Parket bij de Hoge Raad, 03-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:90, 15/05674
Parket bij de Hoge Raad, 03-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:90, 15/05674
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 januari 2017
- Datum publicatie
- 28 februari 2017
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2017:90
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:324, Gevolgd
- Zaaknummer
- 15/05674
Inhoudsindicatie
Easy life. Vordering wijziging tll., art. 313.2 Sv en art. 68 Sr. Verdachte is in e.a. t.a.v. één en hetzelfde geldbedrag veroordeeld t.z.v. oplichting (feit 4) en vrijgesproken van verduistering (feit 5), waarna alleen verdachte h.b. heeft ingesteld. OM heeft in h.b. gevorderd dat tll. wordt gewijzigd in die zin dat onder 4B verduistering ten laste wordt gelegd. Schending “ne bis in idem-beginsel” door de tll. in h.b. te wijzigen waardoor een feit waarvoor verdachte in e.a. is vrijgesproken wederom aan de (hoger beroeps)rechter wordt voorgelegd terwijl het OM niet in h.b. is gegaan? HR: er is i.c. geen sprake van het “andermaal vervolgen” door het vorderen en toewijzen van de wijziging tenlastelegging. Voortzetting bestaande vervolging (vgl. HR NJ 1966/281). Samenhang met 15/05609 en 16/00661.
Conclusie
Nr. 15/05674 Zitting: 3 januari 2017 |
Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
-
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte is bij arrest van 30 november 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden wegens handelen in strijd met art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie (voorhanden hebben van een Categorie III wapen en van patronen) in de zaak met parketnummer 01/820046-09 en in de zaak met parketnummer 01/997512-08 wegens: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 1) en verduistering en feitelijk leiding geven aan verduistering begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd (feiten 2 en 4).
-
Er bestaat samenhang met de zaken 15/05609 en 16/00661. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
-
Namens de verdachte hebben mr. M. Berndsen en mr. K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
4 Het eerste middel
Het middel heeft betrekking op de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/820046-09 en klaagt over de toewijzing door het hof van de in hoger beroep gevorderde wijziging van de tenlastelegging.
Het betreft hier de feiten die ook aan de verdachte [medeverdachte 4] zijn tenlastegelegd. Net als het eerste middel in die zaak, klaagt ook dit middel erover dat de wijziging van de tenlastelegging strijd oplevert met het ne bis in idem beginsel (art. 68 Sr).
Naar mijn oordeel faalt ook dit middel op de gronden die ik uiteen heb gezet in mijn conclusie in de zaak van de bovengenoemde (mede)verdachte (nr. 15/05609). Ik volsta hier met een verwijzing daarnaar.
5 Het tweede middel
Het middel klaagt over een innerlijke tegenstrijdigheid in de bewijsvoering van het hof.
In het bijzonder klaagt het middel dat nu het hof onder 1 bewezen heeft verklaard dat de verdachte in de periode ‘1 februari 2007 tot en met 30 november 2007’ onvoorwaardelijk opzet had op het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van verduistering, daarmee niet strookt dat het hof met betrekking tot het onder 2 en het onder 4 tenlastegelegde niet bewezen heeft geacht dat op het moment dat de beleggers werden bewogen tot het beleggen van gelden (zijnde in de periode 2 april 2007 tot 15 augustus 2007) de verdachte geen (onvoorwaardelijk) opzet had op wederrechtelijke bevoordeling, doch wel bewezen acht dat hij zich die gelden in diezelfde periode opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Ik merk op dat het bewezenverklaarde (opzettelijk) deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van verduistering van inleggelden van beleggers, niet veronderstelt noch impliceert dat de verdachte (steeds) opzet moet hebben gehad op het zich of een ander wederrechtelijk bevoordelen met de door die beleggers ingelegde gelden op het moment dat zij werden verstrekt. In het algemeen immers veronderstelt of impliceert het opzet van de verdachte op deelneming aan de criminele organisatie niet het door hemzelf opzettelijk hebben begaan van de gronddelicten van die organisatie. Het middel dat kennelijk wel van die opvatting uitgaat, is tevergeefs voorgesteld.
6 Het derde middel
Het middel klaagt over de verbeterde lezing door het hof van het onder 1 en het onder 2 tenlastegelegde (en vervolgens bewezenverklaarde) bedrag van de inleg van [betrokkene 6].
Het middel kan, voor zover het betrekking heeft op het onder 1 tenlastegelegde, wegens gebrek aan belang buiten bespreking blijven. Immers, het door het hof onder 1 bewezenverklaarde, zoals dit op p. 76 van het bestreden arrest is weergegeven, houdt niet in dat [betrokkene 6] een van de beleggers is waarop het bewezenverklaarde ziet.
Over de in het middel bedoelde verbeterde lezing van het onder 2 tenlastegelegde houdt het bestreden arrest het volgende in:
“A.1
Gelet op de inhoud van het procesdossier heeft de steller van de tenlastelegging met betrekking tot de in het onder 2. ten laste gelegde genoemde belegger [betrokkene 6] onmiskenbaar het oog gehad op het bedrag van € 100.000,- dat [betrokkene 6] in 2007 als obligatielening heeft verstrekt aan [A] B.V. en niet op het bedrag van € 280.000,- dat [betrokkene 6] in 2006 als deelnemer aan C.V. [I] heeft ingelegd.
Het hof zal daarom de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het in het onder 2. ten laste gelegde voor de zinsnede “[betrokkene 6] tot een bedrag van € 280.000 of daaromtrent” de zinsnede “[betrokkene 6] tot een bedrag van € 100.000 of daaromtrent” in de plaats stelt.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof in het onder 2. onder B. ten laste gelegde voorts voor de zinsnede tot een totaalbedrag groot € 3.029.000 of daaromtrent” de zinsnede “tot een totaalbedrag groot € 2.849.000 of daaromtrent” in de plaats.
(...)
A.3
De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting door deze verbeteringen niet in zijn verdediging geschaad.”
Het onder 2 en onder 4 tenlastegelegde bestrijken voor een deel dezelfde pleegperiode (zie p. 4-12 van het arrest). Het onder 2 tenlastegelegde heeft, zo blijkt uit de bewoording ervan, betrekking op gelden die door de daarin met name genoemde beleggers zijn versterkt aan “[A] B.V. (voorheen genaamd [B] B.V.)”, als “obligatielening(en) van door de B.V. en/of haar mededader(s) aan de beleggers uitgegeven obligatie(s)”. Het onder 4 tenlastegelegde op gelden die door de daarin met name genoemde beleggers zijn versterkt aan “C.V. [H] en/of C.V. [I] en/of CV [J]” als “leningen van door C.V. [H] en/of C.V. [I] en/of CV [J] aan die perso(o)n(en) uitgegeven deelnamecertificaten”.
Gelet hierop acht ik het, anders dan het middel betoogt, niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de steller van de tenlastelegging bij het onder 2 tenlastegelegde onmiskenbaar het oog heeft op het geldbedrag dat [betrokkene 6] heeft ingelegd in “[A] B.V. (voorheen genaamd [B] B.V.)”. Dit zal de verdachte mijns inziens ook duidelijk zijn geweest. Ik vermag niet in te zien waarom de grondslag van de tenlastelegging wordt verlaten, indien het hof de omvang van die inleg verbeterd leest. Het middel faalt.