijn raadsman verschenen. Het Hof heeft tegen de niet-verschenen verdachte verstek verleend.
3.5 Niet blijkt dat het Hof, nu de verdachte en zijn raadsman niet ter terechtzitting waren verschenen, heeft onderzocht of een afschrift van de appeldagvaarding aan mr. Mantz is verzonden. Gelet op wat hiervoor onder 3.2 en 3.3 is vermeld is 's Hofs in de uitspraak besloten liggende oordeel dat aan het voorschrift van art. 51, tweede volzin, Sv is voldaan, zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Dat brengt mee dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aan nietigheid lijdt en de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.(1)
3.6 Het middel is terecht voorgesteld.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR NJ 1999, 276. Overigens zou ook cassatie moeten volgen indien de onder 3.2 bedoelde stukken zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken zouden bevinden, doch uitsluitend in kopie aan de cassatieschriftuur zouden zijn gehecht (zoals hier ook is gebeurd): vgl. HR NJ 1998, 772, HR 21 november 2000, nr. 01344/99 en HR 9 januari 2001, nr. 02161.