Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2011, BP8856, 08/04428
Parket bij de Hoge Raad, 13-09-2011, BP8856, 08/04428
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 september 2011
- Datum publicatie
- 13 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BP8856
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8856
- Zaaknummer
- 08/04428
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht opzet poging doodslag.
Conclusie
Nr. 08/04428
Mr. Silvis
Zitting 15 maart 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is bij arrest van 10 oktober 2008 door het gerechtshof te Leeuwarden wegens 1. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen", de eendaadse samenloop van 2. primair "poging tot doodslag" en 3. "wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft", en 4. "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
2. Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de intentie had [verbalisant 1] van het leven te beroven en hem "met dat opzet" met kracht in het gezicht heeft geschopt.
4. Ten laste van verdachte heeft het hof onder 2 primair bewezenverklaard dat:
"hij op 16 september in de gemeente Coevorden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] van het leven te beroven, met dat opzet, [verbalisant 1] met kracht in het gezicht heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal, nummer PL033E/06-180187, d.d. 18 september 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van de politie Drenthe, district Zuidwest (pagina 70 tot en met 73 van een dossierproces-verbaal nummer PL032E/06-105192, d.d. 29 september 2006 op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie Drenthe, district Zuidoost, en [verbalisant 3], voornoemd), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als aangifte van [betrokkene 3]:
Op 16 september 2006 stond ik met enkele vrienden buiten bij [A] in Coevorden. Er kwam een jongen recht op mij af fietsen. Hij reed tegen mij en mijn fiets aan. De jongen viel op de grond. Nadat hij was opgestaan begon hij direct tegen mij te schelden. Ik ben toen van mijn fiets afgestapt, want de jongen begon tegen mij aan te drukken. Ik heb hem weggeduwd. Hierna drukte hij mij weer en ik hem ook weer. Vervolgens drukte hij mij nog een keer waardoor ik tegen zijn moeder viel. Ik lag bovenop die moeder en ben weer opgestaan. Ik werd hierna van achteren op de rechterkant van mijn hoofd gestompt door die jongen die op mij in was gefietst. Dit was [betrokkene 1]. Ik draaide mij en probeerde [betrokkene 1] bij de keel te pakken. Ik had daar de kans echter niet voor want toen kwam die andere jongen, [verdachte], die mij op de andere kant van mijn hoofd stompte. Ik zag dat deze jongen met zijn vuist naar mij uithaalde. Ik kon hem niet ontwijken. Na die tweede klap ben ik [A] binnengelopen. Ze hebben op de ramen en de deur staan slaan toen ze merkten dat ze niet binnen konden komen.
2. Een proces-verbaal, nummer PL033E/06-180527, d.d. 17 september 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd (pagina 76 tot en met 80 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als aangifte van [verbalisant 1]:
Op 16 september 2006 was ik als politieagent, in uniform gekleed, met surveillance belast, in een opvallende politieauto aan het werk. Ik was samen met mijn collega [verbalisant 2]. Wij kregen een melding van een vechtpartij in Coevorden. Wij begaven ons ter plaatse. Aldaar aangekomen zijn wij richting [A] gelopen. Op het moment dat wij ter plaatse kwamen heerste er een gespannen sfeer.
Ik draaide mij om, om een vrouw aan te houden. Ze sloeg en schopte mij. Ik denk dat ik haar van mij af heb geduwd want de vrouw kwam ten val. Ik probeerde de vrouw aan te houden en boog mij voorover. Op het moment dat ik probeerde de vrouw onder controle te krijgen zag ik in een flits dat er een persoon uit de omstanders naar voren stapte en mij heel hard in het gezicht schopte. Het was een schop die met volle kracht uitgevoerd werd door die persoon. Hij raakte mij vol op de linkerkaak. Op het moment dat ik geraakt werd zag ik een soort van lichtflits en verloor ik heel kort mijn bewustzijn. Toen ik weer bij was heb ik via de portofoon geroepen dat er assistentie moest komen.
De jongen die ik ter plaatse als eerste aansprak heeft mij en [verbalisant 2] meerdere keren bedreigd.
Ik hoorde dat hij zei: "Als er wat met mijn moeder is, dan maak ik jullie af, schiet ik jullie dood". De man die mij geschopt had riep tegen mij en [verbalisant 2]: "Ik maak jullie dood, als er iets met haar is". De manier waarop de bedreigingen door deze mannen werd geuit kwam voor mij zodanig over dat ik de overtuiging had dat de bedreigingen daadwerkelijk uitgevoerd zouden worden.
3. Een proces-verbaal, nummer PL033E/06-180730 d.d. 18 september 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd (pagina 87 tot en met 91 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als aangifte van [verbalisant 2]:
Op 16 september 2006 was ik als politieagent in uniform gekleed met surveillance belast, in een opvallende politieauto aan het werk. Ik was samen met mijn collega [verbalisant 1]. Wij kregen via de meldkamer een melding om te gaan naar [A] te Coevorden. Wij begaven ons ter plaatse.
[Betrokkene 1] riep meerdere keren tegen mij: "Ik maak je dood, ik schiet je dood, als mama dood is dan maak ik je hartstikke dood, kutwijf'. Op dat moment stond er een andere jongen bij, welke later [verdachte] bleek te zijn. Ik hoorde dat [verdachte] meerdere keren tegen mij zei: "Als zij dood is dan maak ik jou dood, ik schiet je hartstikke kapot". Ik heb mij door de woorden van [verdachte] en [betrokkene 1] bedreigd gevoeld.
4. Een proces-verbaal, nummer PL032T/06-180187 d.d. 16 september 2006 op dan wel ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van de politie Drenthe, district Zuidoost, en [verbalisant 1], hoofdagent van politie Drenthe, district Zuidoost (pagina 92 tot en met 94 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als relaas van verbalisanten:
Op 16 september 2006 kregen wij, verbalisanten, de opdracht te gaan naar [A] te Coevorden. Wij waren belast met surveillance en waren in uniform gekleed.
Ik, [verbalisant 1], vertelde verdachte [betrokkene 2] dat zij was aangehouden. Ik, [verbalisant 1], pakte [betrokkene 2] vast. Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde dat [betrokkene 2] tegen mijn benen schopte. Ik, [verbalisant 1], bracht [betrokkene 2] naar de grond. Ik, [verbalisant 1], kreeg [betrokkene 2] op de grond onder controle door haar vast te pakken. Hiervoor moest ik, [verbalisant 1], door mijn knieën. Direct hierna zag ik een persoon die mij hard in mijn gezicht schopte.
Wij, verbalisanten, hoorden dat verdachte [betrokkene 1] meerdere keren tegen ons, verbalisanten, zei: "Ik maak jullie dood. Ik schiet jullie dood. Als mijn moeder dood gaat, maak ik je af, kutwijf'. Ook hoorden wij, verbalisanten, dat verdachte [verdachte] tegen ons zei: "Ik maak jullie dood" en woorden van gelijke strekking.
5. Een proces-verbaal, nummer PL032T/06-180187 d.d. 16 september 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van de politie Drenthe, district Zuidoost (pagina 113 tot en met 115 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van [B]:
Op 15 september 2006 ben ik naar [A] in Coevorden gegaan. Rond 01.00 uur moesten we naar buiten. [Betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) stond al met zijn fiets op ons te wachten. Ik zag dat er een jongen aankwam en tegen [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) aan botste. Volgens mij heet deze jongen [betrokkene 1]. Ik zag dat deze jongen [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) drukte en uitlokte. Ik zag dat er een tweede jongen was die [betrokkene 1] nog meer opfokte. Ik zag dat [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) een klap kreeg van [betrokkene 1] en ook van die andere jongen. Opeens werden wij met zijn allen naar binnen in [A] gedrukt. Ik hoorde dat er op de deur van [A] werd gebeukt om binnen te komen.
6. Een proces-verbaal, nummer PL032T/06-180187 d.d. 16 september 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6], brigadier van politie Drenthe, district Zuidoost (pagina 116 tot en met 117 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van [betrokkene 4]:
Op 15 september 2006 ben ik met een paar vrienden naar [A] te Coevorden gegaan.
Op een gegeven moment ging het licht aan en gingen ze sluiten. Buiten zag ik dat twee jongens zich tegen [betrokkene 3] keerden. Ik meen mij te herinneren dat [betrokkene 3] klappen heeft gehad van deze twee jongens.
Toen werd het helemaal een bende en liep iedereen door elkaar te schreeuwen en te duwen en trekken. Men begon ook tegen de ramen van [A] te slaan en met fietsen te gooien.
7. Een proces-verbaal, nummer PL033E/06-180187 d.d. 20 september 2006 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3], voornoemd (pagina 139 tot en met 141 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van [betrokkene 5]:
Ik ben op 15 september 2006 in [A] te Coevorden geweest. Op een gegeven moment na sluitingstijd stond ik op het punt om naar huis te vertrekken. Ik zag dat er een jongen op een fiets tegen [betrokkene 3] aanfietste. Er was bij deze jongen nog een andere jongen, waarvan ik later hoorde dat hij [verdachte] heette. De jongen die tegen [betrokkene 3] opfietste ken ik als [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] stond eerst tegen [betrokkene 3] te schelden en begon later tegen hem aan te drukken. Volgens mij heeft [betrokkene 3] twee klappen gekregen. Wij zijn snel [A] ingelopen en hebben de deur dichtgedaan. [Betrokkene 1] en [verdachte] stonden steeds tegen de deur van [A] aan te schoppen en gooiden er ook een fiets tegen aan.
Ik hoorde dat [betrokkene 1] tegen de politie riep: "Je moet van mijn moeder afblijven, ik maak je dood".
8. Een proces-verbaal, nummer PL032S/06-180187 d.d. 16 september 2006 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 6] en [verbalisant 7], beiden brigadier van politie Drenthe, district Zuidoost, (pagina 164 en 164 van het onder 1. genoemde dossierproces-verbaal), inhoudende - zakelijk weergegeven -
als verklaring van verdachte:
Ik was op 15 september 2006 op het Piratenfeest in Coevorden. Op een gegeven moment ben ik onder andere met [betrokkene 1] naar [A] gegaan.
Ik hoorde geschreeuw bij de ingang van [A]. Ik zag dat [betrokkene 1] ruzie had. Ik dacht bij mezelf: "Ik help [betrokkene 1]". Ik heb toen een jongen geslagen. [Betrokkene 1]'s moeder [betrokkene 2] kwam er ook bij.
Ik zag toen dat er agenten waren. Opeens zag ik [betrokkene 2] op de grond liggen. Ik zag dat er een agent bovenop zat. Ik bedacht me niet en heb toen die agent aangevallen. Ik weet dat ik die agent geschopt heb.
9. Een verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 26 september 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -
Ik ken [betrokkene 3] niet. Er ontstond op 16 september 2006 een vechtpartij waar ik middenin stond. Ik heb vervolgens van me afgeslagen. Ik was wel aanwezig bij het voorval bij [A] en heb op de deur en ramen van [A] geslagen of gebonkt.
Het klopt dat ik een mannelijke agent heb geschopt. Ik heb [verbalisant 1] in een reflex een trap gegeven tegen zijn kaak. Hij zat toen over [betrokkene 2] heen, volgens mij op zijn hurken. Ik heb hem met mijn rechtervoet geschopt. U vraagt mij welke risico's het schoppen tegen iemands hoofd met zich meebrengt. Dat iemand komt te overlijden, natuurlijk.
Ik weet niet meer of ik [verbalisant 1] heb bedreigd. Ik zal best wel wat gezegd hebben in de hectiek, maar wat weet ik niet meer. Ik zal natuurlijk wel gescholden hebben, maar ik weet niet meer wat ik precies heb gezegd."
6. Uit deze bewijsmiddelen volgt het volgende:
- verbalisant [verbalisant 1] kwam op 16 september 2006 bij een vechtpartij;
- hij arriveerde in een opvallende politieauto en was gekleed in uniform;
- verbalisant [verbalisant 1] wilde een vrouw aanhouden, die zich echter verzette en daarbij op de grond terecht kwam;
- [verbalisant 1] boog zich over haar heen om haar onder controle te krijgen;
- op dat moment kreeg hij een heel harde schop in zijn gezicht waarbij hij vol op de linkerkaak werd geraakt;
- hij verloor hierdoor korte tijd het bewustzijn;
- verdachte was betrokken bij de eerdergenoemde vechtpartij, omdat hij zijn vriend [betrokkene 1] wilde helpen;
- verdachte zag dat er agenten waren;
- hij zag de moeder van [betrokkene 1] op de grond liggen en nam de over die moeder gebogen agent waar;
- zonder zich te bedenken heeft hij toen die agent aangevallen;
- verdachte heeft die agent tegen diens hoofd geschopt, waarbij hij hem op de kaak raakte;
- verdachte zei tegen de verbalisanten: "ik maak jullie dood";
- op de vraag welke risico's het schoppen tegen iemands hoofd met zich meebrengt, is het antwoord van verdachte: "Dat iemand komt te overlijden natuurlijk".
7. Met een geschoeide voet hard tegen het hoofd schoppen heeft naar algemene ervaringsregels mogelijk ernstige gevolgen. De ernst van het hoofdletsel kan variëren van een beperkt letsel van de schedel en de hoofdhuid (schaafwond, buil), tot een breuk in de schedel en een beschadiging van de hersenen . Een harde trap tegen het hoofd kan ook direct dodelijk zijn. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat verdachte de verbalisant bewust tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl hij wist dat een dergelijke trap het risico meebrengt dat de persoon die getrapt wordt hierdoor komt te overlijden. Verdachte heeft zich hierdoor echter niet laten weerhouden, maar heeft de verbalisant dermate hard tegen diens hoofd getrapt dat de verbalisant korte tijd het bewustzijn verloren heeft. Gelet hierop heeft het hof kunnen oordelen dat verdachte, door de verbalisant hard tegen diens hoofd te trappen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisant door die trap zou komen te overlijden.
8. Het middel faalt derhalve.
9. Het tweede middel klaagt dat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd en daardoor verbazing oproept.
10. Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op het volgende.
Jegens verdachte is bewezen verklaard dat hij samen met [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 3] en tegen het gebouw "[A]". Dit feit levert een ernstige aantasting op van respectievelijk de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [betrokkene 3] en het eigendomsrecht van een ander. Bovendien is door dit feit de openbare orde verstoord. Naar aanleiding van dit feit is de politie gebeld.
De politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] arriveren korte tijd later. Zij informeren bij de aanwezigen wat er is voorgevallen, zo ook bij [betrokkene 1]. [Betrokkene 1], die behoorlijk onder invloed was van alcoholhoudende drank, "flipt" daarop, waarna hij door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wordt aangehouden. De moeder van [betrokkene 1], genaamd [betrokkene 2], bemoeit zich er mee en probeert haar zoon te ontzetten, door [verbalisant 1] vast te pakken en hem te trappen, te schoppen en te slaan. [Betrokkene 2] wordt daarop door [verbalisant 1] aangehouden.
Vervolgens bemoeit verdachte zich er mee. Verdachte probeert [betrokkene 2] te ontzetten door [verbalisant 1] met kracht in het gezicht te schoppen. [Verbalisant 1] wordt door die schop vol op zijn linkerkaak geraakt. [Verbalisant 1] verliest daarop kort het bewustzijn. Nadat hij is bijgekomen ziet hij alles wazig en is hij zijn oriëntatie volledig kwijt. [Verbalisant 8], collega van [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die korte tijd later ter plaatse arriveert, verklaart daarover, dat hij [verbalisant 1], die hij al vele jaren kent, aantreft in een zeer afwezige toestand en hem nog nooit eerder in een dergelijke toestand heeft gezien. Uit de toelichting bij het voegingsformulier van [verbalisant 1] als benadeelde partij blijkt, dat [verbalisant 1] als gevolg van de schop van verdachte een lichte hersenschudding en een zwaar gekneusde kaak heeft opgelopen. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij een politieman een zodanige schop heeft gegeven, dat de relatief goede afloop slechts een speling van het lot is geweest. Hierna bedreigt verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] meermalen met de dood.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur in beginsel een passende sanctie.
Tegenover het vorenoverwogene staat echter het navolgende.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 juli 2008 blijkt, dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Uit de processtukken blijkt, dat verdachte een brief aan [verbalisant 1] voornoemd heeft gestuurd, waarin hij zijn excuses heeft aangeboden voor zijn handelen en dat [verbalisant 1] die brief heeft ontvangen.
Verdachte heeft ter zitting van het hof zijn spijt betuigd van zijn handelen. Het hof heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen.
Gebleken is dat verdachte, die ADD heeft, zich naar aanleiding van de door hem gepleegde hiervoor bewezen verklaarde (gewelds-)delicten onder behandeling heeft gesteld van een psychiater. De psychiater bericht bij schrijven d.d. 17 september 2008 dat de behandeling van verdachte is afgerond en dat de prognose gunstig is.
Voorts heeft verdachte ter zitting van het hof medegedeeld, dat hij inmiddels de door [verbalisant 1] als benadeelde partij gevorderde immateriële schade heeft betaald.
Op grond van de hiervoor weergegeven - positieve - omstandigheden van verdachte is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat een deel van de - in beginsel onvoorwaardelijk - op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk kan worden opgelegd.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, zal worden opgelegd, welke straf eveneens door de advocaat-generaal is gevorderd. De gewijzigde regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling, in werking getreden op 1 juli 2008, geeft het hof geen aanleiding deze straf te matigen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder de feiten zijn begaan rechtvaardigen deze straf en staan in de weg aan de oplegging van een andere of lagere straf dan hiervoor vermeld, zoals door de raadsman is verzocht.
Met de voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken."
11. De steller van het middel leidt uit de overwegingen van het hof af dat het hof aanvankelijk van plan was een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden op te leggen, maar er voor gekozen heeft een deel van die straf voorwaardelijk op te leggen. Aangevoerd wordt vervolgens dat uit de opgelegde straf in het geheel niet blijkt dat de positieve ontwikkelingen daadwerkelijk tot een mildere straf hebben geleid, omdat verzoeker door de nieuwe VI-regeling met de opgelegde straf slechter af is dan met een geheel onvoorwaardelijke straf van 18 maanden onder de oude regeling. Het wekt, aldus de steller van het middel, derhalve verbazing bij verdachte dat de nieuwe VI-regeling het hof geen aanleiding heeft gegeven de straf te matigen.
12. De steller van het middel gaat eraan voorbij dat het oude VI-regime geen rol hoeft te spelen bij de vraag in hoeverre de positieve ontwikkelingen tot een mildere straf zouden moeten leiden. Het hof stelt de straf immers vast onder de huidige (en ook toen geldende) VI-regeling. De omvang van een straf onder het oude regime doet dus niet ter zake bij de vraag naar de begrijpelijkheid van de motivering van het hof.
13. De overweging van het hof dat de gewijzigde regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling het hof geen aanleiding geeft deze straf te matigen doet hier niet aan af. Het hof geeft hier immers uitdrukkelijk mee aan dat het oude regime niet ter zake doet en door het hof (terecht) buiten beschouwing wordt gelaten. Van onbegrijpelijkheid van de motivering in de zin dat het hof door een gecombineerde straf op te leggen geen rekening heeft gehouden met de door het hof genoemde bijzondere omstandigheden die tot een mildere straf zouden moeten leiden, is in dit licht dan ook geen sprake.
14. Het middel faalt derhalve.
15. Het derde middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden nu de inzendtermijn is overschreden.
16. Het middel is terecht voorgesteld. Namens verdachte is op 10 oktober 2008 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 16 december 2009, derhalve een jaar en ruim twee maanden na het instellen van het cassatieberoep, bij de Hoge Raad ingekomen.
17. De Hoge Raad zal ook niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep uitspraak doen. Dit dient te leiden tot strafvermindering. De Hoge Raad kan zelf de straf verminderen in de mate die hem goeddunkt.
18. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate die de Hoge Raad goeddunkt, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG