Home

Parket bij de Hoge Raad, 29-11-2011, BP8497, 09/03642

Parket bij de Hoge Raad, 29-11-2011, BP8497, 09/03642

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
29 november 2011
Datum publicatie
29 november 2011
ECLI
ECLI:NL:PHR:2011:BP8497
Formele relaties
Zaaknummer
09/03642

Inhoudsindicatie

Melding CIE. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen o.b.v. anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in casu vervat in een melding aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). Het in ’s Hofs overwegingen besloten oordeel dat ten tijde van de doorzoeking van de woning en de auto van de verdachte door de Rechter-Commissaris voldoende verdenking bestond ter zake van overtreding van de Opiumwet is in het licht van de stukken niet onbegrijpelijk. Dat daarin niet de in de melding genoemde grote hoeveelheid weed is aangetroffen, doet daaraan niet af.

Conclusie

Nr. 09/03642

Mr Jörg

Zitting 8 maart 2011

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Bij arrest van 17 augustus 2009 is verzoeker door het gerechtshof te Arnhem wegens in totaal drie overtredingen van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.

2. Namens verzoeker heeft mr D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgedragen.

3. Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrecht heeft geoordeeld dat de doorzoekingsbeslissing van de rechter-commissaris slechts marginaal getoetst kan worden door de zittingsrechter.

4. Het middel is terecht voorgesteld.

5. Het hof heeft het verweer van de raadsvrouwe als volgt samengevat en verworpen:

"Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsvrouw van verdachte is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat het bewijs tegen verdachte op onrechtmatige wijze zou zijn verkregen nu er ten tijde van de doorzoeking geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit ten aanzien van verdachte bestond, zodat de resultaten van de doorzoeking van de woning en de auto van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat alleen de CIE-informatie onvoldoende is om een redelijk vermoeden als hiervoor bedoeld aan te nemen. Er hadden dus geen dwangmiddelen toegepast mogen worden.

Hieromtrent wordt het volgende overwogen. Door de raadsvrouw is betoogd dat de huiszoeking heeft plaatsgevonden op basis van artikel 9 van de Opiumwet. Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de stukken die na de terechtzitting van het hof van 1 december 2008 aan het dossier zijn toegevoegd, bevestigen dat de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ter inbeslagneming de woning heeft doorzocht. Deze bevoegdheid komt de rechter-commissaris toe op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering. Nu het een huiszoeking op gezag van de rechter-commissaris betreft, mag het hof als zittingsrechter de beslissing daartoe slechts marginaal toetsen. Het hof dient te beoordelen of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de vordering tot doorzoeking ter inbeslagneming heeft kunnen komen. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van het hof op grond van de vordering van de officier van justitie en het daarbij overgelegde proces-verbaal omtrent de CIE-informatie, welke als betrouwbaar was aangemerkt, in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking van de woning van verdachte (hetgeen ook het doorzoeken van bij verdachte in gebruik zijnde voertuigen impliceert) kunnen komen. Nu de doorzoeking van de woning en de auto rechtmatig zijn geweest, ziet het hof geen aanleiding om de resultaten van de doorzoekingen van het bewijs uit te sluiten. Het hof verwerpt derhalve het verweer."

6. In HR 13 juni 2006, LJN AV6195, NJ 2006, 623, r.o. 3.4 besliste Uw Raad - in het kader van een discussie over het gesloten stelsel van rechtsmiddelen - dat het een hof vrijstaat zich bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de doorzoeking en het daardoor verkregen bewijs - op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten - zelfstandig een oordeel te vormen over de verdenking die aan de doorzoeking ten grondslag ligt; dit, zelfs als de rechter-commisaris in dezelfde zaak de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft geoordeeld wegens onvoldoende verdenking. (Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan niet in de weg, maar daar gaat het in casu niet over.)

7. In HR 19 mei 2009, LJN BH1476 verwierp Uw Raad de opvatting dat het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming van een woning zonder toestemming van de bewoner zou meebrengen dat de beslissing van de rechter-commissaris tot het verstrekken van een machtiging als bedoeld in art. 97 Sv, niet door de zittingsrechter kan worden getoetst. Gelet op de passage in het eerder genoemde arrest waarbij de feitenrechter "op basis van de hem ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekende feiten" de doorzoekingsbeslissing moet toetsen kan in dit arrest niet gelezen worden dat de feitenrechter dit slechts marginaal zou mogen doen. Het door de Hoge Raad aangegeven toetsmoment is "ex nunc" en niet "ex tunc", waarvan in de conclusie voor dit arrest wordt uitgegaan. Deze ex nunc beoordeling is goed verdedigbaar omdat enerzijds de rechter-commissaris zijn beslissing veelal op summiere gegevens moet baseren en anderzijds de toepassing van dit, de privacy indringend schendende, dwangmiddel ("my home is my castle"), waarbij bovendien vernielingen mogen worden aangericht, gediend is met een nauwkeurige beoordeling van de rechtmatigheid achteraf.

8. Misschien heeft het hof de toetsing door de feitenrechter en door de cassatierechter met elkaar verward: inderdaad is het zo dat de cassatierechter het oordeel van de feitenrechter dat (on)voldoende gronden voor doorzoeking bestonden slechts marginaal kan toetsen.

9. Dit brengt mij tot de vraag of de beslissing van het hof - ondanks zijn onjuiste taakbeperking - niettemin de integrale toets van de rechtmatigheid kan doorstaan.

10. In HR 13 juni 2006, LJN AV4179, NJ 2006, 346 (Meld Misdaad Anoniem) besliste de Hoge Raad dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Bij het toepassen van een ingrijpend dwangmiddel als doorzoeking komt het er wel op aan of de anonieme informatie betrouwbaar lijkt. Er moet dus verificatie plaats vinden. Een bijzondere vorm van anonieme informatie is CIE-informatie, waar CIE-medewerkers in de regel wel op de hoogte zijn van de persoon van de zegsman, maar deze verborgen willen houden in verband met het toekomstig gebruik van de informant. Indien de kwalificatie "betrouwbaar" aan CIE-informatie wordt gegeven staat dit op gelijke hoogte met wat bij MMA-informatie aan aanvullend onderzoek vereist is.(1)

11. In casu gaat het om in een proces-verbaal neergelegde CIE-informatie die als betrouwbaar was aangemerkt.

12. Een en ander zou eenvoudiger zijn geweest indien sprake was geweest van verdenking ingevolge de Wet wapens en munitie. Immers, in HR 22 december 2009, LJN BJ8622 besliste Uw Raad dat een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens en munitie als bedoeld in art. 49 WWM kan worden aangenomen op basis van een anonieme melding (vgl. HR 25 september 2001, LJN ZD1858, NJ 2002, 97). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van het bij art. 49 WWM (doorzoeking ter inbeslagneming) voorziene dwangmiddel is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Het komt mij voor dat, waar opsporingsambtenaren op grond van art. 49 WWM een ruime bevoegdheid hebben tot doorzoeking ter inbeslagneming daar "waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn," de doorzoekingsbeslissing van de rechter-commissaris niet aan een strenger beoordelingscriterium onderworpen is. Dan zou een lagere autoriteit meer bevoegdheden hebben dan een in hetzelfde veld werkzame hogere autoriteit, hetgeen in het algemeen niet strookt met het wettelijk systeem.

13. Terug naar de voorliggende zaak. Ondanks de omstandigheid dat het hier niet om een verdenking volgens de WWM gaat, meen ik dat de rechter-commissaris op basis van de gegevens die het arrest weergeeft (betrouwbaar geachte CIE-informatie) op rechtmatige wijze een doorzoeking kon entameren. Aangezien het oordeel van de feitenrechter omtrent de rechtmatigheid van een doorzoeking in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst, en het oordeel van het hof voor de Hoge Raad voldoende aanknopingspunten bevat voor een toetsing van wat een integrale beoordeling door het hof had moeten zijn, meen ik dat het op zichzelf terechte middel niet tot cassatie behoeft te leiden.

14. Het middel faalt. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Zie ook de cassatie in HR 11 maart 2008, LJN BC1367, NJ 2008, 328 van een hofoordeel dat het aanvullende onderzoek tezamen met een MMA-melding onvoldoende verdenking opleverde. In overeenstemming hiermee werd in het arrest van dezelfde datum over AIVD-informatie zonder dat nadere belastende aanwijzingen waren verkregen, 's hofs arrest over onvoldoende verdenking wel in stand gelaten (LJN BB7662, NJ 2008, 329). Zie ook rechtbank Amsterdam 20 juli 2010, LJN BN1981, NJFS 2010, 254: doorzoeking zonder verificatie van CIE-informatie, waarvan geen oordeel over de betrouwbaarheid kon worden gegeven: doorzoeking in casu onrechtmatig (ook al vond deze onder leiding van een R-C plaats). Idem: hof 's-Hertogenbosch, LJN BC9483, NJFS 2008, 127.