Parket bij de Hoge Raad, 14-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:636, 18/03168
Parket bij de Hoge Raad, 14-06-2019, ECLI:NL:PHR:2019:636, 18/03168
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 juni 2019
- Datum publicatie
- 16 juli 2019
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2019:636
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1611, Gevolgd
- Zaaknummer
- 18/03168
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Vermogensrecht. Verdeling gemeenschap. Methode van waardering van vermogensbestanddelen.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/03168
Zitting 14 juni 2019
CONCLUSIE
E.M. Wesseling-van Gent
In de zaak
1. [de vrouw]
2. [de neef]
tegen
[de man]
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van een ontbonden vennootschap onder firma (vof), waarin een strandpaviljoen werd geëxploiteerd. Eerst was sprake van een man-vrouw vof en later – nadat de neef van de vrouw is toegetreden – van een driepartijen vof. Nadat in de loop van 2015 de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord waren geraakt, hebben de vrouw en de neef de vof aan de man opgezegd tegen 1 maart 2016. In de daarop volgende procedure heeft de rechtbank onder meer voor recht verklaard dat de door de man, de vrouw en de neef gevormde vof per 1 maart 2016 is ontbonden en dat het strandpaviljoen aan de man wordt toegedeeld. De rechtbank heeft voorts de wijze van verdeling bepaald. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. In cassatie zijn door de vrouw en de neef (motiverings)klachten aangevoerd over de binding aan een bepaald waarderingsrapport, over de vraag of de neef is ‘toegetreden’ tot de driepartijen vof, over de vraag of de vrouw en de neef hebben afgezien van de kasstroom-waarderingsmethode, over de keuze voor de balans-georiënteerde waarderingsmethode in plaats van de kasstroom-waarderingsmethode, over de datering van de slotbalans en over het toekennen van compensatie voor het toewijzen van het exploitatierecht aan de man.
1 Feiten en procesverloop
Het hof heeft geen feiten vastgesteld. De hierna vermelde feiten zijn ontleend aan het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 december 2016.1
Verweerder in cassatie (hierna: de man) en eiseres tot cassatie onder 1 (hierna: de vrouw) zijn op 15 april 1997 te Wassenaar met elkaar gehuwd, in algehele gemeenschap van goederen.
Per 16 januari 2008 is de man samen met [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) het horecabedrijf [het strandpaviljoen] , gedreven aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats] (hierna: het strandpaviljoen) gaan exploiteren. Tevens is hij met [betrokkene 1] gaan samenwerken in een vennootschap onder firma. Deze samenwerking met [betrokkene 1] is per 1 januari 2010 beëindigd.
De man en de vrouw hebben de exploitatie van het strandpaviljoen op 1 januari 2010 met elkaar voortgezet in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de man-vrouw vof). Zij hebben daartoe een schriftelijke overeenkomst gesloten genaamd “akte van vennootschap onder firma”.
De jaarrekening van 2010 van de man-vrouw vof houdt onder meer het volgende in:
“ (...) Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Huurovereenkomst strandpaviljoen
Er is een overeenkomst aangegaan voor de duur van 6 jaar voor het huren van een strandpaviljoen aan de [a-straat] , te [vestigingsplaats] . Deze huurovereenkomst loopt van 2 januari 2009 tot en met 2 januari 2015. Na de huurperiode van 6 jaar wordt de verhuur zonder opzegging doorgezet voor wederom een periode van 6 jaar, en zo ver volgend.
De jaarlijkse huurverplichting bedraagt ultimo 2010 € 51.000. (…)”
De jaarrekening van 2011 van de man-vrouw vof houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Niet ui[t] de balans blijkende verplichtingen
(…)
Huurovereenkomst [a-straat]
V.o.f. [A] heeft een huurovereenkomst gesloten met V.o.f. [het strandpaviljoen] . De overeenkomst is ingegaan op 02-01-2009. De verplichting voor 2012 bedraagt circa € 51.000. Na deze datum wordt de verhuur zonder opzegging wederom voortgezet voor een periode van 6 jaar. De overeenkomst heeft een tijdelijke looptijd en een optierecht van koop.
(...)”
De jaarrekeningen van 2012 en 2013 bevatten een vergelijkbare passage als de jaarrekening van 2011.
Medio augustus 2014 is op naam van de man en de vrouw, handelend als vennoten van de man-vrouw vof alsmede voor zichzelf, bij Rabobank ten behoeve van de aankoop van het strandpaviljoen alsmede voor werkkapitaal een geldlening van € 100.000 en een krediet van € 30.000 afgesloten.
Op verzoek van de vrouw heeft het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. onderzocht of de namens haar geplaatste handtekeningen onder de overeenkomst van geldlening met Rabobank van haar afkomstig zijn. Na forensisch schriftonderzoek heeft de deskundige in zijn rapport van 22 maart 2016 geconcludeerd dat de handtekeningen die namens de vrouw onder de overeenkomst met Rabobank staan geen echte handtekeningen van de vrouw zijn.
Op 15 januari 2015 heeft de levering van het strandpaviljoen aan de man en de vrouw, voor zich in privé en als vennoten van de man-vrouw vof, plaatsgevonden. De akte van levering houdt onder meer in:
“ AKTE VAN LEVERING
Heden, vijftien januari tweeduizend vijftien, verschenen voor mij, mr. Jeannine Antoinette Cecile Geurts, notaris te Wassenaar:
1 a. [betrokkene 2] (...)
b. [betrokkene 3] (...)
ten dezen handelend:
a. voor zich in privé; en
b. als enige vennoten van de vennootschap onder firma: V.O.F. [het strandpaviljoen] : gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats] , ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, onder nummer [001] , hierna allen tezamen genoemd: verkoper;
2 a. [de man] (...)
b. [de vrouw] (...)
met elkaar gehuwd (...)
ten deze handelend:
a. voor zich in privé, en
b. als enige vennoten van de vennootschap onder firma: [A] , gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende aan [a-straat 1] te [vestigingsplaats] , ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken Haag, onder nummer [002] , hierna allen tezamen genoemd: koper.
De verschenen personen verklaarden:
LEVERING en GEBRUIK
Verkoper, heeft blijkens een met [de man] , voornoemd, en [betrokkene 1] , destijds samen vormende de vennootschap onder firma: [A] , op zestien januari tweeduizend acht gesloten koopovereenkomst verkocht na te melden onderneming met toebehoren.
[betrokkene 1] , voornoemd, is uit de vennootschap onder firma: [A] , getreden, waarna [de vrouw] mede vennote werd van laatstbedoelde vennootschap onder firma.
Blijkens de aan deze akte gehechte verklaring heeft [betrokkene 1] , voornoemd, OM NIET afstand gedaan van zijn recht tot het mede kopen van na te melden onderneming.
Vervolgens zijn de comparanten, handelend voor zich en in kwaliteit als gemeld overeengekomen, dat [de vrouw] , voornoemd, als mede-koper van na te melden onderneming zal optreden.
Op grond van het vorenstaande levert de verkoper bij deze aan de koper, die blijkens voormelde overeenkomsten van verkoper heeft gekocht en bij deze aanvaardt, ten behoeve van de vennootschap onder firma: [A] :
het bedrijf met het afbreekbare strandpaviljoen, inventaris en alle verdere toebehoren genaamd Paviljoen [het strandpaviljoen] ( [A] ), gelegen te [vestigingsplaats] , [a-straat 1],
alles zoals aan partijen ten volle bekend en zoals nader omschreven in de eerder gesloten huurovereenkomst, waarvan eveneens een kopie aan deze akte is gehecht, hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als strandpaviljoen.
De verkoper verklaart dat onder de verkoop uitdrukkelijk is begrepen:
a. de vergunning van de gemeente Wassenaar tot het ter plaatse hebben en exploiteren van het strandpaviljoen. De rechten uit die vergunning worden bij deze door de verkoper aan de koper overgedragen en door de koper aanvaardt;
b. de rechten voortvloeiende uit de overeenkomst met de Staat der Nederlanden tot het huren of gebruiken van het deel van het strand waarop het paviljoen is gebouwd. (...)
KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs bedraagt tweehonderdvierennegentigduizend euro (€ 294,000,00), welk bedrag door koper is voldaan door storting op een kwaliteitsrekening ten name van Willebois Notariaat (voorheen notariskantoor Geurts & Partners).
Verkoper verleent koper kwitantie voor de betaling van de koopprijs. (...)
BEPALINGEN
kosten en belastingen
Artikel 1
1. Alle kosten van de overdracht, zijn voor rekening van koper.
2. Wegens de levering van het verkochte is geen omzetbelasting verschuldigd (...) tijdstip feitelijke levering, baten en lasten, risico
Artikel 2
1. De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte vindt plaats terstond na de ondertekening van deze akte.
2. Vanaf dat tijdstip komen de baten de koper ten goede, zijn de lasten voor zijn rekening en draagt hij het risico van het verkochte.
3. De koper is als huurder van het gekochte volkomen bekend met de onderneming en met de conditie van het strandpaviljoen, zodat door verkoper ter zake geen nadere garanties worden gegeven. (…)”
Eiser tot cassatie onder 2 is een neef van de vrouw (hierna aangeduid als: de neef). In 2008 en 2009 heeft de neef incidenteel bij het strandpaviljoen gewerkt. Sinds 2010 heeft hij daar fulltime gewerkt.
Sinds 2009/2010 hebben de man, de vrouw en de neef gesproken over een mogelijke toetreding van de neef tot de man-vrouw vof. De man, de vrouw en de neef zijn ook met elkaar gaan samenwerken en zij hebben op enig moment afgesproken dat de neef per 1 januari 2015 25% van het kapitaal in de man-vrouw vof zou verwerven. Hij zou daarvoor in elk geval een bedrag van € 100.000 betalen. De neef heeft ten tijde van het vonnis van de rechtbank in elk geval € 35.000 voldaan.
In de loop van 2015 is er een concept vof-contract (hierna: het concept) opgesteld. Het concept, opgesteld door de boekhouder van de man, houdt onder meer het volgende in:
“ AKTE VAN VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA
De ondergetekenden:
1. [de vrouw] (...), hierna te noemen vennoot sub 1
en
2. [de man] (...), hierna te noemen vennoot sub 2
3. [de neef] (...), hierna te noemen vennoot sub 3
in aanmerking nemende:
dat
• de ondergetekenden, hierna te noemen “vennoten” met ingang van 1 januari 2015 met elkander een vennootschap onder firma zijn aangegaan teneinde voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam de exploitatie van een Strandpaviljoen. (...)
NAAM EN ZETEL
Artikel 1
De vennootschap draagt de naam: [A] V.O.F.” met Kvk nr. [002] en is gevestigd te [vestigingsplaats] en kan ook elders vestigingen hebben.
DOEL
Artikel 2
De vennootschap heeft ten doel:
1. De exploitatie van een strandpaviljoen; (...)
DUUR
1. De vennootschap is aangegaan per 1 januari 2015 en duurt voort voor onbepaalde tijd. (...)
INBRENG
Artikel 3
1. Door de vennoot sub 1, sub2 en sub 3 wordt ingebracht:
Arbeid, kennis en vlijt.
2. In onderling overleg kunnen de vennoten ieder meer geld en/of goederen in de vennootschap brengen.
3. Iedere vennoot wordt voor het bedrag of de waarde van zijn inbreng (andere dan arbeid, kennis en vlijt) in de boeken der vennootschap gecrediteerd op kapitaalrekening. (...)”
Het concept wijkt op diverse punten inhoudelijk af van de akte van de man-vrouw vof Het meest in het oog springende verschil is de bepaling opgenomen in lid 3 van artikel 13 van het concept:
“3. De vennoten komen overeen dat bij ontbinding van de vennootschap vennoot sub 2 het 1e recht heeft de onderneming voort te zetten conform de bepalingen genoemd in deze akte.”
Voorts houdt het concept in:
“Aldus opgemaakt in drievoud en ondertekend te Wassenaar in de maand Januari 2015”
waarna de namen van de man, de vrouw en van de neef zijn vermeld.
Tussen de man en de vrouw en de neef zijn in de loop van het jaar 2015 diverse allonges op het concept besproken. Geen van die allonges is door de man en de vrouw (en de neef) ondertekend. Eén allonge2 is uitsluitend door de man ondertekend en houdt het volgende in:
“Allonge / Bijlage aansluitend op VOF contract [A] VOF 1-1-2015
De ondergetekenden:
1. [de vrouw] (...) hierna vennoot sub 1
en
2. [de man] (...). hierna te noemen vennoot sub 2
Zijn het volgende overeengekomen:
AFSPRAAK
De vennoten [de man] (sub2) en [de vrouw] (sub1) hebben de afspraak gemaakt dat wanneer er sprake is van een relatie scheiding uit gemeenschap van goederen er een andere verdeling wordt toegekend namelijk: 25% de heer A [de neef] , 25% [de vrouw] en 50% [de man] .
[de vrouw] verkoopt 12,5% van haar eigendom/aandeelrecht aan [de man] . (...)
Dat [de vrouw] direct binnen 3 maanden na de wettige relatie beëindiging een bedrag van 20.000,00 euro (...) ontvangt van het totaal te betalen bedrag. Dit is een voorschot van de definitieve afrekening. Het restant bedrag wordt voldaan in 5 jaarlijkse termijnen. (...)
Voor wat betreft de resterende 25% van het aandeel van voornoemde comp. Sub l ( [de vrouw] ) wordt ten overvloede opgemerkt dat dit aandeel in ieder geval, haar het recht geeft op 25% van de winst en verlies rekening van [A] VOF.
Ten overvloede wordt bij deze gesteld dat voornoemde [de vrouw] maandelijks een zelfde bedrag zal ontvangen als de vennoot [de neef] thans groot 2.500 euro per maand, zijnde een voorschot op de definitieve jaarlijkse afrekening van de winst en verlies rekening van [A] V.O.F.
Indien mogelijk zal sub 1 ( [de vrouw] ) haar huidige werkzaamheden voortzetten.
Het gestelde in art. 3 sub 1 van de akte van vennootschap onder de Firma opgesteld in de maand Januari 2015 is bij deze niet meer van toepassing, [hierbij heeft de man handgeschreven: ZOZ]
Indien [de man] zich niet houd of kan houden aan deze gemaakte afspraak, vervalt het recht van aankoop, door [de man] . Tevens zal er dan een nieuw Vennootschapscontract moeten worden opgesteld.
Aldus opgemaakt in drievoud in de maand Januari 2015
En ondertekend te Wassenaar dd... [niet ingevuld].”
De man heeft voorts op de achterzijde van de allonge met de hand nog geschreven:
“Deze regeling wil ik ook wel.
Dit gaat eruit. Ieder dient te werken.
[de vrouw] gaat ±4500€ p. maand ontvangen gedurende de eerste 5 jaar.
Ook wanneer je eist dat je niet kan of wil werken?
- voorschot 2500,-
- [de neef] ] 270,-
- [onleesbaar] koop 1666,-
€ 4436,-
2500,-
Na deze 5 jaar wordt het € 4436,00
Maar goed als ik niet teken gaan we zeker scheiden !”
Verder is in de loop van 2015 een contract opgesteld, dat alleen door de man is ondertekend, en dat onder meer het volgende inhoudt:
“VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA AANKOOP
De ondergetekenden:
1. VERKOPER: [de vrouw] (...), hierna te noemen vennoot sub 1
en
2. VERKOPER: [de man] (...), hierna te noemen vennoot sub 2
3. KOPER: [de neef] (...), hierna te noemen vennoot sub 3
in aanmerking nemende:
dat
• de ondergetekenden, hierna te noemen “vennoten” met ingang van 1 januari 2015 met elkander een aankoop / inkoop vennootschap onder firma zijn aangegaan teneinde voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam de exploitatie van een Strandpaviljoen. (...)
• Dat partijen de voorwaarden van de door hen aangegane samenwerking in deze akte schriftelijk wensen vast te leggen in een vennootschapscontract.
• waarbij in dezen akte wordt gesproken over “vennootschap” wordt bedoeld “ [A] ”.
verklaren te zijn overeengekomen:
• De aankoop van een gedeelte van het bedrijf [A] VOF door [de neef] voor een totaal bedrag van € 100.000,00 (honderdduizendeuro).
• Directe inbreng van € 35.000,00 (vijfendertigduizendeuro) gestort per bank (...)
• De overige € 65.000,00 (vijfenzestigduizendeuro) te betalen in 10 gelijke jaartermijnen van € 6500,00 (zesduizendvijfhonderdeuro), beginnend op december 2015 en eindigend op december 2024. (...)
• Het aankoopbedrag van totaal € 100.000,00 (honderdduizendeuro) wordt toegekend aan het privé vermogen van de verkopers (...)
• De aankoop van [de neef] geeft hem het recht op 25% van de winst en verlies rekening van [A] VOF vanaf 1 januari 2015. De verkopende vennoten behouden het recht op 75% van [A] VOF. (...)
Aldus opgemaakt in drievoud in de maand januari 2015
en ondertekend te Wassenaar op 19-7-2015 (...)”
In de loop van 2015 zijn de verhoudingen tussen de man, de vrouw en de neef ernstig verstoord geraakt.
Op enig moment heeft de man aan de neef medegedeeld alleen met hem de vennootschap onder firma te willen voortzetten. De neef heeft, na beraad, medegedeeld niet met de man maar met de vrouw de vennootschap onder firma te willen continueren.
Op 3 november 2015 heeft de vrouw een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag. Bij beschikking van 15 juli 2016 heeft de rechtbank, Team Familie, de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken. Op verzoek van de man en de vrouw heeft de rechtbank in verband met de onderhavige procedure, voor zover van belang, iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling van de algehele gemeenschap van goederen aangehouden.
De echtscheidingsbeschikking is op 29 juli 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:99 lid l onder b BW is de gemeenschap van goederen van de man en de vrouw op 3 november 2015 ontbonden.
Op 29 februari 2016 heeft de advocaat van de vrouw en de neef schriftelijk aan de man bericht:
“Inzake: [A]
(...) Cliënten maken hierbij gebruik van hun recht de vennootschap aan u op te zeggen, dit op grond van de wettelijke regeling daaromtrent en, indien van toepassing, de contractuele, dit op grond van de feiten vermeld in mijn conclusie houdende incidentele eis tot het treffen van voorlopige voorzieningen d.d. 9 december jl. sub 8, zulks tegen 1 maart 2016, althans tegen de rechtens vroegstmogelijke datum. Bij bedoelde feiten komt inmiddels overigens ook nog eens uw werkwijze sinds de onderhavige geschillen gerezen zijn, zoals het pertinent weigeren cliënten enige inzage in de boekhouding en in de computer waarop die (deels) werd bijgehouden te geven.
Het eindigen van de VOF dient in het Handelsregister ingeschreven te worden. (...)
Als ik het goed zie was cliënt [de neef] nog niet als vennoot ingeschreven in het Handelsregister. Extern zal dus volstaan kunnen worden met ondertekening door cliënte [de vrouw] en u. Aan deze en dergelijke externe uitingen mogen tussen partijen onderling uiteraard geen conclusies verbonden en/of rechten ontleend worden.
Rechtens zijn (uitsluitend) mijn cliënten bevoegd de (zaken van de) vennootschap na haar einde voort te zetten; hetzelfde geldt overigens indien de vennootschap eindigt doordat deze door de rechter ontbonden wordt. (...)”
Op een later moment die dag, 29 februari 2016, heeft de advocaat van de man schriftelijk bericht:
aan de vrouw:
“(...) Als bekend bestaat tussen u en cliënt een vennootschapsovereenkomst c.q. akte van vennootschap onder firma d.d. 1 januari 2010.
Door middel van deze brief zegt cliënt, voor zover de vennootschap [A] v.o.f. niet in rechte wordt ontbonden, de vennootschapsovereenkomst ex artikel 3 lid 2 per 1 maart dezer op tegen de eerst mogelijke datum dan wel tegen 31 december 2016. Voor de gronden van deze opzegging verwijst cliënt naar al hetgeen in de dagvaarding d.d. 25 november 2015 en de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende eis in reconventie in het incident d.d. 23 december 2015 is opgemerkt/aangevoerd.
Ex artikel 15 lid 1 van de vennootschapsovereenkomst heeft cliënt na ontbinding van de vennootschap als overblijvende vennoot het recht de vennootschap c.q. de zaken van de vennootschap alleen (of met anderen) voort te zetten. (...)”
en aan de neef:
“(...) Als bekend bestaat tussen u en cliënt een vennootschapsovereenkomst.
Met deze brief zegt cliënt, voor zover de vennootschap [A] v.o.f. niet in rechte wordt ontbonden, de vennootschapsovereenkomst per 1 maart dezer op tegen 1 april 2016 dan wel tegen de eerst mogelijke datum. Voor de gronden van deze opzegging verwijst cliënt naar al hetgeen in de dagvaarding d.d. 25 november 2015 en de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende eis in reconventie in het incident d.d. 23 december 2015 is opgemerkt/aangevoerd.
Cliënt stelt zich op het standpunt dat hij na ontbinding van de vennootschap als overblijvende vennoot het recht heeft de vennootschap c.q. de zaken van de vennootschap alleen (of met anderen) voort te zetten. (...)”
De concept-jaarrekening 2015 van vennootschap onder firma [A] , gedateerd 17 augustus 2016, houdt onder meer in:
“Niet uit de balans blijkende verplichtingen
(...)
Toetreding nieuwe vennoot
De huidige vennoten van v.o.f. [A] , [de man] en [de vrouw] zijn met [de neef] overeengekomen dat hij een aandeel van 25% kan kopen voor een bedrag van € 100.000.
Ieder der vennoten verkoopt een percentage van 25% van zijn aandeel.
Deze waarde voor de gehele onderneming werd door de huidige vennoten in onderling overleg vastgesteld op € 400.000.
De betaling door [de neef] zal plaatsvinden middels een directe kapitaal injectie van € 35.000 en de resterende € 65.000 wordt betaald in 10 jaarlijkse termijnen.
De verwerking van de betaling van [de neef] is op voorhand verwerkt als kapitaal storting bij het vermogen van [de man] voor 50% en bij [de vrouw] voor 50%. Het resterende bedrag is niet opgenomen op de balans in verband met de procedure tot ontbinding van de vennootschap (...)
Ontbinding vennootschap
Op dit moment is er een dagvaarding betekend door [de man] aan de vennoten [de vrouw] en [de neef] tot ontbinding van de vennootschap. (...)”
Op 16 december 2015 heeft Adhoc horecamakelaars een taxatierapport opgesteld in opdracht van vennootschap onder firma [A] . Dit rapport houdt onder meer in:
“1.3 Objectomschrijving
De in de opstal aan [a-straat 1] aanwezige bedrijfsinventaris, alsmede betimmeringen, verfraaiingen en vaste inventaris en bouwkundige voorzieningen, alsmede de immateriële zaken als handelsnaam en goodwill met inbegrip van het huurdersbelang ter zake van het horecabedrijf genaamd “ [het strandpaviljoen] ”.
Opdracht
Het uitbrengen van een taxatierapport, vermeldende de marktwaarde.
(Uitgangspunt hierbij is: bij soortgelijk doorlopend gebruik.)
Doel
De taxatie dient ter informatie van opdrachtgever ter ondersteuning van te nemen beslissingen inzake de financiële afwikkeling van de ontbinding van de vennootschap onder firma c.q. het uittreden van één der firmanten.
.6 Opname
De opname heeft plaatsgevonden op 30 september 2015 door taxateur F.J. Merk, in het bijzijn van [de vrouw] en [de man] , beiden namens opdrachtgever V.O.F. [A] . (...)
Vastgestelde waarde
Marktwaarde: € 325.000,-- (k.k.)
Zegge: driehonderdvijfentwintigduizend euro. (...)”
Procesverloop 3
De man heeft bij inleidende dagvaarding van 25 november 2015 de vrouw en de neef gedagvaard voor de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Haag. Hij heeft, na wijziging van eis, voor zover thans van belang, gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:
I. de vennootschap onder firma [A] Vof met onmiddellijke ingang ontbindt, wegens gewichtige redenen;
II. bepaalt dat de man gerechtigd is de exploitatie van strandtent [het strandpaviljoen] , al dan niet in de vorm van een eenmanszaak of vennootschap, voort te zetten met uitsluiting van de vrouw en de neef, alsmede te bepalen dat de vennootschappelijke activa ex artikel 16 lid 2 van de vennootschaps-overeenkomst aan de man verblijven;
III. de vrouw en de neef veroordeelt om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, mee te werken aan de overdracht van de activa en passiva van de ontbonden vennootschap aan de man, op straffe van een dwangsom;
IV. het bedrag bepaalt dat de man ex artikel 14 e.v. van de vennootschaps-overeenkomst aan de vrouw verschuldigd is voor haar deel van 25% in de vennootschap onder firma, althans een door de rechtbank vast te stellen aandeel, te betalen in zes jaarlijkse termijnen zoals in de vennootschaps-overeenkomst is bepaald en
V. bepaalt dat de vennootschap onder firma een bedrag van € 35.000 verschuldigd is aan de neef.4
Aan deze vorderingen heeft de man, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.5 De man heeft begin 2008 samen met [betrokkene 1] het strandpaviljoen gekocht. [betrokkene 1] heeft met ingang van 1 januari 2010 zijn werkzaamheden neergelegd. Op advies van zijn toenmalige accountant heeft de man een vennootschap onder firma, [A] vof, opgericht welke vennootschap onder firma het strandpaviljoen exploiteert en waaraan de man voor 75% en de vrouw voor 25% deelnemen. Op 1 januari 2010 hebben de man en de vrouw hiertoe een overeenkomst getekend. Per 1 januari 2015 is de neef toegetreden tot de vennootschap onder firma (voor 25%). De neef heeft voor zijn aandeel van 25% een bedrag van € 100.000 betaald, waarvan hij € 35.000 direct heeft betaald en het resterende bedrag van € 65.000 zal voldoen in tienjaarlijkse termijnen van € 6.500 per jaar. De voorwaarden waaronder de neef is toegetreden tot de vennootschap onder firma zijn niet duidelijk in die zin dat partijen daarover van mening verschillen. Er is een niet-ondertekende conceptversie van een vof-overeenkomst met de vrouw en de neef met een niet door alle partijen ondertekende allonge waarmee de man zich niet kan verenigen. De verhouding tussen de man en de vrouw is zodanig verstoord dat het onmogelijk is om nog samen te werken. De man wenst als de meest gerede partij de vennootschap onder firma voort te zetten.
De vrouw en de neef hebben daarop een conclusie houdende incidentele eis tot het treffen van voorlopige voorzieningen (art. 223 Rv) genomen en daarbij, zakelijk en verkort weergegeven, gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de man gebiedt om de vrouw en de neef voor de duur van het geding onmiddellijk in staat te stellen de opbouw en exploitatie van [het strandpaviljoen] ter hand te nemen en hen daartoe alle benodigde medewerking te verlenen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ten laste van de man.
De man heeft in dit incident in reconventie, verkort weergegeven, gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat voor de duur van het geding, de vof zal worden voortgezet door de man, daaronder begrepen de opbouw en exploitatie van [het strandpaviljoen] met uitsluiting van de vrouw en de neef, dat de vrouw en de neef vanaf de datum van het vonnis in het incident niet langer bevoegd zijn om de vof en [het strandpaviljoen] te vertegenwoordigen en hen wordt bevolen zich te onthouden van elke actie of rechtshandeling aangaande de vof.
De rechtbank heeft bij vonnis in het incident van 17 februari 2016, zakelijk weergegeven, de conventionele vordering van de vrouw en de neef afgewezen en in reconventie bij wijze van ordemaatregel voor de duur van het geding bepaald dat [het strandpaviljoen] zal worden opgebouwd en geëxploiteerd door de man met uitsluiting van de vrouw en de neef. De rechtbank heeft de reconventionele vordering die ertoe strekt dat de vrouw en de neef niet bevoegd zijn om de vof te vertegenwoordigen, afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat een vruchtbare samenwerking tussen de man en de vrouw niet meer mogelijk is. Zij waren in gemeenschap van goederen gehuwd en zijn recent van elkaar gescheiden. Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld is de verhouding tussen de man en de vrouw zelfs zodanig slecht dat ook samenwerking in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak niet mogelijk is. De neef heeft te kennen gegeven slechts met de vrouw [het strandpaviljoen] te willen voortzetten. Bij de beantwoording van de vraag welke partij, met uitsluiting van de andere, het best is toegerust om met de opbouw en verdere exploitatie van [het strandpaviljoen] te worden belast, heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis toegekend aan de aannemelijk geworden omstandigheid dat de man het langst bij [het strandpaviljoen] betrokken is. Van dit vonnis is hoger beroep ingesteld.6
Vervolgens hebben de vrouw en de neef in de hoofdzaak in conventie gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie, zakelijk en verkort weergegeven, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:7
A. voor recht verklaart dat de vennootschap onder firma, gevormd door de man, de vrouw en de neef, per 1 maart 2016, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, door opzegging is geëindigd;
B. voorwaardelijk, voor het geval de vennootschap onder firma niet reeds door opzegging is geëindigd, de vennootschap onder firma op de kortst mogelijke termijn ontbindt;
C. de verdeling van de gemeenschap van de geëindigde vennootschap onder firma beveelt, met dien verstande dat
i. de man wordt bevolen een boedelbeschrijving aan de vrouw en de neef te doen toekomen, binnen de in de eis in reconventie genoemde termijn en op straffe van een dwangsom,
ii. de rechtbank bepaalt dat de vrouw en de neef het strandpaviljoen toegescheiden krijgen, tegen inbreng in de boedel van de waarde daarvan, waarbij zij het hen conform het navolgende uit de verdeling toekomende meteen mogen verrekenen, welke waarde is vast te stellen in onderling overleg of indien dat geen oplossing biedt door drie deskundigen per datum toescheiding;
iii. partijen tot het vermogen van de vennootschap onder firma na inbreng van de waarde van het strandpaviljoen als volgt gerechtigd zijn:
ieder van partijen ontvangt zijn inbreng terug;
de waarde van de inbreng door de man en de vrouw in de nieuwe vennootschap onder firma per 1 januari 2015 wordt in onderling overleg vastgesteld of, indien dat geen oplossing biedt, door drie deskundigen per datum toescheiding; elk van beiden heeft recht op terugbetaling van de helft van die waarde; de inbreng van de neef wordt gesteld op € 85.000;
iv. hetgeen resteert wordt door de man en de vrouw ieder voor 37,5% genoten c.q. gedragen en door de neef voor 25%;
D. de man gebiedt:
i. de vrouw en de neef per 1 januari van het jaar na het jaar van het vonnis onmiddellijk in staat te stellen zonder zijn bemoeienis de exploitatie van het strandpaviljoen ter hand te nemen en hen daartoe alle benodigde medewerking te verlenen en
ii. tot 1 januari van het jaar na het jaar van het vonnis de exploitatie van het strandpaviljoen aangevangen op basis van de voorlopige voorziening naar beste kunnen te continueren op straffe van een dwangsom.
De vrouw en de neef hebben hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende gesteld.8 Er is sprake van een onderneming, een strandtent, gedreven door een vennootschap onder firma van twee in algehele gemeenschap van goederen gehuwde personen samen met een derde. Ten aanzien van die vennootschap onder firma was ten tijde van de breuk tussen partijen nog geen contract tot stand gekomen, er was een vennootschap onder firma maar over de precieze (bovenwettelijke) regels was men nog in onderhandeling. Wel heeft altijd overeenstemming bestaan over het aandeel van de neef in de vennootschap onder firma van 25%. De vrouw en de neef hebben de vennootschap onder firma jegens de man opgezegd bij brief van 29 februari 2016 tegen 1 maart 2016, althans de vroegst mogelijke datum wegens verwijtbaar gedrag van de man. Voor het geval de vennootschap onder firma nog niet geëindigd mocht zijn, wensen ook de vrouw en de neef dat de vennootschap onder firma wordt ontbonden en dat zij de exploitatie van het strandpaviljoen mogen voortzetten, zonder de man. Zij zijn daartoe ook geëquipeerd.
De man heeft tegen de reconventionele vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd.9
Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 13 april 2016 een comparitie van partijen heeft bevolen, die op 25 oktober 2016 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij vonnis van 28 december 2016 (hierna: het eindvonnis), voor zover thans van belang,
- voor recht verklaard dat de vennootschap onder firma [A] vof, gevormd door de man, de vrouw en de neef, per 1 maart 2016 door opzegging is ontbonden;
- de wijze van verdeling van de ontbonden vennootschap onder firma als volgt vastgesteld: toedeling van het strandpaviljoen (het horecabedrijf [het strandpaviljoen] , met alle toebehoren en vergunningen, gedreven aan de [a-straat] te [vestigingsplaats] ) aan de man, onder de verplichting van de man om aan de vrouw en aan de neef het hun van de waarde van de ontbonden vennootschap onder firma toekomende te voldoen, op de wijze zoals hierna is bepaald;
- bepaald dat de man, ten behoeve van de afrekening van de waarde van de vennootschap onder firma, de waarde van het strandpaviljoen in de boedel moet inbrengen en dat hij het hem toekomende meteen mag verrekenen;
- bepaald dat de man en de vrouw bij wijze van inbreng ieder een bedrag van
€ 157.000 dienen terug te ontvangen, en dat de neef een bedrag € 35.000 dient terug te ontvangen; en
- bepaald dat de daarna van de waarde van de ontbonden vennootschap onder firma resterende waarde door de man en de vrouw elk voor 37,5% wordt ontvangen, dan wel gedragen, en door de neef voor 25% wordt ontvangen, dan wel gedragen;
- bepaald dat partijen gehouden zijn mee te werken aan een spoedige opstelling van de slotbalans van de ontbonden vennootschap onder firma per 1 maart 2016;
- de man veroordeeld om aan de vrouw en aan de neef het aan ieder van hen van de waarde van de ontbonden vennootschap onder firma toekomende te voldoen, zulks binnen twee maanden nadat de slotbalans van de ontbonden vennootschap onder firma (per 1 maart 2016) is vastgesteld;
- de vrouw en de neef veroordeeld mee te werken aan de overdracht van de activa en de passiva van de ontbonden vennootschap onder firma aan de man binnen een maand na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per persoon per dag of per dagdeel dat zij hieraan niet voldoen, met een maximum van € 50.000 per persoon en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
De vrouw en de neef zijn bij exploot van 27 maart 2017 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Den Haag van het vonnis van de rechtbank in het incident van 17 februari 2016.
De man heeft daarop een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw en de neef ingesteld, waarin hij heeft aangevoerd dat de vrouw en de neef al bij exploot van 3 maart 2016 van dat vonnis in hoger beroep zijn gekomen.
De vrouw en de neef hebben daarop gesteld dat het exploot van 27 maart 2017 een evidente vergissing bevat en dat zij hebben bedoeld te appelleren van het eindvonnis van de rechtbank van 28 december 2016.
Het hof heeft bij arrest in het incident van 18 juli 2017 de incidentele vordering afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor het nemen van grieven.
De vrouw en de neef hebben vervolgens een memorie van grieven genomen, daarin zes grieven geformuleerd en hun eis gewijzigd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank van 28 december 2016, voor zover daarbij:
1. de in de verdeling tussen partijen te hanteren, door de man in te brengen waarde van het door de ontbonden vof geëxploiteerde strandpaviljoen is bepaald op
€ 325.000,-;
2. als datum per welke de te hanteren slotbalans moet worden opgemaakt 1 maart 2016 is bepaald;
3. in het dictum sub 6.410 verwarring wordt mogelijk gemaakt,
en opnieuw rechtdoende, alsnog bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. de in de verdeling tussen partijen te hanteren, door de man op basis van punt 6.4 van het vonnis van de rechtbank in te brengen waarde van het door de ontbonden vof geëxploiteerde strandpaviljoen te bepalen op € 1.400.000,- althans een door het hof in goede justitie, op basis van ingewonnen deskundigenbericht, te bepalen bedrag en voorts te bepalen dat het deel dat de vrouw en de neef van deze waarde door de man uitbetaald moet worden (37,5% respectievelijk 25%) verhoogd zal worden met € 50.000,- althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, het totaal vervolgens te vermeerderen met een rente van 5% althans een door het hof in goede justitie te bepalen percentage, over de periode vanaf de bepaalde slotbalans tot de dag der algehele voldoening;
2. als datum per welke de te hanteren slotbalans moet worden opgemaakt 31 december 2015 te bepalen althans, bij handhaving van 1 maart 2016, te bepalen dat daarbij het resultaat over de maanden januari en februari 2016 geacht moet worden 1/6 van het resultaat over het gehele jaar 2016 te zijn;
3. te bepalen dat de punten 6.4, 6.6 en 6.8 van het dictum van het eindvonnis zo gelezen moeten worden dat door de man aan de vrouw en de neef:
a. van de conform punt 1 hierboven te bepalen waarde 37,5% resp. 25%;
b. en van de kapitaalrekeningen van de vrouw en de neef, vermeldende ten eerste hun inbreng conform punt 6.5 van het dictum en ten tweede hun aandelen van 37,5% respectievelijk 25% van de winst over de periode na 31 december 2014 en ten derde ieders stortingen en/of onttrekkingen in de loop van die periode,
betaald moet worden,
en het vonnis van de rechtbank voor het overige te bekrachtigen.11
De man heeft de grieven bestreden en daarbij geconcludeerd, verkort weergegeven, tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van de vrouw en de neef.
Partijen hebben hun zaak doen bepleiten op 6 april 2018.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bij arrest van 24 april 2018 (hierna: het eindarrest) bekrachtigd.
De vrouw en de neef hebben tegen het eindarrest tijdig12 beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De vrouw en de neef hebben geconcludeerd tot verwerping van het incidentele cassatieberoep.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna de vrouw en de neef nog hebben gerepliceerd.13