Parket bij de Hoge Raad, 12-03-2013, BZ2653, 11/05421
Parket bij de Hoge Raad, 12-03-2013, BZ2653, 11/05421
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 maart 2013
- Datum publicatie
- 12 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:BZ2653
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ2653
- Zaaknummer
- 11/05421
Inhoudsindicatie
Tongzoen; “verkrachting” i.d.z.v. art. 242 Sr? HR komt terug van zijn eerder aan art. 242 Sr gegeven interpretatie. De eisen van rechtszekerheid staan er niet aan in de weg dat, hoewel een tongzoen op zichzelf wel het binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking oplevert, deze in redelijkheid niet op één lijn kan worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een wat de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging, zodat een afgedwongen tongzoen voortaan niet meer als “verkrachting” i.d.z.v. art. 242 Sr kan worden gekwalificeerd. De HR merkt met het oog op de zaken die zijn afgedaan met inachtneming van HR NJ 1998/781 (“tongzoen-arrest”) op dat zijn nieuwe uitleg van art. 242 Sr niet kan worden aangemerkt als een voor herziening vereist (nieuw) “gegeven” a.b.i. art. 457.1 onder c Sv, aangezien dat vereiste het oog heeft op een gegeven van feitelijke aard en niet op een gewijzigde rechtsopvatting.
Conclusie
Nr. 11/05421
Mr. Aben
Zitting 22 januari 2013
Standpunt c.q. conclusie inzake:
[Verdachte]
Het middel rechtvaardigt geen behandeling in cassatie. Het berust op een verkeerde lezing van de tot het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster, [betrokkene], die als schoonmaakster werkzaam was in het ziekenhuis. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd vloeit uit die tot het bewijs gebezigde aangifte voort dat de aangeefster van meet af aan afwijzend reageerde op de avances van de verdachte. Ik citeer:
"Toen stapte hij weer naar voren in mijn richting. Ik zei toen nog een keer tegen hem dat hij weg moest gaan, omdat ik zo mijn werk niet kon doen. Hij bleef gewoon staan. Ik was klaar met het eerste toilet en liep naar het tweede toilet. Maar voor ik daar was, duwde de man mij tegen de muur aan. Hij stond met een hand tegen de muur en met de andere hand tegen mijn buik. Hij stond vrij dicht tegen mij aan, want ik voelde zijn jas tegen mijn lichaam. De man begon mij te zoenen. Eerst in mijn hals en later op mijn mond. Hij probeerde zijn tong in mijn mond te doen, maar dat kon ik een beetje voorkomen door mijn gezicht eerst naar achter te doen en daarna weg te draaien. Ik heb gevoeld dat hij wel zijn tong in mijn mond is geweest. Ik heb hem weer weggeduwd en gezegd dat hij op moest houden en weg moest gaan. De man deed een stap naar achter, maar hij ging niet weg."
De klacht kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden, omdat het bewijs van de dwang om het seksuele binnendringen (de tongzoen) te ondergaan zonder meer uit dit bewijsmiddel voortvloeit.
Ik stel voor dit beroep af te doen op de voet van artikel 80a RO.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,