Home

Parket bij de Hoge Raad, 07-07-2009, BI4699, 07/11208

Parket bij de Hoge Raad, 07-07-2009, BI4699, 07/11208

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
7 juli 2009
Datum publicatie
8 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BI4699
Formele relaties
Zaaknummer
07/11208

Inhoudsindicatie

Het Hof heeft een verklaring van de verdachte als bewijsmiddel opgenomen, terwijl het in een nadere bewijsoverweging heeft geoordeeld het die verklaring ongeloofwaardig acht. De bewezenverklaring is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Conclusie

Nr. 07/11208

Zitting: 19 mei 2008

Mr. Vellinga

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.

2. Namens verdachte heeft mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring, in het bijzonder voor zover bewezen is verklaard dat de verdachte de persoon was die hennep teelde.

4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:

hij in de periode van 01 juli 2004 tot en met 12 januari 2005 te 's [plaats] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal 800 hennepplanten zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."

5. Voor wat betreft verdachtes daderschap houden deze bewijsmiddelen in dat het pand [a-straat 1] waarin op 14 februari 2005 op de vierde etage een hennepkwekerij is aangetroffen (bewijsmiddel 1), door de verdachte is gehuurd met ingang van 1 juli 2004 (bewijsmiddel 5). Voorts bevat de aanvulling op het verkorte arrest te dier zake de volgende bewijsmiddelen:

"6. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van politie Haaglanden nr. PL 1512/2005/9519-31 [d.d. 9 maart 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voornoemd, en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal (deel uitmakend van het dossier van politie Haaglanden, bureau Jan Hendrikstraat, OPSdossiernummer 1512/2005/9519 sluitingsdatum 24 maart 2005) houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- als de op 9 maart 2005 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van verdachte (blz. 108 t/m 110):

Ik huur perceel [a-straat 1] van [betrokkene 1]. Ik woonde op de [b-straat 1] in [plaats]. Ik heb omstreeks de eerste week van juli 2004 contact gekregen met [betrokkene 1]. Ik heb na bezichtiging besloten de woning te huren en kreeg gelijk de sleutel. Ik ging het pand op de [a-straat] huren omdat ik weg wilde uit [plaats]. Ik heb het pand op de [a-straat] eerst op proef gehuurd. Ik heb er ongeveer een week gewoond. In het eerste weekeinde van augustus 2004 heb ik in de woning geslapen. Ik ben uiteindelijk toch niet op de [a-straat] gaan wonen omdat ik het te duur vond. Er was ook veel lawaai op de [a-straat]. Ik betaalde voor de [a-straat] € 725,- per maand. Op de [b-straat] betaalde ik € 283,79. Eind augustus raakte ik aan de praat met twee kennissen in [plaats]. In september zijn zij in het pand getrokken. Ik heb hen toen de sleutels gegeven. Zij zouden het geld contant aan mij betalen. Ik wil hun namen niet noemen.

7. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard -zakelijk weergegeven-:

Ik huurde het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] van [betrokkene 1]. Ik heb vervolgens het pand aan de [a-straat 1] aan twee mannen onderverhuurd. Die mannen wilden daar wonen. Ik wil hun namen niet noemen."

6. Daarnaast bevat het arrest van het Hof de volgende bewijsoverweging:

"Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij het pand [a-straat 1] al snel heeft onderverhuurd aan twee personen niet geloofwaardig. Het hof neemt hierbij met name het volgende in aanmerking:

- verdachte heeft altijd vlakweg geweigerd die personen te indentificeren;

- verdachte is nog kort geleden veroordeeld voor hennepteelt."

7. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor zover van belang verklaard:

"Ik huurde het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] van [betrokkene 1]. De huur liep vanaf 1 augustus 2004 en bedroeg € 725,- per maand. Ik was met [betrokkene 1] een huurovereenkomst voor een half jaar aangegaan. Ik heb dat pand gehuurd omdat ik daar wilde wonen. Ik heb een week aan de [a-straat 1] gewoond. Vanwege geluidsoverlast ben ik weer in de woning aan de [b-straat 1] in [plaats] gaan wonen. Ik heb vervolgens het pand aan de [a-straat 1] voor een paar maanden aan twee mannen onderverhuurd. Die mannen wilden daar wonen. Ik wil hun namen niet noemen. Toen de politie kwam, liep mijn huur van het pand aan de [a-straat 1] nog. Ik zat toen niet vast. Ik heb geen contact meer gehad met de mannen aan wie ik het pand aan de [a-straat 1] had onderverhuurd, ook niet telefonisch. Ik weet niets van een hennepkwekerij in dat pand. Ik ken geen [...]."

8. De ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen pleitnota houdt onder meer in:

"3. [Verdachte] is in eerste aanleg veroordeeld voor 100 werkstraf voor het opzettelijk telen van 800 hennepplanten. Niet eens tezamen en in vereniging. De advocaat-generaal heeft denk ik dan ook juist gezien dat de dagvaarding in ieder geval op dat punt gewijzigd diende te worden. Ik ben dan ook van mening dat cliënt in eerste aanleg niet veroordeeld had mogen worden voor hetgeen hem op dat moment ten laste werd gelegd. Nu wordt [verdachte] primair de medepleegvorm tenlastegelegd.

4. Het klopt dat [verdachte] degene is geweest die het huis van de verhuurder, [betrokkene 1], heeft gehuurd. [Verdachte] verklaart dat hij vlak nadat hij het huis had gehuurd, het twee weken heeft geprobeerd daar te wonen, hij het huis verhuurd heeft aan twee mannen. Twee mannen waarvan hij de namen niet wil noemen. Om deze namen niet te noemen daar heeft [verdachte] zijn eigen redenen voor, maar u kunt inmiddels op uw vinger natellen dat één van die mannen [...] is, alhoewel [verdachte] hem niet kent met die naam, maar hij zich wel degelijk kan vinden in de beschrijving die voormalig medeverdachte, [betrokkene 2] van hem heeft gegeven.

5. [Verdachte] had werkelijk geen enkele weet van de kwekerij in dit huis. Hij woonde er tenslotte ook niet. Er zijn ook geen spullen aangetroffen in het huis zelf die er op zouden duiden dat meneer daar zou wonen. Bovendien zat meneer al even in detentie op het moment dat de kwekerij werd ontdekt.(1)

6. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat meneer zich schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk telen van wiet in welke vorm dan ook. De politierechter haalt in zijn beslissing aan dat dit een manier is die men ook wel in de zogenaamde growshops hoort vertellen, maar een dergelijke aanname lijkt me verreweg onvoldoende om er maar van uit te gaan dat dit bij [verdachte] het geval was.

7. Van een nauwe en bewuste samenwerking is geen sprake geweest. Hiervoor is ook geen aanleiding terug te vinden in het dossier. Niet komt naar voren dat er zaken besproken zijn om een hennepplantage te beginnen, niet komt naar voren dat er afspraken zijn gemaakt onderling, dat er een taakverdeling was of andere afspraken die kunnen duiden op een dergelijk nauw samenwerkingsverband.

8. Bovendien wil ik u er op wijzen dat medeverdachte [betrokkene 2] gewoond heeft in dit huis, nota bene sliep in de kamer naast de hennepkwekerij, maar is vrijgesproken in eerste aanleg. Onbegrijpelijk vind ik het dan dat in het geval van [verdachte], waarvan niets is aangetroffen in het huis, maar alleen het feit vaststaat dat hij de oorspronkelijke huurder is geweest, op basis van een aanname, een aanname van een werkwijze, wordt veroordeeld.

9. Ik bepleit dan ook ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde een vrijspraak."

9. In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats aangevoerd dat het beroep op het aantreffen van [betrokkene 2] in het door verdachte gehuurde pand moet worden aangemerkt als een Meer- en Vaartverweer dat door het Hof uitdrukkelijk had moeten worden verworpen. Deze opvatting deel ik niet. Zoals verdachtes raadsman tevens aanvoert is [betrokkene 2] vrijgesproken van - kennelijk - betrokkenheid bij de hennepkwekerij. In die omstandigheden heeft het Hof, zoals het kennelijk heeft gedaan, bemoeienis van [betrokkene 2] met de hennepkwekerij als zo onwaarschijnlijk kunnen en mogen beschouwen dat de mogelijkheid dat [betrokkene 2] in plaats van de verdachte de hennepkwekerij dreef buiten beschouwing kon blijven.

10. Voorts wordt in de toelichting op het middel gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de persoon was die opzettelijk hennep heeft geteeld. Daarmee stelt het middel de vraag aan de orde of de enkele omstandigheid dat in een door de verdachte gehuurd pand een hennepkwekerij wordt aangetroffen terwijl verdachtes verklaring dat hij niets met die hennepkwekerij van doen heeft omdat hij het pand had onderverhuurd aan derden ongeloofwaardig is, toereikend is voor bewijs van het bewezenverklaarde opzettelijk telen van hennep. Dat is bij gebreke van ook maar enige aanwijzing van bemoeienis van de verdachte met het telen van hennep in het pand [a-straat 1] niet het geval. Een nadere bewijsoverweging van het Hof wordt hier node gemist.

11. Het middel slaagt.

12. Voor de goede orde vermeld ik nog dat het cassatieberoep is ingesteld op 1 december 2006, zodat de redelijke termijn in cassatie is overschreden. In het geval de Hoge Raad het cassatieberoep zou verwerpen is er grond de straf ambtshalve te verminderen. Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.

13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Ik merk op dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep anders verklaarde.