Parket bij de Hoge Raad, 07-10-2008, BD6396, 01558/07
Parket bij de Hoge Raad, 07-10-2008, BD6396, 01558/07
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 oktober 2008
- Datum publicatie
- 27 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BD6396
- Zaaknummer
- 01558/07
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
Nr. 01558/07
Mr. Vellinga
Zitting: 24 juni 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens de verdachte heeft mr. T. Bertens, ten tijde van het indienen van de schriftuur advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, althans onvoldoende met redenen is omkleed, voor zover is bewezenverklaard dat sprake is geweest van een onderzoek als bedoeld in art. 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW'94) omdat bij de bloedafname geen identiteitszegel is aangebracht op het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Hij op 17 juni 2005 te Nijmegen als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,28 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn."
5. De aantekening mondeling arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
1. de verklaring van verdachte, voor zover hiervoor weergegeven onder A. [deze verklaring luidt als volgt: "Op 17 juni 2005 heb ik als bestuurder van een bedrijfsauto met die auto over de Zwaluwstraat in Nijmegen gereden, terwijl ik kort tevoren alcoholhoudende drank had gedronken.", WHV]
2. het hiervoor onder 2.1 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, althans één hunner, zakelijk weergegeven:
Op 17 juni 2005 om 21.00 uur zagen wij, verbalisanten Van den Boogaard en [verbalisant], dat een persoon als bestuurder van voertuig, bedrijfsauto, dit bestuurde op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zwaluwstraat te Nijmegen. De bestuurder reed slingerend. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften stelden wij een onderzoek in. Op 17 juni 2005 om 21.08 uur heb ik, tweede verbalisant, van de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 160, lid 5, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals nader geregeld krachtens artikel 163, lid 10, van die wet. Aan deze vordering werd door de bestuurder voldaan. Ik, tweede verbalisant, heb hem de ademtest afgenomen met behulp van de LION. Als resultaat van deze test nam ik, tweede verbalisant, een alcoholindicatie boven de wettelijk vastgestelde grens waar.
De bestuurder gaf ons op te zijn zoals vermeld in het bijgevoegde proces-verbaal van aanhouding (hierna onder 4.).
Verdachte heeft zich onder leiding van mij, derde verbalisant, onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 a van de Wegenverkeerswet. Dit leidde niet tot een voltooid ademonderzoek. Ik, derde verbalisant, zag dat verdachte niet voldoende capaciteit had om tot een goed meetresultaat te komen, doordat de verdachte tengevolge van zijn lichamelijke conditie niet in staat was naar behoren te blazen. Ik, eerste verbalisant, heb de verdachte op 17 juni 2005, omstreeks 22.00 uur, gevraagd of hij toestemming gaf tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming. Vervolgens heeft de hulp-officier van justitie, verbalisant Klaassen op 17 juni 2005 om 22.05 uur van de verdachte gevorderd zijn medewerking te verlenen. Hieraan voldeed verdachte.
Op 17 juni 2005, om 22.40 uur, heeft de arts [betrokkene 1] van de GGD in aanwezigheid van mij, eerste verbalisant, door middel van een vena-punctie de verdachte bloed afgenomen.
Ik, tweede verbalisant, heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek (d.d. 04-07-1997, nummer 639325/97/6, Ned.Staatscourant nr 129, in werking getreden op 12-07-1997), gewaarmerkt, verpakt en dit voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel met nummer […].
Ik, tweede verbalisant, heb mij ervan vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van genoemde regeling verzonden is naar het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk.
3. het hiervoor onder 3 vermelde (aanvullend) proces-verbaal, voorzien van een zegel met de naam [verdachte] en het nummer […], inhoudende als relaas van de verbalisant [verbalisant]:
Door onwetendheid van mij ontbreekt het zegel (nr. […]) van het bloedblok op het originele proces-verbaal onder nummer 05-005345/05-079042. Alsnog voeg ik het zegel toe door het opmaken van dit proces-verbaal.
4. het hiervoor onder 2.2 vermelde proces-verbaal, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisanten:
Op 17 juni 2005, om 21.10 uur, werd door ons in Nijmegen in de Zwaluwstraat aangehouden [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [a-straat 1]. De adem van de verdachte riekte naar het gebruik van alcoholhoudende drank.
5. het hiervoor onder 2.3 genoemde rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag onder zaaknummer 2005.06.21.033, betreffende bloedgever [verdachte], geb.datum [geboortedatum]-1945, zegelnummer […], ontvangstdatum NFI 21 juni 2005, verbalisant [verbalisant], voor zover inhoudende als relaas van B.E. Smink, apotheker, zakelijk weergegeven:
De bepaling van het alcoholgehalte in het bloed, waarvan de gegevens hieronder zijn vermeld, geschiedde door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de ADH-methode. Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie 2,28 milligram alcohol per milliliter bloed.
De formulieren en de bloedbuisjes droegen een zegel met het zegelnummer […] en de naam van de bloedgever [verdachte].
De inhoud van voormelde bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden waarop na te melden bewezenverklaring steunt, dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Bewijsoverweging:
De raadsman heeft betoogd dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van de Regeling bloed- en urineonderzoek dat een identiteitszegel op het tegen verdachte opgemaakte proces-verbaal dient te worden aangebracht.
Het hof verwerpt dit verweer. Weliswaar is sprake geweest van een omissie door het proces-verbaal van 16 augustus 2005 onder nummer 05-005345/05-079042 niet te voorzien van een genummerd en op naam van verdachte gesteld identiteitszegel, doch deze omissie is voldoende hersteld door het opmaken van voormeld (aanvullend) proces-verbaal (bewijsmiddel onder 3) van de verbalisant [verbalisant] met de daarin gegeven uitleg. Dit proces-verbaal is voorzien van een identiteitszegel met de naam [verdachte] en het nummer […], welk nummer overeenkomt met de in het proces-verbaal van 16 augustus 2005 onder nummer 05-005345/05-079042 (bewijsmiddel onder 2) en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (bewijsmiddel onder 5) genoemde zegelnummers. Op grond hiervan is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 van de Regeling bloed- en urineonderzoek. Het hof ziet geen grond om aan de uitkomst van het bloedonderzoek te twijfelen."
6. Het in de onderhavige zaak toepasselijke art. 7 van de Regeling bloed- en urineonderzoek van 4 juli 1997 (Stc. 1997, 129(1)) luidde als volgt:
1. De opsporingsambtenaar voorziet de van een verdachte verzamelde bloed- of urinemonsters van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. De opsporingsambtenaar brengt op het formulier, bedoeld in artikel 10, en het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal, een identiteitszegel aan dat correspondeert met het identiteitszegel, bedoeld in de eerste volzin.
2. Het Nederlands Forensisch Instituut stelt het identiteitszegel, bedoeld in het eerste lid, vast.
7. Het oordeel van het Hof dat door de in bewijsmiddel 3 beschreven toevoeging van het identiteitszegel is voldaan aan het bepaalde in het toenmalige art. 7 Regeling bloed- en urineonderzoek geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. In aanmerking dient immers te worden genomen dat niet blijkt dat de verdediging in hoger beroep gemotiveerd heeft aangevoerd dat het alsnog bijgevoegde zegel niet het zegel was dat (reeds ten tijde van het opstellen van het proces-verbaal van het bloedonderzoek) correspondeerde met het identiteitszegel dat op het bloedmonster van de verdachte was aangebracht en dat, zoals het Hof overweegt, het nummer op het bij aanvullend proces-verbaal bijgevoegde zegel overeenkomt met het nummer op het proces-verbaal dat van de bloedafname bij de verdachte is opgemaakt en met het nummer vermeld in het rapport van het bloedonderzoek. Tegen deze achtergrond is de overweging van het Hof dat er geen grond is om te twijfelen aan de uitkomst van het bloedonderzoek evenmin onbegrijpelijk. Anders dan in de toelichting op het middel dient laatstbedoelde overweging immers zo te worden begrepen, dat er ook geen reden is om er aan te twijfelen dat het door het Nederlands Forensisch Instituut verrichtte bloedonderzoek betrekking heeft gehad op het bloed dat bij de verdachte is afgenomen.
8. Het voorgaande in aanmerking genomen heeft het Hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat sprake is geweest van een (met voldoende waarborgen omkleed) onderzoek in de zin van art. 8 WVW1994.(2)
9. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze Regeling, die van toepassing was op het bij de verdachte uitgevoerde onderzoek, is inmiddels vervangen door de Regeling bloed- en urineonderzoek van 5 september 2005, Stc. 2005, 188.
2 Vgl. HR 17 juni 1986, VR 1986, 140, NJ 1987, 152, waarin eveneens was vastgesteld dat er ondanks het ontbreken van een zegel geen vergissing mogelijk was omtrent de herkomst van het bloed (namelijk: van de verdachte). Ook A. Dijkstra en J.L. Van der Neut stellen zich onder verwijzing naar genoemd arrest op het standpunt dat het ontbreken van het identiteitszegel op het proces-verbaal niet behoeft te leiden tot de constatering dat het onderzoek gebrekkig is geweest mits maar op enigerlei wijze kan worden vastgesteld, dat vergissing omtrent de herkomst van het bloed is uitgesloten (De Wegenverkeerswet 1994, onder redactie van A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe, Gouda Quint, tweede druk 1999, p. 180).