Parket bij de Hoge Raad, 10-04-2018, ECLI:NL:PHR:2018:424, 17/04318
Parket bij de Hoge Raad, 10-04-2018, ECLI:NL:PHR:2018:424, 17/04318
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 april 2018
- Datum publicatie
- 4 mei 2018
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2018:424
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1792, Gevolgd
- Zaaknummer
- 17/04318
Inhoudsindicatie
Sluit de Zetelovereenkomst tussen Nederland en Eurojust de belanghebbende (staff member van Eurojust) uit van AOW-verzekering in Nederland hoewel hij enige dagen per jaar tegen vergoeding reservist is voor Defensie?
Feiten: de belanghebbende woont in Nederland en werkt sinds 1 november 2002 als staff member bij de in Nederland gevestigde EU-organisatie Eurojust. Enkele dagen per jaar is hij tegen geringe vergoeding reservist bij Defensie.
In geschil is of de belanghebbende (volledig) verzekerd is voor de AOW vanwege zijn werkzaamheden als reservist ondanks art. 14(2) Zetelovereenkomst, dat bepaalt dat staff members van Eurojust “shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands”.
De Svb heeft de belanghebbende uitsluitend verzekerd geacht op de dagen waarop hij arbeid verricht voor Defensie.
De Rechtbank Noord-Holland heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard omdat hij voldoet aan de in art. 14(1)(a) Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (Bub) gestelde criteria voor volledige verzekering.
De CRvB heeft die uitspraak vernietigd omdat volgens hem art. 14(2) Zetelovereenkomst verplichte sociale verzekering in Nederland in alle opzichten uitsluit. Gegeven het verbod op reformatio in peius heeft hij het besluit van de Svb in stand gelaten, waardoor de belanghebbende wel verzekerd is op de dagen waarop hij werkt voor Defensie.
In cassatie betoogt de belanghebbende dat (i) het Eurojust-Besluit vóórgaat op de Zetelovereenkomst, (ii) het Eurojust-Besluit verwijst naar het EU-Ambtenarenstatuut en de Regeling voor ander EU-personeel, en (iii) die regelingen en ook het HvJ EU in de zaak Feyerbacher (over de Zetelovereenkomst Duitsland-ECB) dubbele sociale verzekering niet uitsluiten. De CRvB is volgens hem buiten het geschil gegaan door de volgens de partijen niet rechtstreeks werkende Zetelovereenkomst toe te passen.
A-G Wattel constateert dat nationaal recht niet uitsluit dat de belanghebbende verzekerd is voor de AOW op basis van andere werkzaamheden dan die voor Eurojust, maar dat art. 14(2) Zetelovereenkomst ongeclausuleerd staff members van Eurojust vrijstelt van de verplichting bij te dragen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel én hen ‘consequently’ als niet verzekerd aanmerkt onder dat stelsel. Hetzelfde geldt voor hun spouses and dependent relatives, maar voor hen geldt een uitzondering als zij ander betaald werk dan voor Eurojust verrichten of een Nederlandse uitkering genieten: dan vallen zij wél onder het Nederlandse stelsel. Die uitzondering is niet voorzien voor de staff members zelf. Ook volgens de A-G wijst dit er op dat op staff members uitsluitend het Eurojust-stelsel van toepassing is. Hij ziet geen reden voor afwijking in het geval van de belanghebbende, die kennelijk voltijds bij Eurojust werkt, nu voor hem flankerende Nederlandse verzekering – anders dan voor spouses – niet voorzien is, zijn werkzaamheden voor Defensie een efemeer karakter hebben en voor hem, anders dan voor Feyerbacher uit de gelijknamige HvJ EU-zaak, niet geldt dat zijn EU-uitkering aanvult op nationale regelingen en evenmin dat zijn AOW-aanspraken gekort worden op zijn Eurojust-pensioenaanspraken.
Anders dan de belanghebbende stelt, wordt art. 14(2) Zetelovereenkomst niet uitgeschakeld door het Eurojust-Besluit, dat (wel) verwijst naar het EU-Ambtenarenstatuut en de EU-Regeling voor overig personeel, die dubbele sociale verzekering niet uitsluiten. De uitlegbepaling waarop de belanghebbende zich beroept (art. 22(2) Zetelovereenkomst) is alleen van toepassing “in case of any conflict between the Eurojust Decision and this Agreement” en de A-G ziet geen dergelijk conflict. Uitsluiting van nationale verzekering naast volledige Eurojust-verzekering is immers geenszins onverenigbaar met een verwijzing naar EU-personeelsregelingen voor de invulling van het Eurojust-personeelsstelsel.
Het EU-Ambtenarenstatuut en de EU-Regeling leiden zijns inziens overigens niet tot een andere uitkomst dan de Zetelovereenkomst. Uitgangspunt van het HvJ EU is dat in beginsel slechts één wettelijke regeling op het gebied van sociale zekerheid van toepassing is en dat de bepaling van de sociale-verzekeringspositie van EU-personeel is onttrokken aan de bevoegdheid van de lidstaten. Uitsluitend de EU gaat daarover en in casu heeft de EU er kennelijk voor gekozen Eurojust staff members uit te sluiten van het Nederlandse verzekeringsstelsel.
De belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van het vrije verkeer van werknemers, nu alle relevante feiten zich binnen één lidstaat afspelen, zodat art. 45 VwEU niet relevant is, aldus de A-G. De belanghebbende valt evenmin onder EU-Verordening 883/2004, die overigens, indien naar analogie toegepast, exclusief het Eurojust-stelsel zou aanwijzen.
Conclusie: cassatieberoep ongegrond.
Conclusie
mr. P.J. Wattel
Advocaat-Generaal
Conclusie van 10 april 2018 inzake:
Nr. Hoge Raad: 17/04318 |
[X] |
Nrs. CRvB: 15/7786 AOW; 16/3544 AOW Nr. Rechtbank: 15/1111 |
|
Derde Kamer B |
tegen |
Algemene ouderdomswet (AOW) 1 april 2006 - 26 augustus 2011 |
Sociale Verzekeringsbank |
1 Overzicht
In geschil is of de Zetelovereenkomst tussen Nederland en de EU-organisatie Eurojust1 de belanghebbende uitsluit van AOW-verzekering in Nederland hoewel hij enige dagen per jaar tegen vergoeding reservist is voor Defensie.
De belanghebbende woont in Nederland en werkt sinds 1 november 2002 als staff member bij de in Nederland gevestigde, door de EU in het leven geroepen rechtspersoon Eurojust. Enkele dagen per jaar is hij reservist bij het Nederlandse ministerie van Defensie. Hij acht zich op basis daarvan volledig verzekerd voor de AOW. Niet in geschil is dat hij vóór inwerkingtreding van de Zetelovereenkomst Nederland-Eurojust volledig was verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. In geschil is of de inwerkingtreding van die overeenkomst per 1 april 2006 die verplichte verzekering (geheel) heeft doen eindigen.
De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft belanghebbendes bezwaar tegen het op 6 juni 2012 bij besluit van de Svb verstrekte pensioenoverzicht gedeeltelijk gegrond verklaard en hem verzekerd geacht op de dagen waarop hij arbeid verricht voor Defensie. De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep daartegen gegrond verklaard, omdat hij voldoet aan de criteria in art. 14(1)(a) Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen2 (Bub). Op het hogere beroep van de Svb heeft de CRvB die uitspraak vernietigd omdat art. 14(2) van de Zetelovereenkomst, bepalende dat Eurojust staff members “shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands,” verplichte sociale verzekering in Nederland zijns inziens in alle opzichten uitsluit. Gegeven het verbod op reformatio in peius heeft de CRvB het Svb-besluit op bezwaar in stand gelaten, waardoor de belanghebbende wel verzekerd is op de dagen waarop hij werkt voor Defensie.
De belanghebbende heeft daartegen cassatieberoep ingesteld omdat hij meent volledig verzekerd te zijn. Hij betoogt dat (i) het Eurojust-Besluit vóórgaat op de Zetelovereenkomst, (ii) het Eurojust-Besluit verwijst naar het EU-Ambtenarenstatuut en de Regeling die geldt voor ander EU-personeel, en (iii) die regelingen dubbele sociale verzekering – zowel door de EU als door Nederland – niet uitsluiten. Hij leidt uit HvJ EU Feyerbacher af dat het Unierecht er niet aan in de weg staat dat een EU-ambtenaar voor andere werkzaamheden dan voor zijn EU-werkgever onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van zijn woonstaat. Volgens hem strekt art. 14(2) Zetelovereenkomst er slechts toe dubbele premieplicht uit te sluiten ter zake van zijn werk bij Eurojust. De CRvB is zijns inziens buiten het geschil gegaan door de Zetelovereenkomst toe te passen hoewel die volgens beide partijen niet rechtstreeks werkt.
Beoordeeld enkel op basis van art. 6(1)(a) AOW jo. art. 14(1)(a) Bub is de belanghebbende verzekerd voor de AOW. In afwijking daarvan sluit art. 6a AOW uit “de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is”. Deze bepaling sluit echter niet uit dat die persoon voor ander werk dan voor die volkenrechtelijke organisatie (wel) verzekerd is. Art. 14(2) Zetelovereenkomst bepaalt echter ongeclausuleerd dat staff members van Eurojust zijn vrijgesteld van de verplichting bij te dragen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel én dat zij ‘consequently’ niet verzekerd zijn onder dat stelsel. Hetzelfde geldt voor hun spouses and dependent relatives, behalve als zij ander betaald werk dan voor Eurojust verrichten of een Nederlandse uitkering genieten: dan vallen zij wél onder het Nederlandse stelsel. Die uitzondering is niet voorzien voor de staff members zelf. De Zetelovereenkomst gaat er kennelijk van uit dat zij voltijds voor Eurojust werken, of in deeltijd zonder een andere betaalde betrekking naast hun Eurojust-werk. Wellicht is een tweede betrekking in beginsel ook niet toegestaan in verband met de vereiste autonomie en onafhankelijkheid van Eurojust. Met de CRvB meen ik daarom dat een en ander er op wijst dat op staff members uitsluitend het Eurojust-stelsel van toepassing is. Ik zie geen reden om daarover in het geval van de belanghebbende, die kennelijk voltijder is, anders te denken, nu ook voor hem Nederlandse verzekering, anders dan voor spouses, niet voorzien is, en zijn werkzaamheden voor Defensie een efemeer karakter hebben. De zaak Feyerbacher lijkt voor zijn geval slechts a contrario relevant, nu de Zetelovereenkomst Nederland-Eurojust - anders dan de zetelovereenkomst Duitsland-ECB in de zaak Feyerbacher - niet bepaalt dat het Eurojust-stelsel of bepaalde toelagen daarvan een aanvulling zijn op soortgelijke nationale toelagen, en met name niet dat de Nederlandse AOW-uitkering in mindering komt op zijn Eurojust-pensioen. Evenmin bepaalt de Zetelovereenkomst Nederland-Eurojust dat de voorrechten en immuniteiten van Eurojust worden vastgelegd overeenkomstig het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de EU.
De belanghebbende betoogt echter dat de Zetelovereenkomst overtroefd wordt door het Eurojust-Besluit, dat (wel) verwijst naar het EU-Ambtenarenstatuut en de EU-Regeling voor overig personeel, die dubbele sociale verzekering niet uitsluiten. De uitlegbepaling waarop de belanghebbende zich beroept (art. 22(2) Zetelovereenkomst) is echter alleen van toepassing “in case of any conflict between the Eurojust Decision and this Agreement” en ik zie geen dergelijk conflict. De bepaling die nationale verzekering naast Eurojust-verzekering uitsluit is immers geenszins onverenigbaar met de verwijzing in het Eurojust-Besluit naar EU-personeelsregelingen voor de invulling van het Eurojust-personeelsstelsel. Ook als de EU-overig-personeel-regeling wél was gekopieerd in het Eurojust-Besluit, zou art. 14(2) Zetelovereenkomst zijn blijven gelden.
Het EU-Ambtenarenstatuut en de EU-Regeling voor overig personeel (zoals de belanghebbende) leiden mijns inziens overigens niet tot een andere uitkomst dan de Zetelovereenkomst. Uitgangspunt in de rechtspraak van het HvJ EU is dat in beginsel slechts één wettelijke regeling op het gebied van sociale zekerheid van toepassing is en dat de sociale-verzekeringspositie van EU-personeel is onttrokken aan de bevoegdheid van de lidstaten. Uitsluitend de EU gaat daarover en in casu heeft de EU er kennelijk voor gekozen Eurojust staff members uit te sluiten van het verzekeringsstelsel van het zettelland.
De belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van het vrije verkeer van werknemers (het gaat om een geheel interne situatie binnen één lidstaat) en hij valt dus niet onder art. 45 VwEU. Volgens de rechtspraak van het HvJ EU valt hij evenmin hij onder EU-Verordening 883/2004.3 Zou die Verordening wel – naar analogie – worden toegepast, dan zou hij uitsluitend onder het Eurojust-stelsel verzekerd zijn, nu die Verordening in beginsel steeds exclusief één sociaal-verzekeringsstelsel aanwijst.
Ik acht belanghebbendes cassatieberoep daarom ongegrond.
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
De belanghebbende woont in Nederland. Hij werkte van 1 juli 1999 tot 1 december 2002 bij de European Police Office (Europol). Vanaf 1 november4 2002 werkt hij als staff member bij de European Union’s Judicial Cooperation Unit (Eurojust). Tegelijk was hij enkele dagen per jaar (in de jaren 2006 t/m (26 augustus) 2011 respectievelijk 4, 1, 6, 6, 2, en 7 dagen per jaar5) reservist bij het Nederlandse ministerie van Defensie.
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op zijn verzoek op 6 juni 2012 een pensioenoverzicht aan hem verstrekt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), dat vermeldt dat hij niet verzekerd was voor de AOW van 1 juli 1999 tot en met 26 augustus 2011. Tegen dat besluit heeft hij bezwaar gemaakt, dat door de Svb bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2015 gedeeltelijk gegrond is verklaard. De Svb heeft hem bij nader inzien op grond van zijn ingezetenschap wel verzekerd geacht (i) in de periode waarin hij voor Europol werkte en (ii) tot 1 april 2006 in de periode waarin hij voor Eurojust werkte. Vanaf 1 april 2006 achtte de Svb de belanghebbende alleen verzekerd op de dagen waarop hij werkte voor Defensie, omdat op die datum de Zetelovereenkomst tussen Nederland en Eurojust in werking trad. De beslissing op bezwaar licht deze opvatting als volgt toe:
“Voor uw werkzaamheden bij Eurojust dient de Zetelovereenkomst te worden gezien als de toepasselijke wetgeving. Doorlopende verzekering voor de volksverzekeringen in Nederland zou in dit kader niet in lijn [zijn] met het ‘lex loci laboris’-beginsel. Dat is de reden dat wij u niet doorlopend verzekerd voor de volksverzekeringen achten op grond van het feit dat u arbeid in Nederland verricht, maar dat wij u verzekerd voor de volksverzekeringen achten op de dagen dat u arbeid verricht voor het Ministerie van Defensie.
(…)
Ten aanzien van de prevalerende bepaling, artikel 14 van de Zetelovereenkomst, als gevolg waarvan in het voornemen u expliciet en rechtstreeks uitgesloten bent van de nationale sociale zekerheid, waaronde[r] de AOW, merken wij het volgende op. Wij zijn nader van mening dat artikel 14 van de Zetelovereenkomst geen prevalerende bepaling is en dat u niet expliciet en rechtstreeks wordt uitgesloten op grond van deze bepaling. Artikel 14 van de Zetelovereenkomst heeft dan ook geen rechtstreekse werking op grond van artikel 93/94 van de Grondwet.”
De rechtbank Noord-Holland heeft feitelijk vastgesteld dat de belanghebbende al eerder om een pensioenoverzicht had gevraagd:
“1.1 Eiser heeft op 8 september 2009 een aanvraag bij verweerder gedaan voor een overzicht van zijn AOW-pensioen. Verweerder heeft hierop informatie opgevraagd bij eisers (voormalig) werkgevers. Hieruit is gebleken dat eiser van 6 maart 1985 tot en met 4 juli 1986 werkzaam is geweest bij het ministerie van Defensie. Nadien is hij daar blijven werken als reservist. Van 1 juli 1999 tot 1 december 2002 heeft eiser gewerkt bij Europol. Vanaf 1 november 2002 is eiser werkzaam voor Eurojust. Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder aan eiser zijn AOW-pensioenoverzicht verstrekt waaruit blijkt dat eiser tot 8 september 2009 66% van het volledige AOW-pensioen heeft opgebouwd.
Op 23 mei 2011 heeft eiser verweerder verzocht onderzoek te doen naar zijn verzekering voor de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Bij besluit van 30 juni 2011 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij verzekerd is voor de AWBZ, omdat hij in dienst is bij het ministerie van Defensie. Eiser is daarom verplicht om een zorgverzekering af te sluiten. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij vrijgesteld wenst te worden van een verplichte Nederlandse zorgverzekering. Uit een telefoonrapport van verweerder van 25 augustus 2011 blijkt dat eiser en verweerder hebben afgesproken dat eisers bezwaar gegrond verklaard zal worden en dat eiser tevens is meegedeeld dat zijn verzekeringspositie voor de AOW eveneens zal veranderen. Dit is vastgelegd in het besluit van 26 augustus 2011.”
Op 3 oktober 2011 heeft de belanghebbende opnieuw een pensioenoverzicht aangevraagd. De Rechtbank heeft daaromtrent vastgesteld:
“1.3 Eiser heeft vervolgens opnieuw een pensioenoverzicht aangevraagd bij verweerder op 3 oktober 2011. Verweerder heeft daarop het primaire besluit genomen en aan eiser meegedeeld dat hij op 26 augustus 2011 44% van het volledige AOW-pensioen heeft opgebouwd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat eiser voor de periode van 24 juli 1977 tot en met 30 juni 1999 verzekerd is geweest voor de AOW en voor de periode van 1 juli 1999 tot en met 26 augustus 2011 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.”
Art. 2 van belanghebbendes contract of employment luidt:
“The staff member shall remain subject to the Conditions of Employment of Other Servants as member of the temporary staff (Article 2f of the CEOS6) and to the rates on the tax for the benefit of the Communities.”
Dat contract vermeldt geen deeltijfactor. Ik ga er daarom van uit dat de belanghebbende in de litigieuze periode voltijds in dienst was bij Eurojust.
De Rechtbank Noord-Holland 7
De Rechtbank heeft belanghebbendes beroep gegrond verklaard omdat hij voldoet aan de criteria van art. 14(1)(a) Bub:
“4. De rechtbank stelt (…) vast dat (…) niet in geschil is dat eiser werkzaam is voor een volkenrechtelijke organisatie en dat hij als gevolg van de Zetelovereenkomst per 1 april 2006 op grond van die werkzaamheden niet verzekerd is voor de AOW.
5. Eiser verricht naast zijn werkzaamheden voor Eurojust, werkzaamheden voor het ministerie van Defensie als reservist. Artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bepaalt in dat geval - als uitzondering op de hoofdregel genoemd in de aanhef van dit artikel - dat een persoon toch verzekerd is voor de volksverzekeringen indien in Nederland arbeid wordt verricht anders dan uit hoofde van de dienstbetrekking bij de volkenrechtelijke organisatie. De Nota van Toelichting bij het Besluit voegt daaraan toe dat uit de formulering van het eerste lid van artikel 14 blijkt dat vrijstelling van de Nederlandse verzekeringsplicht slechts geldt indien de betrokkene uitsluitend werkzaam is bij de volkenrechtelijke organisatie. Blijkens de Nota van Toelichting plaatst een dergelijke persoon zich onder de Nederlandse wetgeving zodra hij (mede) andere werkzaamheden dan die voor de volkenrechtelijke organisatie gaat verrichten. Artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit definieert het begrip arbeid als arbeid verricht in het economisch verkeer en gericht op het verwerven van inkomen. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden die eiser verricht vallen onder het begrip arbeid zoals genoemd in het Besluit. Dit is (…) ook niet in geschil. Eiser ontvangt voor zijn werkzaamheden een vergoeding, zodat aangenomen moet worden dat deze arbeid gericht is op het verwerven van inkomsten. Dit brengt met zich dat eiser doorlopend verzekerd is (geweest) voor de AOW op basis van zijn dienstverband bij het ministerie van Defensie. Dat eiser niet dagelijks of wekelijks structureel werkzaamheden voor het ministerie van Defensie heeft verricht, kan daaraan niet afdoen. Voor de wijze waarop verweerder eisers verzekering voor de AOW heeft berekend, is dan ook geen plaats.
6. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald, nu enkel nog een berekening gemaakt dient te worden aan de hand van eisers doorlopende verzekering voor de AOW.”
De Centrale Raad van Beroep 8
De CRvB heeft het hogere beroep van de Svb gegrond verklaard. De in art. 14(2) Zetelovereenkomst bedoelde personen zijn volgens de CRvB in alle opzichten uitgesloten van de Nederlandse verplichte sociale verzekeringen:
“4.1. Eurojust is ingesteld bij besluit van de Raad van de Europese Unie van 28 februari 2002 als orgaan van de Unie, met rechtspersoonlijkheid (Pb L 63/1; hierna: Eurojust Besluit). In 2002 is een interimzetelverdrag tussen Nederland en Eurojust tot stand gekomen (Trb. 2003, 7). Dit verdrag bevatte geen bepalingen betreffende de sociale zekerheid van het personeel van Eurojust. Met ingang van 1 april 2006 is het interimzetelverdrag vervangen door de Zetelovereenkomst, een nieuw verdrag, dat wel bepalingen betreffende de sociale zekerheid bevat.
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2004, C 310/261), bevat in artikel 14 de opdracht een communautaire regeling vast te stellen inzake de sociale voorzieningen, welke op de ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie van toepassing zijn.
Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (Statuut) en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie zijn vastgesteld bij verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 (PB 1968, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG, Euratom) nr. 1324/2008 van de Raad van 18 december 2008 (PB 2008, L 345, blz. 17).
Voor personen werkzaam bij Eurojust is van belang artikel 30, eerste lid, van het Eurojust Besluit, waarin is bepaald dat voor het personeel van Eurojust, met name voor zijn aanwerving en statuut, de verordeningen en regelingen gelden die van toepassing zijn op de ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.
Met betrekking tot de vraag of op betrokkene eveneens de Nederlandse sociale zekerheidswetten van toepassing zijn, is van belang artikel 14 van de Zeteloverkomst. (…)
(…).
Niet in geschil is dat betrokkene op grond van zijn werkzaamheden voor Eurojust niet verzekerd is ingevolge de AOW. Voor het personeel van Eurojust gelden ingevolge artikel 30 van het Eurojust Besluit de verordeningen en regelingen die van toepassing zijn op ambtenaren en andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen. Op betrokkene is daarom het Ambtenarenstatuut van toepassing, dat ook voorziet in een dekking van de sociale risico’s. Betrokkene behoort tot de personen die “shall be exempt from all compulsory contributions to the social security organisations of the Kingdom of the Netherlands” en die daarom “shall not be covered by the social security regulations of the Kingdom of the Netherlands,” zoals verwoord in artikel 14, tweede lid van het Zetelverdrag.
De vraag rijst of deze bepaling uitsluit dat betrokkene naast zijn dekking voor sociale risico’s ingevolge het Ambtenarenstatuut, verzekerd is ingevolge de AOW op grond van andere werkzaamheden dan die voor Eurojust. Niet in geschil is dat in deze situatie is voorzien in de nationale regelgeving – te weten KB 746 – en dat op grond van KB 746 de werkzaamheden als reservist leiden tot verzekering ingevolge volksverzekeringen. De Raad is echter van oordeel dat artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst in de weg staat aan een verzekering ingevolge de AOW. Deze bepaling van de Zetelovereenkomst betreft een eenieder verbindende bepaling in de zin van artikel 93 van de Grondwet. Bepalingen in de AOW of in KB 746 vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst. Geconcludeerd wordt dat verzekering ingevolge KB 746 niet verenigbaar is met de Zetelovereenkomst. Indien het de bedoeling van de verdragsluitende partijen zou zijn geweest een uitzondering mogelijk te maken op de regel dat staff members van Eurojust zijn vrijgesteld van rechten en plichten onder het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, dan ligt het in de rede dat deze uitzonderingsmogelijkheid uitdrukkelijk zou zijn verwoord. Een dergelijke uitzondering is immers wel verwoord voor “spouses and dependent relatives forming part of the household” in het derde lid van artikel 14 van de Zetelovereenkomst. Voor hen is eveneens bepaald dat zij zijn vrijgesteld van premieheffing maar expliciet is geregeld dat deze vrijstelling vervalt indien zij in Nederland werkzaam zijn voor een andere werkgever dan Eurojust of indien zij een Nederlandse sociale zekerheidsuitkering ontvangen. De verdragsluitende partijen hebben de situatie waarin iemand andere werkzaamheden in Nederland verricht dan de werkzaamheden voor Eurojust dus voorzien, doch voor de medewerkers van Eurojust geen uitzondering op de vrijstelling tot stand gebracht en voor hun gezinsleden wel. Gelet op de bewoordingen van artikel 14, tweede lid, van de Zetelovereenkomst, zijn de in die bepaling bedoelde personen in alle opzichten uitgesloten van de verplichte sociale verzekeringen in Nederland. Dat geldt zowel voor de heffing van premie als voor het recht op uitkering.”
De HvJ EU-zaak Feyerbacher (zie 6.1 hieronder) is volgens de CRvB niet relevant omdat die over een andere – en anders geformuleerde – Zetelovereenkomst gaat (Duitsland-ECB) en de Eurojust-Zetelovereenkomst niet voorziet in samenloop, cumulatie of verdiscontering van nationale en supranationale verzekering:
“4.10. Het arrest Feyerbacher, waar de Svb naar heeft verwezen, doet aan dit oordeel niet af omdat de juridische uitgangspunten in dat geval anders waren dan in dit geval. Weliswaar kent de zetelovereenkomst van de Europese Centrale Bank (ECB), waar Feyerbacher werkzaam was, ook een algemene uitsluiting, doch de nadere regels voor ECB-medewerkers kennen voor het type uitkering in geding een bijzondere regeling. De arbeidsvoorwaarden van de ECB preciseren dat alle daarin genoemde toelagen “een aanvulling vormen op soortgelijke toelagen uit andere bron.” Vandaar dat de verstrekking van de Duitse ouderschapstoelage niet uitgesloten werd geacht door de zetelovereenkomst. De personeelsleden moeten dergelijke toelagen, die in mindering worden gebracht op de door de ECB te betalen toelagen, aanvragen en opgeven (punt 12 en 43 van het arrest Feyerbacher). Met betrekking tot het ouderdomspensioen is in het Eurojust Besluit noch in het Ambtenarenstatuut voorzien in samenloop, cumulatie of verdiscontering.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het principaal hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Geconcludeerd kan worden dat betrokkene in ieder geval niet te kort is gedaan in het bestreden besluit. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.”
De CRvB heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak van de Svb op bezwaar in stand gelaten:
“4.11. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het principaal hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Geconcludeerd kan worden dat betrokkene in ieder geval niet te kort is gedaan in het bestreden besluit. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.”
Het resultaat is dat de belanghebbende van 1 april 2006 tot 26 augustus 2011 voor de AOW verzekerd wordt geacht, maar uitsluitend op de dagen waarop hij voor Defensie heeft gewerkt.
3 Het geding in cassatie
De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben elkaar niet van re- en dupliek gediend.
De belanghebbende acht het EU-Ambtenarenstatuut (het Statuut) en de EU-Regeling voor andere personeelsleden (de EU-Regeling) van toepassing en stelt dat die regelingen zijn verzekering voor de AOW niet uitsluiten (ik laat voetnoten weg):
“In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst tussen [X] en Eurojust [zie 2.5 hierboven; PJW] is bepaald dat [X] onderworpen is (’shall remain subject') aan de Conditions of Employment of Other Servants of the European Communities (verder: Conditions of Employment).
Tezamen met de Staff Regulations of Officials of the European Communities (…), vormen de Conditions of Employment het wettelijk fundament voor de onafhankelijke status van de instellingen en ambtenaren (zoals [X]) van de Europese Unie.
De Staff Regulations en de Conditions of Employment vinden hun oorsprong in verordening 31 van 14 juni 1962. (…)
(…)
Overigens volgt de toepasselijkheid van Staff Regulations en Conditions of Employment uit artikel 30, eerste lid van het Besluit van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust, Pbl L 63/1 (verder: Eurojust Decision). (…)
In het Zetelverdrag (…) is bepaald dat in geval van een rechtsconflict tussen het Zetelverdrag en de Eurojust Decision, de laatste prevaleert: [zie art. 22 in 4.1 hieronder; PJW] (…).
Noch de Staff Regulations, noch de Conditions of Employment kent een bepaling die een Staff Member zoals [X] uitsluit van verzekering voor de AOW. In een uitsluiting van verzekering van het land van vestiging is daarin niet uitdrukkelijk voorzien. De uitsluiting van [X] van verzekering voor de AOW kan niet worden gebaseerd op de Staff Regulations noch op de Conditions of Employment. Omdat Staff Regulations en Conditions of Employment algemeen verbindend zijn is er geen ruimte voor de litigieuze uitsluiting van verzekering van [X].
In de tweede plaats moet worden bedacht dat Europees ambtenaren worden aangemoedigd om nevenactiviteiten te ontplooien buiten hun status van Staff Member om. Zo kennen de Staff Regulations in bijvoorbeeld artikel 42 een bepaling die het reservisten mogelijk maakt om, zoals zich bij [X] voordoet, gehoor te geven aan een oproep om de krijgsmacht te dienen. Daar komt bij dat het salaris van de ambtenaar in dat geval wordt verminderd ('subject to deduction') met 'an amount equal to his service pay’. Anders dan de Centrale Raad betoogt, voorziet het Ambtenarenstatuut dus wel in samenloop, cumulatie en verdiscontering (zie ro 4.10, laatste volzin).
In lijn met het voorgaande geldt verder dat de Europese Commissie bij Besluit van 16 december 2013 (C (2013) 9037 - Commission Decision on outside activities and assignments) de wens heeft geuit 'to encourage external mobility', 'without imposing unreasonable restrictions on officials' outside activities’. (…)
Het leidt weinig twijfel dat het werk van [X] voor het ministerie van Defensie als een dergelijke 'outside activity' moet worden aangemerkt. Het is daarom met artikel 42 van de Staff Regulations en met het Besluit van 16 december 2013 in strijd dat [X] over de inkomsten uit zijn werk bij Defensie, geen sv-premies verschuldigd zou zijn en voor de risico's die deze premies dekken ook niet verzekerd zou zijn.”
De belanghebbende stelt voorts dat op zijn reservistenvergoeding premies zijn ingehouden:
“Bovendien betrekt noch het ministerie van Defensie als werkgever van [X], noch het UWV bij de vaststelling van diens aanspraak op werknemersverzekeringen, noch de belastingdienst bij het heffen van bedoelde premies, het standpunt dat geen premies verschuldigd zijn noch dat [X] niet verzekerd zou zijn. Op de inkomsten bij Defensie wordt premie ingehouden en in de administratie van het UWV is [X] een op grond van diens dienstbetrekking hij Defensie verzekerde werknemer.
(…).”
De belanghebbende meent dat art. 22(2) Zetelovereenkomst en het Eurojust-Besluit meebrengen dat het EU-Ambtenarenstatuut en de EU-Regeling juridisch hoger in rang staan dan de Zetelovereenkomst:
“Als al kan worden gezegd dat het Zetelverdrag aan de toepassing van artikel 14 BuB in de weg staat, dan geldt dat in elk geval niet voor de Staff Regulations en de Conditions of Employment. (…)
Het ontbreken van een grondslag voor de uitsluiting van [X] van verzekering in meergenoemde Statuten betekent in het licht van het oordeel van de Centrale Raad, namelijk dat diens uitsluiting op artikel 14 van het Zetelverdrag kan worden gebaseerd, dat zich een (wets)conflict voordoet over de vraag welke van deze bepalingen voorrang heeft. Nog daargelaten het grote verschil in omvang tussen Statuten en Zetelverdrag dat stellig het kenbaarbeidsvereiste aantast, en nog daargelaten dat Statuten en Zetelverdrag zich lijken te verhouden tot elkaar als lex specialis tot lex generalis, komt op grond van artikel 22, tweede lid van het Zetelverdrag prevalerende werking toe aan de Eurojust Decision, en dus aan de Staff Regulations en Conditions of Employment. Ook in zoverre is er voor toetsing van artikel 14 BuB aan het Zetelverdrag geen plaats.”
De Zetelovereenkomst beoogt zijns inziens dubbele verzekering alleen uit te sluiten voor het werk bij Eurojust:
“Deze bepaling [art. 14; PJW] lijkt er op te zijn gericht om verplichte bijdragen aan het sociale zekerheidsstelsel van Nederland uit te sluiten voor zover het 'the social security scheme conducted under the authority of Eurojust' betreft. Op grond van de Staff Regulations en Conditions of Employment zijn dat de in de artikelen 71 tot en met 84 van die Statuten uitgewerkte aanspraken ((beroeps)ziekte, geboorte, overlijden, pensioen en invaliditeit). Die aanspraken sluiten evenwel het bestaan van anderszins verkregen aanspraken niet uit. Het lijkt er daarom op dat het vrijwaren van de Staff Member van verplichte bijdragen aan het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel slechts betrekking heeft op bijdragen voor zover die kunnen worden herleid tot het werk bij Eurojust. Met als gevolg dat de Staff Member ook geen aanspraak kan doen gelden op de sociale verzekeringsregelingen van Nederland voorzover die aanspraken onder de bevoegdheid van Eurojust vallen. Dat lijkt geen categorische uitsluiting van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid.
De belanghebbende beroept zich op HvJ EU Feyerbacher (zie 6.1), waaruit zijns inziens volgt dat het Unierecht niet uitsluit dat een ambtenaar van een EU-instelling op grond van andere werkzaamheden in de woonstaat dan voor die instelling, onderworpen is aan het sociale zekerheidsstelsel van die Staat.
De CRvB is volgens hem buiten het geschil getreden omdat de Svb in diens besluit van 5 februari 2015 er van uit is gegaan dat de Zetelovereenkomst niet rechtstreeks werkt:
“Op grond van artikel 8:69 van de Awb wordt de buitengrens van een geschil als het onderhavige gevormd door het bestreden besluit zoals dat luidt of op grond van de relevante wettelijke bepalingen, het beleid van het bestuursorgaan en een eventuele onderliggende aanvraag had moeten luiden. Elementen die buiten het kader van het besluit vallen kunnen niet betrokken worden in het geding. De rechter mag dan ook niet buiten het kader van het besluit treden.
De buitengrens van een geschil als het onderhavige wordt gevormd door het besluit van de SVB van 5 februari 2015. Daarin is bepaald dat aan de Zetelovereenkomst naar het oordeel van de SVB geen rechtstreekse werking toekomt en dat [X] daarom niet op grond van (artikel 14 van die) Zetelovereenkomst wordt uitgesloten van verzekering. In dat besluit is verder bepaald dat [X] op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a van het BuB 1999 (wel) verzekerd is voor de AOW op dagen dat hij voor Defensie werkt(e). Blijkens diens uitspraak van 16 oktober 2015 is de rechtbank Noord-Holland binnen de grenzen van het aldus vastgestelde geschil gebleven maar dat geldt niet voor de Centrale Raad. Door de toetsing van artikel 14 BuB 1999 aan artikel 94 van de Gw, en in acht genomen het daarop gebaseerde oordeel dat de verzekering van [X] op grond van artikel 14 BuB 1999 niet verenigbaar is met artikel 14 van de Zetelovereenkomst, is de Centrale Raad de grenzen van het geschil te buiten gegaan. De (on)verenigbaarheid van artikel 14 BuB 1999 met het Zetelverdrag was immers niet in geschil.
Aan het ongemak over de voor [X] onvoorziene wending in zijn zaak, draagt bij dat de Centrale Raad aldus in stand heeft gelaten dat [X] over de dagen dat hij werkzaam is bij Defensie, verzekerd is voor de AOW.”
Bij verweer voert de Svb aan dat er geen conflict bestaat tussen de Zetelovereenkomst en het Eurojustbesluit, zodat art. 22 Zetelovereenkomst niet van toepassing is en dat registratie als verzekerde bij UWV en Belastingdienst niet strekt tot bewijs van verzekering voor de AOW. Belanghebbendes stelling dat de verdragspartijen een van de tekst afwijkende bedoeling zouden hebben gehad kan volgens de Svb niet worden aanvaard zonder bewijs.