Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:184, 19/02693

Parket bij de Hoge Raad, 28-02-2020, ECLI:NL:PHR:2020:184, 19/02693

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 februari 2020
Datum publicatie
26 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:184
Formele relaties
Zaaknummer
19/02693

Inhoudsindicatie

Feiten: De belanghebbende heeft registratie in het kentekenregister van twee kennelijk gebruikte auto’s aangegeven voor de BPM op basis van een bepaalde koerslijst en heeft tegen zijn voldoening van BPM op die basis bezwaar gemaakt. De gemachtigde van de belanghebbende was uitgenodigd voor een hoorgesprek over een groot aantal bezwaren (over een groot aantal ingevoerde gebruikte auto’s) van twee belanghebbenden (importeurs van dergelijke auto’s). Tijdens het hoorgesprek over de auto’s van de andere importeur is ‘onenigheid’ ontstaan over de wijze waarop de gemachtigde en die andere importeur wensten te worden uitgenodigd voor hoorgesprekken en over machtigingen. Daarop hebben de gemachtigde en die andere importeur het hoorgesprek beëindigd, waarbij de gemachtigde zei ook geen behoefte meer te hebben gehoord te worden in de zaken van de belanghebbende.

Geschil: de belanghebbende voert 7 middelen aan, die alle schending van enig EU-recht stellen. Zes daarvan, over (i) vergoeding van griffierecht; (iii) beroep op ex rental waardering (iv) integrale proceskostenvergoeding; (v) Irimie-rente; (vi) gestelde renteschade en (vii) kosten bezwaarfase, worden kort behandeld in deze conclusie, die vooral gaat over middel (ii), dat klaagt over schending van het EU-rechtelijke verdedigingsbeginsel en het hoorrecht ex art. 7:2 Awb. De conclusie gaat verder in op de vraag of en hoe de Hoge Raad leiding kan geven aan de wijze waarop rechters omgaan met schriftelijk gescheld en getier van een gemachtigde tegen ambtenaren en rechters persoonlijk en tegen de instituties waarbinnen zij werken.

De Rechtbank Den Haag oordeelde dat op basis van een afspraak tussen de inspecteur en de gemachtigde 5% korting op de gehanteerde koerslijst moest worden toegepast. Zij achtte de hoorplicht niet geschonden, nu de belanghebbende voor een hoorgesprek is uitgenodigd en daadwerkelijk een hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Dat als gevolg van oneindigheid in andere vergelijkbare zaken dit individuele bezwaar uiteindelijk niet is besproken, neemt niet weg dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Het Hof Den Haag heeft zich met overneming van gronden aangesloten bij het oordeel van de Rechtbank.

In cassatie stelt de belanghebbende onder meer dat het Hof de artt. 7:2 Awb en 7:3 Awb en het verdedigingsbeginsel heeft geschonden. De Staatssecretaris stelt dat, nu de gemachtigde zelf het hoorgesprek heeft afgebroken, de hoorplicht niet geschonden kan zijn.

A-G Wattel maakt uit de rechtspraak van het HvJ EU op dat het verdedigingsbeginsel de lidstaten niet verplicht om een hoorgesprek te houden, maar slechts om gelegenheid te bieden tot zienswijzen geven (HvJ Mediocurso) en dat het verdedigingsbeginsel niet alleen een opdracht aan het bestuur inhoudt - gelegenheid bieden om zienswijzen te geven en daarmee rekening te houden - maar ook aangeeft waarop die zienswijze ziet, nl. op ‘de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren’ (HvJ Sopropé). Het verdedigingsbeginsel kan dan ook niet ingeroepen worden om een openbaar debat te eisen (HvJ Gollnisch), om een administratieve procedure te rekken of te heropenen (HvJ Mukarubega) of om te eisen gehoord te worden als dat niets zou toevoegen (HvJ C-301/87, Frankrijk v. Commissie).

Als een belanghebbende of zijn gemachtigde ervoor kiest de gelegenheid voor zienswijzen te gebruiken voor andere doeleinden, bijvoorbeeld om het bestuursorgaan de les te lezen over de wijze waarop zij uitgenodigd wensen te worden of over hoe zij wensen dat het administratief omgaat met hun uiteenlopende (maten van) (mondelinge) machtigingen, of voor het beschimpen en beledigen van ambtenaren of rechters, dan kan het bestuursorgaan geen schending van het verdedigingsbeginsel worden verweten als daardoor de tijd voor het geven van zienswijzen op de elementen van het voorgenomen besluit voorbij geraakt. Wie zijn recht oneigenlijk gebruikt, verwerkt het. Als een gemachtigde door eigen wangedrag in bepaalde, met wél besproken dossiers vergelijkbare dossiers niet nog eens separaat zijn standpunt heeft kunnen geven tijdens het daarvoor bestemde gesprek, kan dat alleen hem verweten worden. Er bestaat ook geen Unierechtelijke verplichting om een gemachtigde of belanghebbende die expliciet heeft aangegeven niet meer gehoord te willen worden in zijn zaken, nogmaals in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt kenbaar te maken. Van schending van het verdedigingsbeginsel is volgens de A-G dus geen sprake.

Zou dat anders zijn, dan zou daaraan volgens het HvJ (Kamino en Hellmann en Prequ’Italia) alleen gevolg voor het besluit verbonden zijn als zonder het hoorgebrek de bezwaarprocedure een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De gemachtigde heeft volgens het gespreksverslag bij aanvang van het gesprek verklaard dat zijn cliënt geen inzage wenste en het niet inhoudelijk over de dossiers wilde hebben, maar dat het gesprek zou gaan over de wijze van uitnodigen en over de wijze waarop administratief omgegaan moest worden met door de gemachtigde en diens aanwezige cliënt gecreëerde onduidelijkheden over de (mate) van (mondelinge) machtiging. Verder wilde de gemachtigde kennelijk de integriteit van de horende ambtenaar in twijfel trekken en verklaarde hij ook in de ‘niet-[B]-dossiers’ (die van de belanghebbende) niet meer gehoord te willen worden. Het gesprek zou dus hoe dan ook geen andere uitkomst gehad kunnen hebben, zodat aan enig hoorgebrek, als daarvan al sprake zou zijn, geen gevolgen verbonden zijn. Dat volgt volgens de A-G ook uit art. 6:22 Awb.

Uit één en ander volgt volgens de A-G ook dat het internrechtelijke hoorrecht ex art. 7:2 Awb evenmin is geschonden. Hij merkt daarbij op dat het geen zin heeft om elk dossier afzonderlijk te bespreken bij een groot aantal min of meer identieke bezwaren met identieke bezwaargronden ingediend door dezelfde gemachtigde, nu dat niets zou toevoegen en hij wijst op rechtspraak van het CBb in die zin.

De A-G acht ook de andere middelen ongegrond.

De gemachtigde is al zeer vaak gewaarschuwd dat hij bij volharding in zijn intimiderende en beledigende bejegening van ambtenaren en rechters geweigerd zou worden. Omdat dat geen effect had, is hij ook al vaak door feitenrechters als gemachtigde geweigerd. Het lijdt volgens de A-G geen twijfel dat ‘ernstige bezwaren’ tegen deze gemachtigde bestaan als bedoeld in art. 8:25 Awb. Het is evident dat hij ‘herhaaldelijk de normale gang van zaken verstoort’ in zijn verkeer met de belastingdienst en met de rechtspraak en dat het overheids- en rechterlijke personeel beschermd moet worden tegen zijn structureel, jaar in, jaar uit, bedreigende en beledigende gedrag jegens hen in honderden dossiers. Duidelijk is ook dat hij daarmee de belangen van zijn cliënten beschadigt door het onmogelijk te maken kennis te nemen van de geheel in zijn gescheld en getier ondergesneeuwde eventuele feitelijke en rechtskundige onderdelen van zijn libel. Bovendien rijst de vraag naar de strafbaarheid van zijn uitlatingen jegens ambtenaren en rechters en de instituties die zij vertegenwoordigen (art. 266 en 267 Sr.). De A-G geeft de Hoge Raad daarom in overweging om de gemachtigde nog één waarschuwing te geven en als daarna zijn geschriften en optreden niet volledig vrij zijn van onzakelijke uitlatingen, hem in de eerstvolgende zaak bij tussenuitspraak te weigeren als gemachtigde in alle op dat moment bij de Hoge Raad aanhangige zaken waarin hij optreedt, en om dan niet alleen hem te weigeren, maar ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde in die zaken optreden. Als zijn eventuele Borgersbrief in reactie op deze conclusie niet volledig vrij is van onzakelijke woordkeus, zou de Hoge Raad ook kunnen overwegen hem meteen naar aanleiding daarvan reeds in deze zaak te weigeren.

Conclusie: (i) cassatieberoep ongegrond; (ii) waarschuwing geven.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 19/02693

Datum 28 februari 2020

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak BPM 2017

Nrs. Gerechtshof BK-19/00029 en BK-19/00030

Nrs. Rechtbank SGR 18/2593 en 18/2595

CONCLUSIE

P.J. Wattel

in de zaak van

[X] B.V.

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

1 Overzicht

1.1

De belanghebbende voert diverse klachten aan die ik slechts kort zal behandelen. Deze conclusie gaat vooral in op de klacht dat de Inspecteur in de bezwaarfase de hoorplicht ex art. 7:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. De conclusie gaat over de betekenis van (i) de verplichting van het bestuursorgaan om de bezwaarde te horen als die daarom vraagt en (ii) het EU-rechtelijke verdedigingsbeginsel in gevallen waarin de gemachtigde van de bezwaarde tijdens de - in het geval van deze gemachtigde zeer vele - hoorgesprekken over steeds dezelfde soort geschil (de waardebepaling van ingevoerde tweedehands auto’s voor de heffing van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM)) niet zozeer zijn zienswijze wil geven op de elementen van het voorgenomen besluit die het belang van zijn cliënt aanmerkelijk beïnvloeden, maar ofwel steeds hetzelfde ‘rechtskundige’ punt wil maken (Nederland schendt het EU-recht) en dat op onwelvoeglijke manier wenst te doen (uitschelden, beledigen), of het hoorgesprek anderszins voor doelen wil gebruiken waarvoor het niet bedoeld is, zoals met name de inspecteur instrueren hoe hij en zijn klanten uitgenodigd wensen te worden en om de inspecteur te instrueren hoe hij administratief om moet gaan met door zijn klant en hem gecreëerde onoverzichtelijkheid door uiteenlopende (mate van) (mondelinge) machtigingen.

1.2

Dergelijke gevallen produceren twee rechtsvragen: (i) kunnen de bezwaarden geacht worden voldoende gehoord te zijn in alle zaken als hun gemachtigde in één zaak het bezwaar heeft kunnen toelichten en dat bezwaar (de bezwaargronden) voor alle ingevoerde auto’s hetzelfde is, nl. de rechtskundige stelling dat de Nederlandse wijze van bepaling van de grondslag voor de heffing van BPM ter zake van ingevoerde tweedehandsauto’s het EU-recht schendt? (ii) In hoeverre moet de horende ambtenaar zich door de gemachtigde van de bezwaarden de les laten lezen c.q. laten uitschelden? In welke omstandigheden kan het bestuursorgaan het voor gehoord houden wegens kennelijk oneigenlijk gebruik van de hoorplicht?

1.3

Ik ga ook in op de vraag hoe de Hoge Raad leiding kan geven aan de wijze waarop omgegaan moet worden met schriftelijk gescheld en getier van een gemachtigde tegen ambtenaren en rechters persoonlijk en tegen de instituties waarbinnen zij werken.

1.4

De gemachtigde van de belanghebbende was uitgenodigd voor een hoorgesprek over een groot aantal bezwaren, i.e. over een groot aantal ingevoerde tweedehands auto’s van twee belanghebbenden, importeurs van dergelijke auto’s. Tijdens het hoorgesprek over de auto’s van de andere importeur is ‘onenigheid’ ontstaan over de wijze waarop de gemachtigde en die andere importeur waren uitgenodigd voor het hoorgesprek. Daarop hebben de gemachtigde en die andere importeur het hoorgesprek beëindigd, waarbij de gemachtigde te kennen gaf ook geen behoefte meer te hebben gehoord te worden in de ‘niet- [B] -dossiers’, i.e. de zaken van de belanghebbende.

1.5

De Rechtbank oordeelde dat op basis van een afspraak tussen de inspecteur en de gemachtigde 5% korting op de gehanteerde koerslijst moest worden toegepast. Zij achtte de hoorplicht niet geschonden: de belanghebbende is voor een hoorgesprek uitgenodigd en er heeft daadwerkelijk, op 19 februari 2018, een hoorgesprek plaatsgevonden. Dat als gevolg van onenigheid in andere vergelijkbare zaken dit individuele bezwaar uiteindelijk niet is besproken, neemt niet weg dat een hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft zich met overneming van gronden aangesloten bij het oordeel van de Rechtbank.

1.6

De belanghebbende betoogt in cassatie onder meer dat ’s Hofs uitspraak de artt. 7:2 Awb en 7:3 Awb en het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel schendt. De Staatssecretaris van Financiën werpt tegen dat zijn gemachtigde zelf het hoorgesprek heeft afgebroken en dat daarom geen sprake kan zijn van schending van de hoorplicht. De overige zes klachten betreffen (i) vergoeding van griffierecht; (iii) beroep op ex rental waardering (iv) integrale proceskostenvergoeding; (v) Irimie-rente; (vi) gestelde renteschade en (vii) kosten bezwaarfase). Ik acht alle zes ongegrond.

1.7

Uit de zaak Mediocurso voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) (zie 5.5) blijkt dat het verdedigingsbeginsel de EU-lidstaten niet verplicht om een hoorgesprek te houden, maar slechts om de belanghebbende de gelegenheid te bieden om zijn standpunt kenbaar te maken. In HR BNB 2019/92 heeft u dan ook beslist dat het EU-recht niet voorschrijft in welke vorm (mondeling of schriftelijk) de belanghebbende zijn zienswijze aan het bestuursorgaan kenbaar moet kunnen maken.

1.8

De rechtspraak van het HvJ over het verdedigingsbeginsel houdt niet alleen een opdracht aan het bestuursorgaan in - een belanghebbende gelegenheid bieden om zijn zienswijze te geven en daarmee rekening te houden in zaken binnen de werkingssfeer van het EU-recht - maar geeft ook aan waarop die zienswijze ziet: op ‘de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren’ die de belangen van de geadresseerde ‘aanmerkleijk beïnvloeden’. Het verdedigingsbeginsel kan dan ook niet ingeroepen worden om een openbaar debat te eisen (Gollnisch; zie 5.7), om een administratieve procedure nodeloos, laat staan eindeloos, te heropenen (Mukarubega; zie 5.9) of om gelegenheid tot het geven van zienswijzen te eisen als die niets zou toevoegen en dus niet tot een andere uitkomst zou kunnen leiden (C-301/87, Frankrijk v. Commissie; zie 5.11). Als een belanghebbende of zijn gemachtigde ervoor kiest de gelegenheid voor het geven van zijn zienswijze te gebruiken voor dergelijke andere doeleinden, bijvoorbeeld om het bestuursorgaan de les te lezen over de wijze waarop zij uitgenodigd wensen te worden of over hoe zij wensen dat het administratief omgaat met door hen gecreëerde, uiteenlopende (maten van) (mondelinge) machtigingen, of voor het beschimpen en beledigen van ambtenaren of rechters, dan kan het bestuursorgaan geen schending van het verdedigingsbeginsel worden verweten als de tijd ingeruimd voor zienswijzen verstreken is. De gemachtigde of belanghebbende die andere dingen wil dan zijn zienswijze geven op de elementen van het voorgenomen besluit, gebruikt het hoorrecht oneigenlijk. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ kan het EU-recht niet zo ruim uitgelegd worden dat het misbruik dekt. Wie zijn recht oneigenlijk gebruikt, verwerkt het.

1.9

Als een gemachtigde door eigen wangedrag in bepaalde, met wél besproken dossiers vergelijkbare dossiers niet nog eens separaat zijn standpunt heeft kunnen geven tijdens het daarvoor bestemde gesprek, kan dat alleen hem verweten worden. Het is dan immers niet het bestuursorgaan dat het hem onmogelijk of uiterst moeilijk maakte om een inhoudelijk standpunt over de elementen van het voorgenomen besluit toe te lichten, maar hijzelf. Er bestaat evenmin een Unierechtelijke verplichting om een gemachtigde of belanghebbende die expliciet heeft aangegeven niet meer gehoord te willen worden in zijn zaken, nogmaals in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt kenbaar te maken.

1.10

Het verdedigingsbeginsel is mijns inziens dus niet geschonden.

1.11

Zou dat anders zijn, dan zou daaraan volgens met name HvJ Kamino en Hellmann (zie 5.8) en Prequ’Italia (zie 5.10) alleen een gevolg voor het besluit verbonden worden als zonder het hoorgebrek de bezwaarprocedure een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De gemachtigde heeft volgens het gespreksverslag bij aanvang van het gesprek verklaard dat zijn cliënt geen inzage wenste en het niet inhoudelijk over de te bespreken dossiers wilde hebben, maar dat het gesprek zou gaan over de wijze van uitnodigen door de belastingdienst en over de wijze waarop de belastingdienst huns inziens administratief moest omgaan met door de gemachtigde en diens aanwezige cliënt gecreëerde onduidelijkheden over de (mate) van (mondelinge) machtiging. Verder wilde de gemachtigde kennelijk de integriteit van de horende ambtenaar in twijfel trekken en verklaarde hij ook in de ‘niet- [B] -dossiers’ (die van de belanghebbende) niet meer gehoord te willen worden. Dit zo zijnde, zou het gesprek hoe dan ook geen andere uitkomst gehad kunnen hebben, zodat aan enig hoorgebrek, als daarvan al sprake zou zijn, geen gevolgen verbonden zijn. Dat volgt ook uit art. 6:22 Awb.

1.12

Uit het bovenstaande volgt mijns inziens dat ook het internrechtelijke hoorrecht ex art. 7:2 Awb niet is geschonden. Ik merk daarbij op dat het bij een groot aantal min of meer identieke bezwaren met identieke bezwaargronden, ingediend door dezelfde gemachtigde, geen zin heeft om elk dossier afzonderlijk te bespreken, nu dat niets zou toevoegen. Aldus oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) dan ook (zie 6.14), hoewel het wel een hoorgebrek constateerde, maar de bezwaarde om de genoemde reden niet benadeeld achtte; reden om het hoorgebrek op basis van art. 6:22 Awb te passeren: het houden van een hoorzitting heeft geen toegevoegde waarde bij bezwaargronden die identiek zijn aan die bij eerder ingediende bezwaren als niet aannemelijk is dat in de niet-gehoorde zaken bij een nieuwe hoorzitting andere argumenten of gezichtspunten naar voren zouden zijn gebracht dan in de eerdere bezwaren.

1.13

De gemachtigde is al vele malen gewaarschuwd dat hij bij volharding in zijn intimiderende en beledigende bejegening van ambtenaren en rechters geweigerd zou worden. Omdat dat geen effect had, is hij dan ook al door diverse feitenrechters als gemachtigde geweigerd. Overleggen, praten en begripvol zijn jegens hem blijkt geen enkel zinvol effect te hebben.

1.14

Het lijdt mijns inziens geen twijfel, gezien het overzicht van zijn uitlatingen in 3.3.-3.7 en 4 hieronder, dat zich ‘ernstige bezwaren’ tegen de gemachtigde voordoen in de zin van art. 8:25 Awb. Het is evident - en door de feitenrechters uitputtend vastgesteld - dat deze gemachtigde ‘herhaaldelijk de normale gang van zaken verstoort’, in zijn verkeer met de belastingdienst en met de rechtspraak en dat het overheids- en rechterlijke personeel door een goede werkgever beschermd moet worden tegen zijn structureel, jaar in, jaar uit, bedreigende en beledigende gedrag in honderden dossiers. Duidelijk is ook dat hij de belangen van zijn cliënten beschadigt door het voor redelijke mensen, met name administratief, ambtelijk en rechtskundig overheidspersoneel en rechters onmogelijk te maken kennis te nemen van de - geheel in zijn gescheld en getier ondergesneeuwde - eventuele feitelijke en rechtskundige onderdelen van zijn libel. Gezien de onderdelen 9.5 en 9.6 hieronder rijst bovendien de vraag naar de strafbaarheid van zijn uitlatingen jegens ambtenaren en rechters en de instituties die zij vertegenwoordigen.

1.15

Ik geef u daarom in overweging om de gemachtigde nog één waarschuwing te geven en als daarna zijn geschriften en optreden niet volledig vrij zijn van onzakelijke uitlatingen, hem in de eerstvolgende zaak bij tussenuitspraak te weigeren als gemachtigde in alle op dat moment bij u aanhangige zaken waarin hij optreedt, en om dan niet alleen hem te weigeren, maar ook alle (rechts)personen die onder zijn (feitelijke) leiding als gemachtigde in die zaken optreden. Als zijn eventuele Borgersbrief in reactie op deze conclusie niet volledig vrij is van onzakelijke uitlatingen, zou u ook kunnen overwegen hem meteen naar aanleiding dáárvan reeds in deze zaak te weigeren als gemachtigde.

1.16

Ik geef u in overweging om:

(i) het cassatieberoep van de belanghebbende ongegrond te verklaren en

(ii) de gemachtigde één waarschuwing te geven en bij gebleken vruchteloosheid daarvan, hem als gemachtigde te weigeren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De belanghebbende heeft aangiften gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van twee - kennelijk gebruikte - auto’s. De aangegeven waarden zijn gebaseerd op de koerslijst van AutotelexPro. Op 22 november 2017 en 12 december 2017 is de volgens de aangiften verschuldigde BPM ad € 4.115 respectievelijk € 12.855 voldaan. Tegen haar voldoening op aangifte heeft de belanghebbende op 29 december 2017 bezwaar gemaakt, onder meer gericht tegen haar aangifte van de auto’s in de koerslijsten X-Ray als btw-voertuigen.

2.2

De Inspecteur meende bij uitspraak op bezwaar dat de belanghebbende er ten onrechte vanuit ging dat haar aangiften waren gebaseerd op de X-ray koerslijst voor BTW-voertuigen en constateerde dat in bezwaar ook geen dergelijke koerslijst was overgelegd. Hij achtte aannemelijk dat reeds bij de aangifte de meest voordelige koerslijst was gekozen.

2.3

Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft op 19 februari 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur. Als gevolg van ‘onenigheid’ in tijdens hetzelfde hoorgesprek aan de orde gesteld vergelijkbare bezwaren in vergelijkbare zaken van een andere vergelijkbare - en wél aanwezige - belanghebbende, is belanghebbendes bezwaar niet afzonderlijk besproken. De gemachtigde en die andere belanghebbende zijn weggelopen en de gemachtigde heeft daarbij verklaard ook niet meer gehoord te willen worden in belanghebbendes zaken. In geschil is onder meer of daarmee de hoorplicht van de inspecteur jegens de belanghebbende is geschonden. Dat is volgens de belanghebbende het geval. De Staatssecretaris meent van niet omdat belanghebbendes gemachtigde zelf van horen heeft afgezien. Hierop ziet cassatiemiddel (ii).

2.4

Het tot de gedingstukken behorende verslag van 22 februari 2018 van het hoorgesprek van 19 februari 2018, opgesteld door de inspecteur, vermeldt:

“Sinds enige tijd weet ik (de inspecteur; PJW) dat [A] (de andere belanghebbende; PJW) altijd aanwezig wil zijn bij hoorgesprekken betreffende dossiers van [B] B.V. maar ook als er dossiers besproken worden waarbij er sprake is van betrokkenheid van hem. Een betrokkenheid die voor ons niet altijd duidelijk is en vaak slechts blijkt uit het kenmerk ‘ [B] ’ in het bezwaarschrift. Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen [A] wel tijdens de hoorzitting. U (de gemachtigde; PJW) kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. Onderstaand een zakelijke weergave van wat wij bespraken. Aanwezig waren (naast ons beiden) [A] , [C] en mijn collega [D] .

[A] gaf te kennen dat de aan u verstrekte volmacht door hem beperkt is en dat u zonder zijn aanwezigheid van hem geen hoor gesprekken mag bijwonen en dus ook in die hoor gesprekken feitelijk niet als gevolmachtigde mag handelen. Deze machtiging kan ook mondeling van beperkingen worden voorzien. Daarnaast is [A] van mening dat de manier waarop ik u uitnodig voor een hoorgesprek niet gepast en niet effectief is. Het is de bedoeling dat ik telefonisch of per e-mail met hem in contact treedt en dat er gezocht wordt naar een hem schikkende datum.

Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik ingeval van volmacht de gemachtigde uitnodig en dat er – indien een datum niet schikt – een nieuwe datum gezocht wordt. Deze uitnodiging komt per post. Reacties kunnen schriftelijk maar ook via een aan gemachtigde bekend gemaakt telefoonnummer. Daarbij is het voorstellen van een alternatieve datum een uitstekende manier om tot een afspraak te komen. Voorafgaand aan het formele horen is inzage van de dossiers mogelijk waarbij u en [A] op (nagenoeg) elk door u gewenst tijdstip welkom zijn.

In reactie op het gesprek deel ik u nu het volgende mee.

1. De manier van uitnodigen zal niet gewijzigd worden. Indien er door u geen alternatieve datums worden aangedragen zullen wij u 2 a 3 keer uitnodigen per dossier om gebruik te maken van uw hoorrecht. Maakt u geen gebruik van de uitnodigingen worden de bezwaren definitief afgedaan. (…).

U en uw klant leveren beroepsmatig bezwaren aan en willen gehoord worden. Het horen betekent een inspanning vanuit de Belastingdienst maar ook van uw beider organisaties: (…). Wanneer u en uw klant geen prioriteit geven aan de uitnodigingen om gehoord te worden heeft u beide daar beroepsmatig iets te doen.

2. Wanneer de gemachtigde in zijn volmacht beperkt is zou ik de uitnodigen dus in het vervolg aan [A] moeten sturen. Een situatie die naar mijn mening geen precedent kent. Ik vraag u dan ook een aangepaste machtiging te overleggen.

3. Betrokkenheid van [A] bij andere belanghebbenden blijkt vaak slechts uit uw kenmerk ‘ [B] ’ in het bezwaarschrift. Door die belanghebbenden is aan u een (onbeperkte) machtiging verstrekt. De vraag is of ook deze machtigingen beperkt worden doordat [A] voor zijn aan u verstrekte volmacht een beperking heeft aangebracht. Ik verzoek u dan ook mij schriftelijk te informeren om welke belanghebbenden het gaat en of én in hoeverre de verstrekte machtigingen beperkt worden. Daarbij vraag ik u ook in voorkomend geval aangepaste machtigingen te overleggen.

(…).

Afsluitend

[A] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. De manier van uitnodigen is kennelijk belangrijker dan gebruik te maken van het hoorrrecht.

Ons verzoek om – nu [A] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én [A] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.

U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet- [B] -dossiers’ [die van de belanghebbende in onze zaak; PJW] niet meer gehoord wilde worden.”

2.5

In cassatie is daarnaast in geschil (i) of terecht griffierecht is geheven, (iii) hoe de auto’s moeten worden gewaardeerd (mag worden uitgegaan van ex rental waarden?), (iv) of recht bestaat op integrale proceskostenvergoeding, (v) of de wetgever voor vergoeding van Irimie-rente de Ontvanger heeft kunnen aanwijzen als bevoegd in plaats van de Inspecteur, (vi) of te vergoeden renteschade ontstaat door het voldoeningstijdstip bij ingevoerde gebruikte auto’s en welke rechter daarover gaat, en (vii) of het Hof ten onrechte geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. Ik ga op die geschilpunten slechts kort in.

De Rechtbank Den Haag 1

2.6

De Rechtbank achtte de hoorplicht in de bezwaarfase niet geschonden:

“6. Eiseres is bij brief van 18 januari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 13 februari 2018. In genoemde brief is vermeld dat onderhavig bezwaarschrift tijdens het hoorgesprek zal worden behandeld. Op 8 februari 2018 heeft tussen eiseres en verweerder een telefoongesprek plaatsgevonden, waarbij de afspraak is gemaakt dat het hoorgesprek zal plaatsvinden op 19 februari 2018. Eiseres is daarop bij brief van 12 februari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek op 19 februari 2018. Ook in deze brief is vermeld dat onderhavig bezwaarschrift tijdens het hoorgesprek zal worden behandeld. Niet in geschil is dat op 19 februari 2018 daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gemachtigde en verweerder. Aldus heeft verweerder voldaan aan zijn hoorplicht. Dat als gevolg van onenigheid over andere op deze datum te bespreken bezwaren onderhavig bezwaar uiteindelijk niet is besproken, maakt niet dat geen sprake is geweest van een hoorgesprek. Onder deze omstandigheden is geen sprake van schending van de hoorplicht.”

Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat:(i) de belanghebbende, die geen ex rentals heeft ingevoerd, ten onrechte haar importen daarmee vergelijkt: een ex rental heeft een concreet aanwijsbaar onderscheidende eigenschap, aldus HvJ zaak C-437/12 (X)2 en HR BNB 2017/67,3 en staat daardoor niet in een relevante concurrentieverhouding tot niet-ex rentals. Voor de toepassing van art. 110 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) kan de waarde van niet-ex rentals daarom niet worden bepaald op basis van de waarde van binnenlandse ex rentals;

-

ii) nu de belanghebbende en de fiscus hebben afgesproken dat bij aangiften op basis van de koerslijst AutotelexPro, daarop een waardevermindering van 5% kan worden toegepast, die korting ook in casu geldt, zodat in zoverre recht op teruggaaf bestaat;

-

iii) de belanghebbende daardoor meer BPM heeft voldaan dan volgens het Unierecht verschuldigd is en uit HvJ 18 april 2013 (Irimie)4 volgt dat Nederland de voorwaarden vaststelt waaronder de extra rente wordt vergoed over een dergelijke teruggaaf. Uit de keuzes van de wetgever en uit jurisprudentie volgt dat dit in Nederland via de ontvanger loopt;

-

iv) gegeven art. 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), niet bij de belastingrechter kan worden geklaagd over gesteld rentenadeel doordat BPM moet worden voldaan vóór registratie van de auto. Die klacht gaat niet over verschuldigde belasting, maar over het wettelijke tijdstip van voldoening. Voor daaruit mogelijk voortvloeiend rentenadeel moet men bij de civiele rechter zijn;

-

v) geen aanleiding bestaat voor vergoeding van bezwaarkosten en de proceskosten wettelijk forfaitair zijn bepaald. Niet gebleken is dat de belanghebbende op grond van regelgeving of aanwijzingen van de fiscus de AutotelexPro koerslijst heeft gebruikt. Dat een bedrag gerestitueerd moest worden op grond van de 5%-regeling is niet het gevolg van een aan de Inspecteur toe te rekenen onrechtmatigheid.

Het Gerechtshof Den Haag 5

2.7

Het Hof heeft ter zake van de in hoger beroep resterende geschilpunten het oordeel van de Rechtbank overgenomen en heeft belanghebbendes hogere beroep ongegrond verklaard.

3 Het geding in cassatie

3.1

De belanghebbende heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De belanghebbende heeft gerepliceerd. De Staatssecretaris heeft afgezien van dupliek.

3.2

De belanghebbende stelt zeven cassatiemiddelen voor, die ik als volgt samenvat:

(i) de heffing van griffierecht schendt het EU-recht omdat uit onder meer HvJ Kantarev6 volgt dat heffing van griffierecht de toegang tot effectieve EU-rechtsbescherming onaanvaardbaar kan belemmeren als het meer dan 4% van het geschilbelang bedraagt;

(ii) de Inspecteur heeft zijn hoorplicht geschonden, nu belanghebbendes geval tijdens de afspraak op 19 februari 2018 niet inhoudelijk is besproken. Daarmee staat vast dat hij niet vooraf is gehoord inzake een voor hem bezwarend besluit zodat in strijd met Unierecht belasting is geheven. Dat dit komt door onenigheid over andere dossiers, neemt niet weg dat de belanghebbende niet gehoord is. Gegeven HvJ Kamino en Datema Hellman7 en art. 7:2 en 7:3 Awb, die de implementatie zijn van de Unierechtelijke hoorplicht, moet de fiscus een belanghebbende altijd horen voorafgaand aan een bezwarend besluit. Op grond van § 9(2) van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (BFB) had de Inspecteur, als de belanghebbende zou hebben afgezien van horen, dat hebben moeten vermelden in de uitspraak op bezwaar;

(iii) voor de BPM op een ingevoerd gebruikt voertuig moet worden uitgegaan van de laagste waarde van een vergelijkbaar binnenlands voertuig, dus van een ex rental car. Het Hof heeft ten onrechte de feitelijke toestand van ex rentals en niet-ex rentals relevant geacht, die echter geen invloed heeft op de restant-BPM in de waarde van auto’s op de binnenlandse markt; daarvoor is alleen de duur van de kentekenregistratie relevant. De belanghebbende verwijst opnieuw naar HvJ C-437/12 (X)8;

(iv) het Hof heeft ten onrechte integrale proceskostenvergoeding geweigerd. De ex art. 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) vereiste toegang tot de rechter wordt ernstig belemmerd als de belastingplichtige een onbepaald deel van haar proceskosten zelf moet dragen;

(v) bij de teruggaaf van belasting die in strijd met Unierecht is geheven, moet adequaat Irimie-rente worden vergoed en dat is niet het geval als de ontvanger binnen een termijn om vergopeding moet worden gevraagd in plaats van automatische vergoeding door de inspecteur. De lidstaten hebben hier volgens de belanghebbende geen procedurele autonomie, gegeven HvJ C- 365/15 (Wortmann)9;

(vi) het wettelijke voldoeningstijdstip benadeelt import van gebruikte voertuigen omdat daarvoor de BPM eerder betaald moet worden dan in vergelijkbare binnenlandse gevallen, zulks in strijd met HvJ C-68/96 (Grundig Italiana),10 en voor die renteschade verwijst het Hof ten onrechte naar de civiele rechter; de inspecteur zou die schade ongedaan moeten maken;

(vii) het Hof heeft ten onrechte geweigerd de bezwaarkosten te vergoeden op de grond dat de belanghebbende zelf heeft gekozen voor aangifte op basis van de AutotelexPro-koerslijst. Dat de voldoening op aangifte te hoog was, is een gevolg van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid, zodat op basis van HR BNB 2015/10111 de integrale bezwaarkosten moeten worden vergoed.

3.3

Belanghebbendes gemachtigde licht middel (i) als volgt toe:

“De Hoge Raad is aantoonbaar een zeer zware georganiseerde misdaadorganisatie die zich gedraagt als een hoerenkast waar in ruil voor geld en middelen alle wensen in vervulling kunnen gaan... Hij onttrekt zich kennelijk opzettelijk - structureel - aan zijn wettelijke plicht met misbruik van bevoegdheid en het opzettelijk vermijden van toezicht van het Hof van Justitie op de Juiste toepassing van het Unierecht In lidstaat Nederland!!!!!!!!! Wanneer gaat de Hoge Raad eens de belangen van burgers behartigen, anders dan de schatkist te vullen en gevuld te houden over de rug van de burger...”

3.4

Belanghebbendes gemachtigde verheldert de strekking van middel (iv) als volgt:

“Het moge duidelijk zijn voor de Hoge Raad der Nederlanden. Kappen dus met het structureel weigeren van de wettelijke verplichting ex. artikel 4, lid 3 VEU en artikel 267 VWEU. De Hoge Raad is gehouden in alle gevallen prejudiciële vragen voor te leggen wanneer zij de geldigheid van het Unierecht verwerpen. Doet de Hoge Raad dat niet, is er weer volop grond natuurlijk om de Hoge Raad en zijn vrinden van de schatkist op juiste gronden te schofferen en te duiden als geteisem en crimineel gajes!!”

3.5

Middel (v) wordt door belanghebbendes gemachtigde als volgt onderbouwd:

“Ergo, de uitlegging van het Hof [van Justitie in de zaak Wortmann; PJW] was zo duidelijk dat de Hoge Raad slechts uitsluitend kon beslissen dat de nationale regeling kennelijk in flagrante strijd met bepalingen van het Unierecht was. De Hoge Raad heeft - zoals doorgaans - weer eens blijk gegeven met misbruik van bevoegdheid. Het gaat elk jaar om 1-3 miljard rente volgens de heffende autoriteit. De Hoge Raad faciliteert al bijna 5 jaar de wetgever in deze kwestie, nog los van de vele andere kwesties waarin de Hoge Raad de wetgever en de heffende autoriteit faciliteert!!

De leden van de Hoge Raad gaan gewoon de pastoors in de katholieke kerk achterna. Vroeger geloofde men nog in de oprechtheid, later bleek hoe het er echt aan toe ging. Dat later is voor ons al nu....

Het is door mij nadrukkelijk en ondubbelzinnig aangetoond wat een enorm vieze club de Hoge Raad wel niet is. Niks hoogstaand oordeel, anders dan hoogstaand voor de lidstaat waar ze deel van uitmaken, niks onafhankelijk, helemaal niks. Alleen kijken hoe ze zo vilein mogelijk arresten kunnen motiveren die niet afgedaan worden met een 80a RO of een 81RO, zodat het allemaal 'echt' lijkt. Immers, het gerechtshof veroordeeld verweerder tot het vergoeden van (belasting)rente, waarop belanghebbende naar nationale regeling - van rechtswege - recht heeft, maar die regeling verhoudt zich niet tot bepalingen van het Unierecht, namelijk dat de rente adequaat - dat wil zeggen over de hele periode van onbeschikbaarheld - vergoed moet worden.

Uw Raad heeft er - willens en wetens natuurlijk - een grote rotzooi van gemaakt, naar ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid meen te mogen stellen - dat Uw Raad het principe hanteert, wiens brood men eet, wiens woord men spreekt. Het is een regelrechte schande natuurlijk dat er in de Europese Unie lidstaten zijn, zoals Nederland, waar dergelijke praktijken schering en inslag zijn bij de (hoogste) nationale rechter.

Het gerechtshof heeft - daarop voortbordurend - voor zover het nog niet voldoende duidelijk zou zijn (Uw Raad is dan geen stelletje boeven, maar heeft het 'zogezegd' niet begrepen') geoordeeld dat belanghebbende binnen 6 weken nadat zijn uitspraak onherroepelijk is geworden een beroep moet doen bij de Ontvanger teneinde rechten te kunnen ontlenen aan de rechtstreeks en met voorrang uit het Unierecht voortkomende bepalingen.

Dat heeft zelfs geen wettelijke basis in de nationale regeling, dus getuigt maar weer eens van Pipo de Clown rechtspraak van het gerechtshof, teneinde waar mogelijk justitiabelen een oor aan te naaien. Zo werkt dat in Nederland. Symboolpolitiek, verweven In de rechtspraak, het moet integer lijken, maar het bovenal niet zijn.”

3.6

De Staatssecretaris merkt ad middel (ii) op dat het gespreksverslag van 22 februari 2018 vermeldt dat onenigheid is ontstaan tijdens het hoorgesprek op 19 februari 2018, dat het gesprek daarna is afgebroken en de gemachtigde daarbij ook namens de belanghebbende te kennen gaf niet meer gehoord te willen worden. De Staatssecretaris meent met het Hof dat de (gemachtigde van de) belanghebbende aldus voldoende in de gelegenheid is geweest zich te doen horen. De gemachtigde heeft om hem moverende redenen de hoorgelegenheid voor andere doelen gebruikt, namelijk om de integriteit van de Inspecteur ter discussie stellen. De Staatssecretaris verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland12 (zie 4.2 hieronder) over zaken van de andere belanghebbende die tijdens hetzelfde hoorgesprek aan de orde waren, en naar een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland13 (zie 4.3 hieronder) waarin dezelfde gemachtigde optrad. Ad middel (iii) betoogt de Staatssecretaris dat voor de vaststelling van de waardevermindering van een ingevoerde auto eerst moet worden vastgesteld met welke categorie auto’s (ex rentals of niet-ex rentals) die auto vergelijkbaar is. Uit HR BNB 2017/14814 volgt dat de last om additionele waardevermindering in afwijking van de aangifte te bewijzen op de belastingplichtige rust.

3.7

De gemachtigde van de belanghebbende merkt bij repliek onder meer het volgende op:

Ad middel (i):

“Wat je vrinden van de overkant er allemaal van vinden deert mij nog het minst. Eenieder in dit land die niet werkzaam is binnen de overheid weet natuurlijk wat een geteisem er werkzaam is bij de Hoge Raad en de ministeries!!!”

Ad middel (ii):

“J., met het IQ van een zwakzinnige, denkt dat hij zomaar mag ingrijpen in bepalingen van de grondrechten van de Europese Unie. Belanghebbende uitnodigen ter zitting, hem dan schofferen en beledigen, waardoor het hoorgesprek wordt beëindigd en dan gaan janken dat belanghebbende wel op het hoorgesprek is verschenen, maar heeft afgezien van horen. Kan ertoe leiden als wij dit accepteren dat de volgende keer de Inspecteur een revolver onder de tafel vandaan tovert, belanghebbende tegen het hoofd zet en hem laat tekenen af te zien van een hoorgesprek. Zo intens crimineel is deze gajesoverheid dat ze er best toe in staat zouden zijn, ik acht het bepaald niet uitgesloten dat het zou kunnen gebeuren!! Te triest om over na te denken en nog triestiger dat er rechters zijn die dat accorderen. De rechten van verdediging zijn een groot goed, maar worden in Nederland gewoon bij het grofvuil gezet. Daarom ook is Nederland natuurlijk een intens kutland geworden, buiten elke twijfel verheven!! J. de verwijzing naar bajesklanten bij de rechtbank Noord-Holland kunnen niet baten. Bepalingen van het Unierecht en uitlegging van de Unierecht werkt rechtstreeks, met voorrang en derogerend.”

Ad middel (v):

“De wetgever had moeten zorgen voor vergoeding van rente van rechtswege, maar die viespeuken hebben 0,0 % fatsoen in hun lijf en ejaculeren reeds van de gedachte nette burgers te tillen waar mogelijk. De Hoge Raad, een georganiseerde misdaadorganisatie pur sang, maakt er wel een slap kutverhaal van en doet lekker mee. Lekker samen de burger geld afhandig maken, maakt niks uit, gewoon doen, alles voor het oog van het kerkvolk... Die hoerenkinderen zeggen zelfs dat het moeten doen van een verzoek niet in strijd is met bepalingen van het Unierecht, terwijl in casu wanneer strijd is met nationale bepalingen, belanghebbende van rechtswege rente krijgt ex. artikel 30, lid 2 AWR... Maar de Hoge Raad bakt het dan ook wel heel bruin In zijn nimmer aflatende drang burgers op te lichten waar mogelijk. Niks gaat ze te ver die hoerenkinderen!!”

3.8

Ik recapituleer: volgens de gemachtigde bent u (in willekeurige volgorde):

- een zeer zware georganiseerde misdaadorganisatie;

- een hoerenkast;

- geteisem;

- crimineel gajes;

- op dezelfde weg als de pastoors in de katholieke kerk;

- een enorm vieze club;

- hoerenkinderen.

Waarvan akte. Verder bent u volgens hem uiteraard partijdig. Zijn conclusie van repliek is lichter van toon gericht aan ‘de artiesten van uw circus’.

3.9

De vraag rijst waarom de gemachtigde een instituut frequenteert waarover hij aldus denkt. Ook rijst de vraag waarom hij denkt dat zijn onrechtskundige contempt of court verwezen zou moeten worden naar het HvJ. Voor zover het rechtskundig genoemd kan worden, bevat het niets nieuws, zodat het HvJ niets zou kunnen doen dan de zaak bij beschikking afdoen onder herhaling van interne-marktmantra’s en de Rewe-riedel, en voor de toepassing daarvan terugwijzen naar de nationale rechter die deze gemachtigde zo dierbaar is.

3.10

Hoewel ’s mans woordkeus bij eerste kennisneming een zekere amusementswaarde lijkt te hebben, rechtvaardigt zijn daaraan ten grondslag liggende kennelijk morbide predispositie geen besteding van gemeenschapsgeld, maar ik zie twee redenen om toch te concluderen:

A. mij is gebleken dat de feitenrechtspraak – en wellicht ook de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën – uw opvatting op prijs zouden stellen over de vraag hoe om te gaan met een gemachtigde die zich niet toelegt op gerechtvaardigde belangen van zijn cliënten en een efficiënte en effectieve bezwaarprocedure en rechtspleging, maar op schelden, tieren, intimideren en beledigen van ambtelijk en rechterlijk personeel en op (andere) voortgangbelemmerende (proces)incidenten, wellicht met het oog op een – uit de machtigingen op te maken15 - no cure no pay verdienmodel van maximalisering van proceskostenvergoeding, griffierechtvergoeding, vergoeding wegens termijnoverschrijding, en renteberekening over dit alles. De gemachtigde is inmiddels op basis van art. 8:25 Awb door verschillende feitenrechters geweigerd als gemachtigde wegens intimidatie en belediging en (daardoor) beschadiging van het belang van zijn cliënten en van een behoorlijke procesorde (zie onderdeel 4 hieronder). Op grond van art. 2:2 Awb is door de belastingdienst voor een periode van drie maanden geweigerd een gemachtigde wiens gedrag en woordkeus wel zeer spekend op dat van deze gemachtigde lijkt (zie 9.3 hieronder);

B. de gang van zaken bij en rond het litigieuze hoorgesprek doet de algemenere vragen rijzen (i) welke hoorverplichting het EU-rechtelijke administratieve verdedigingsbeginsel meebrengt voor het bestuursorgaan dat op een bezwaar tegen een eigen voldoening op aangifte binnen de werkingssfeer van het EU-recht moet beslissen; (ii) naar de maatstaf voor de beoordeling of een bezwaarde voldoende mogelijkheid heeft gehad om zijn standpunt kenbaar te maken in de zin van art. 7:2 Awb; (iii) of tijdens een hoorgesprek ter zake van een groot aantal vergelijkbare dossiers elk vergelijkbaar dossier separaat moet worden besproken; (iv) of de gehoorde zijn recht om (verder of later opnieuw) gehoord te worden verwerkt als hij de horende ambtenaren uitscheldt of het hoorgesprek anderszins gebruikt voor doelen waarvoor het niet bedoeld is; en (v) in hoeverre met toepassing van art. 6:22 Awb voorbijgegaan kan worden aan eventuele hoorgebreken.

4 Waarschuwingen en weigeringen

2 Overwegingen

5 Het EU-rechtelijke verdedigingsbeginsel

6 (Schending van) de hoorplicht in de bezwaarfase naar intern recht

7 Middel (ii): het verdedigingsbeginsel en het hoorrecht

8 Beoordeling van de overige middelen

9 Gemachtigden tegen wie ernstige bezwaren bestaan

10 Conclusie