Home

Parket bij de Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1798, 14/00526

Parket bij de Hoge Raad, 09-09-2014, ECLI:NL:PHR:2014:1798, 14/00526

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
9 september 2014
Datum publicatie
3 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:1798
Formele relaties
Zaaknummer
14/00526

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft een bindende tariefinlichting (hierna: bti) aangevraagd voor het product [het product]. In de aanvraag heeft belanghebbende verzocht om indeling als ‘afvallen verkregen bij de winning van sojaolie’ onder tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN. De Inspecteur beschouwt [het product] daarentegen – kort gezegd – als ‘bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren’ in de zin van tariefpostonderverdeling 2309 90 31 van de GN, daarvoor steun zoekend bij een indelingsverordening van de Europese Commissie uit 2013.

[het product] is een soja-eiwitconcentraat in de vorm van een bruin, grof poeder dat wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoerders voor dieren. Het product wordt als volgt verkregen. Bij de winning van (soja)olie worden sojabonen ontdaan van hun schil, vermalen en gestoomd, en vindt extractie van de olie plaats met hexaan (eerste extractie). Bij dit proces ontstaat, naast de olie, een bijproduct: ‘sojaschroot’. Dit sojaschroot is geschikt voor en wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoeders voor dieren. [het product] komt tot stand door het sojaschroot een behandeling te doen ondergaan met ethanol en water (tweede extractie). Bij deze tweede extractie wordt het in het sojaschroot overgebleven vet aan het product onttrokken en wordt het gehalte aan andere bestanddelen dan eiwitten – vooral koolhydraten – verlaagd. Ook worden bij de tweede extractie schadelijke stoffen uit het product verwijderd om te voldoen aan veiligheidswetgeving. De bij de tweede extractie gebruikte ethanol blijft niet achter in het product. Anders dan het sojaschroot, dat vanwege de hoge concentratie aan koolhydraten daarvoor niet geschikt is, is [het product] geschikt om te gebruiken als ingrediënt van mengvoeders voor zeer jonge kalveren.

Rechtbank en Hof hebben de door belanghebbende voorgestane indeling gevolgd. Niet in geschil is dat de indelingsverordening niet van toepassing is omdat deze geen terugwerkende kracht kan hebben. Het cassatiemiddel van de Staatssecretaris strekt ten betoge dat als de door het Hof toegepaste indeling juist zou zijn, de Commissie met haar (latere) indelingsverordening de draagwijdte van tariefposten zou wijzigen, hetgeen niet is toegestaan en dat dus het oordeel van het Hof onjuist moet zijn. Volgens A-G Van Hilten gaat het erom of het Hof met betrekking tot de in 2010 afgegeven bti terecht heeft geoordeeld dat [het product] onder post 2304 valt. Die vraag kan volgens de A-G niet ontkennend worden beantwoord met het argument dat een latere indelingsverordening een andere indeling hanteert. Vóór het van kracht worden van een indelingsverordening kan de nationale rechter zelf (rechtsgeldig) overgaan tot indeling van goederen, ook indien deze indeling een andere is dan die welke op grond van een latere indelingsverordening volgens de Commissie geboden is. Bovendien wil het bestaan van een indelingsverordening nog niet zeggen dat de daarin gegeven indeling juist is: het komt voor dat indelingsverordeningen door het HvJ ongeldig worden verklaard.

Als het betoog van de Staatssecretaris echter aldus wordt begrepen, dat hij de motivering van de Commissie (in de latere indelingsverordening) tot de zijne maakt, wordt toegekomen aan de indelingskwestie. A-G Van Hilten leidt uit (de wettelijk bepalende) aantekening 1 bij hoofdstuk 23 van de GN af dat eerst aan indeling in tariefpostonderverdeling 2309 90 31 van de GN kan worden toegekomen, nadat is vastgesteld dat een in te delen goed niet onder een andere postonderverdeling moet worden gerangschikt. Bovendien moet het gaan om bereidingen (behandelingen) die het wezenlijk karakter van het (bewerkte) product verloren doen gaan. Dat betekent in casu dat aan indeling in tariefpost 2309 van de GN pas kan worden toegekomen, indien is uitgesloten dat [het product] onder tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN valt.

Hoewel in de tekst van postonderverdeling 2304 00 00 van de GN zou kunnen worden gelezen dat alleen die producten die rechtstreekse ‘bijvangst’ zijn van de winning van sojaolie, kunnen worden ingedeeld onder deze post, komt de A-G uiteindelijk tot de slotsom dat [het product] toch onder die postonderverdeling moet worden ingedeeld. Haars inziens heeft het Hof begrijpelijk en voldoende gemotiveerd geoordeeld dat de bewerking van het sojaschroot tot [het product] niet heeft geleid tot een wezenlijke karakterverandering van het sojaschroot. Dat betekent dat indeling in tariefpostonderverdeling 2309 90 31 van de GN (toch) niet aan de orde is. Aan deze slotsom wordt haars inziens niet afgedaan door (met name) het arrest van het HvJ van 22 september 1988, Cargill, zaak 268/87, met name niet omdat in het arrest Cargill de mogelijke uitsluiting van indeling onder een restpost in verband met een ongewijzigd blijven van het wezenlijk karakter na (nadere) behandeling van een residu van post 2304 niet aan de orde was, en het HvJ zich derhalve daarover niet heeft hoeven uit te laten. Voorts duidt het arrest van het HvJ van 11 maart 2982, Fancon, zaak 129/81 erop dat een behandeling van een residu in de zin van tariefpost 2304 geenszins uitsluit dat het behandelde product onder die post kan worden ingedeeld.

A-G van Hilten concludeert dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat [het product] moet worden ingedeeld in tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN en dat het middel niet tot cassatie leidt.

Conclusie

Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

mr. M.E. van Hilten

Advocaat-Generaal

Conclusie van 9 september 2014 inzake:

HR nr. 14/00526

Staatssecretaris van Financiën

Hof nr. 12/00318

Rb nr. AWB 11/4528

Derde Kamer A

tegen

Douanerecht

2010

[X] B.V.

1 Inleiding

1.1

Blijft afval afval als het een verdere bewerking ondergaat? Dat is in abstracto de vraag die in deze procedure moet worden beantwoord.

1.2

In concreto gaat het om de indeling van een soja-eiwitconcentraat ([het product]1, hierna: [het product]) dat wordt verkregen door aan het residu dat overblijft na extractie van sojaolie uit sojabonen, stoffen te onttrekken waardoor het ruimer geschikt wordt als ingrediënt van mengvoeders voor dieren.

1.3

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat [het product] als ‘afvallen verkregen bij de winning van sojaolie’ moet worden ingedeeld onder tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: GN). Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam (hierna de Rechtbank respectievelijk het Hof) hebben haar daarin gevolgd. De Inspecteur2 (en in cassatie de staatssecretaris van Financiën; hierna: de Staatssecretaris) beschouwt [het product] daarentegen – kort gezegd – als ‘bereiding van de soort gebruikt voor het voederen van dieren’ in de zin van tariefpostonderverdeling 2309 90 31 van de GN, daarvoor steun zoekend bij een indelingsverordening van de Europese Commissie uit 2013.

1.4

Aan de hand van Europese regelgeving, de relevantie tariefpost(onderverdeling)en, de daarbij behorende aantekeningen en toelichtingen, alsmede jurisprudentie van het Hof van Justitie, kom ik tot beantwoording van de voorliggende indelingsvraag.

2 Feiten en procesverloop

2.1

Belanghebbende heeft als beperkt fiscaal vertegenwoordiger3 van het in Uruguay gevestigde [A] S.A., een bindende tariefinlichting (hierna: bti) aangevraagd voor het product [het product]. In de aanvraag heeft belanghebbende verzocht om indeling onder tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN.

2.2

[het product] is een soja-eiwitconcentraat in de vorm van een bruin, grof poeder dat wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoerders voor dieren.4 Het product wordt als volgt verkregen.

2.2.1

Bij de winning van (soja)olie worden sojabonen ontdaan van hun schil, vermalen en gestoomd, en vindt extractie van de olie plaats met behulp van hexaan (eerste extractie). Bij dit proces ontstaat, naast de olie, een bijproduct: het zogeheten ‘sojaschroot’. Dit sojaschroot is geschikt voor en wordt gebruikt als ingrediënt voor mengvoeders voor dieren. In cassatie staat vast – zie punt 6.2 van de uitspraak van het Hof – dat het sojaschroot dat als afval is verkregen bij de winning van sojaolie, moet worden ingedeeld in tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN.

2.2.2

[het product] komt tot stand door het sojaschroot een (volgende) behandeling te doen ondergaan met ethanol en water (tweede extractie). Bij deze tweede extractie wordt het in het sojaschroot overgebleven vet aan het product onttrokken en wordt het gehalte aan andere bestanddelen dan eiwitten – vooral koolhydraten – verlaagd. Ook worden bij de tweede extractie schadelijke stoffen uit het product verwijderd om te voldoen aan veiligheidswetgeving. De bij de tweede extractie gebruikte ethanol blijft niet achter in het product.

2.2.3

Anders dan het sojaschroot, dat vanwege de hoge concentratie aan koolhydraten daarvoor niet geschikt is, is [het product] geschikt om te gebruiken als ingrediënt van mengvoeders voor zeer jonge kalveren.5

2.3

Met dagtekening 7 september 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bti afgegeven voor [het product]. In de bti is het product ingedeeld onder tariefpostonderverdeling 2309 90 31 van de GN. Daarbij is als motivering gegeven dat de indeling is vastgesteld op basis van de algemene indelingsregels 1 en 6 van de GN en de tekst van de goederencodes 2309, 2309 90 en 2309 90 31. In de bti is het product als volgt omschreven:

“Een diervoederadditief, zijnde een soja-eiwitconcentraat, met onder andere de volgende kenmerken:

-in de vorm van een bruin, grof, poeder;

-een eiwitgehalte van – volgens opgave – 62 gewichtspercenten.

-een zetmeelgehalte van minder dan 10 gewichtspercenten.

Het product wordt uitsluitend gebruikt voor dierlijke consumptie.”

2.4

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de bti bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3 Geding voor Rechtbank en Hof

3.1

De Rechtbank

3.1.1

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In geschil was de indeling van [het product], meer specifiek6 of de verdere bewerking van het sojaschroot (de tweede extractie) in de weg staat aan indeling van het product onder tariefpost 2304 van de GN.

3.1.2

De Rechtbank beantwoordde deze vraag ontkennend, daartoe overwegende:

“5.4.2. De rechtbank is van oordeel dat het begrip afval niet dermate strikt moet worden uitgelegd dat daaronder slechts kan worden verstaan een nutteloos restant dat overblijft bij de winning van sojaolie (vgl. HvJ 11 maart 1982, zaak 129/81, punt 14). Dat wil zeggen dat de omstandigheid dat het na de winning van sojaolie resterende bijproduct verder wordt behandeld nog niet in de weg staat aan het aanmerken van dit bewerkte restant als afval in de zin van post 2304.

5.4.3.

In het onderhavige geval wordt het bijproduct dat resteert bij de winning van sojaolie op zodanige wijze bewerkt dat in wezen de eitwitten7 worden gescheiden van de andere bestanddelen, met name koolhydraten en vet. Dit scheiden gebeurt door een behandeling met ethanol en water, waardoor een extractie plaatsvindt. De ethanol is geen toevoeging aan het product en blijft daar ook niet in achter. Naar het oordeel van de rechtbank staat deze behandeling niet in de weg aan het aanmerken van het product als afval in de zin van post 2304. Anders dan verweerder voorstaat, kan deze bewerking van sojaschroot niet worden beschouwd als een bereiding van diervoeder. Het enkele scheiden van een stof door middel van extractie vormt nog geen bereiding van een product. Bovendien is vast komen te staan dat het product geen diervoeder of aanvullend diervoeder is, maar juist op industriële wijze wordt toegevoegd aan diervoeder, aanvullende diervoeder of een premix. Daarmee voldoet het product niet aan de bewoordingen van de door verweerder voorgestane post 2309. Het product dient daarom te worden ingedeeld in goederencode 2304 00 00 van de GN.”

3.1.3

Bij uitspraak van 3 april 2012, nr. AWB 11/4528, ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4863, DR 2012/42, heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard en [het product] ingedeeld onder tariefpostonderverdeling 2304 00 00 van de GN.

3.2

Het Hof

3.2.1

De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ook voor het Hof was de indeling van [het product] in geschil, en ook het Hof kwam tot het oordeel dat [het product] ingedeeld moet worden onder postonderverdeling 2304 00 00 van de GN.

3.2.2

Het Hof overwoog, voor zover in cassatie van belang, als volgt:

“6.5 In aantekening 1 op hoofdstuk 23 van de GN is vermeld dat post 2309 producten omvat die zijn verkregen door het behandelen van plantaardige of dierlijke zelfstandigheden, en wel zodanig dat het wezenlijke karakter van die zelfstandigheden verloren is gegaan doch dat plantaardig afval, plantaardige residuen en bijproducten van vorenbedoelde behandeling niet onder deze post vallen. In casu is sprake van het behandelen van sojabonen die als zodanig verloren zijn gegaan. De vraag rijst of het onderhavige product door de tweede extractie het karakter van afval, plantaardig residu of bijproduct van de winning van sojaolie heeft verloren en mitsdien niet wordt uitgesloten van indeling in post 2309.

6.6.

Het Hof is van oordeel dat het product het karakter van afval niet heeft verloren. Het Hof acht in dit verband van belang dat het product ook na de tweede extractie nog steeds een restproduct vormt van de winning van sojaolie nu het qua bestanddelen geen enkele verandering heeft ondergaan en het nog steeds een ingrediënt voor veevoeder vormt. Het product is slechts door de verhouding waarin er bepaalde bestanddelen in aanwezig zijn tevens geschikt geworden om te worden gebruikt voor mengvoeder voor zeer jonge dieren.

6.7.

Gelet op de arresten Fratelli Fancon (11 maart 1982, zaak 129/81) en Cargill (22 september 1988, zaak 268/87) van het Hof van Justitie van de EU omvatten afvallen in de zin van de post niet slechts afvallen in de strikte zin van het woord. In het arrest Fratelli Falcon8 wordt overwogen dat post 23.04 “het oog heeft op perskoeken en andere afvallen die (…) ‘vaste residuen (zijn), welke overblijven na winning van de olie uit zaden …. door persen, extraheren met oplosmiddelen of centrifugeren’, de bewerking die wordt toegepast om meel van sojapulp te verkrijgen”. Het Hof van Justitie oordeelt dat meel van sojapulp als afval moet worden aangemerkt.

6.8.

Het Hof leidt uit dit arrest af dat niet iedere verdere bewerking van sojapulp - zoals het verkrijgen van meel - in de weg staat aan de kwalificatie van afval in de zin van post 2304. In de onderhavige zaak is sprake van een bewerking van sojaschroot, te weten het extraheren van eiwitten, om het sojaschroot mede geschikt te maken om te dienen als ingrediënt voor mengvoeder voor jonge kalveren. Deze bewerking strekt, naar ’s Hofs oordeel niet zover, dat geen sprake meer is van afval in de zin van post 2304.

6.9.

Het Hof verwijst volledigheidshalve naar de GS-toelichting bij post 2304 waaruit blijkt dat de in deze post bedoelde afvallen waardevol veevoeder vormen.

6.10.

Met betrekking tot de verwijzing door de inspecteur naar Verordening 444/2013 van de Europese Commissie merkt het Hof op dat deze verordening ten tijde van het aanvragen van de BTI nog niet van toepassing was en in zoverre toepassing mist. Daarenboven brengt deze verordening, hoewel daarin tot een andere indeling wordt gekomen, het Hof niet tot een ander oordeel.”

3.2.3

Het Hof heeft het hoger beroep van de Inspecteur bij uitspraak van 19 december 2013, nr. 12/00318, ECLI:NL:GHAMS:2013:4803, DR 2014/17, Journaal Afval 2014/427, ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

4 Het geding in cassatie

5 De invloed van de indelingsverordening

7 Conclusie