Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-01-2020, ECLI:NL:PHR:2020:64, 19/02464

Parket bij de Hoge Raad, 28-01-2020, ECLI:NL:PHR:2020:64, 19/02464

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 januari 2020
Datum publicatie
29 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:64
Formele relaties
Zaaknummer
19/02464

Inhoudsindicatie

Conclusie A-G. Getuigenverzoeken. Afwijzing van verzoeken tot het horen van aangeefster als getuige op grond van het criterium van het verdedigingsbelang. Conclusie strekt tot vernietiging.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/02464

Zitting 28 januari 2020

CONCLUSIE

F.W. Bleichrodt

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,

hierna: de verdachte.

Het cassatieberoep

  1. De verdachte is bij arrest van 1 november 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “poging tot verkrachting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.

  2. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte. Mr. F.P. Slewe, advocaat te Schiphol, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak

3. Het hof heeft in de bestreden uitspraak in een bewijsoverweging het volgende vastgesteld:

“Uit het dossier blijkt dat de politie op 18 maart 2017 omstreeks 23:25 uur is gebeld door getuige [betrokkene 1] . [betrokkene 1] gaf tegenover de politie aan dat een vriend van hem, woonachtig aan (...) te [plaats] , een meisje thuis had zitten en dat hij dit niet normaal vond omdat zij er nog zo jong uitzag en zijn vriend had aangegeven dat zij zou blijven slapen. De politie is vervolgens naar het door [betrokkene 1] opgegeven adres - de woning van verdachte - gegaan. Verdachte opende de voordeur en vervolgens werd in een slaapkamer op de bovenverdieping slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen. [slachtoffer] is op 20 maart 2017 gehoord over de avond van 18 maart 2017. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij die avond na een ruzie van huis weggelopen was (zij verbleef op dat moment bij haar stiefvader) en dat zij vervolgens enige tijd over straat heeft gezworven. Op een gegeven moment trof zij een aantal jongens/mannen en is ze meegegaan naar de woning van één van de mannen, een volgens haar 36-jarige jongen (het hof begrijpt: verdachte). [slachtoffer] heeft verklaard dat zij aanvankelijk met een 22-jarige jongen en de 36-jarige jongen (verdachte) in de woning verbleef. Op een gegeven moment kregen de twee mannen echter ruzie. Ze deden dat in een voor [slachtoffer] vreemde taal. Na die ruzie ging de 22-jarige jongen weg en bleef [slachtoffer] met de ander (het hof begrijpt telkens: verdachte) over. [slachtoffer] heeft verklaard dat er toen iets is gebeurd.”

4. Het hof heeft op basis van de verklaring van de aangeefster vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft “mee getrokken naar boven”, op bed heeft geduwd, telkens haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken en op haar is gaan liggen. Bewezen is verklaard dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster steun vindt in de verklaring van de getuige [betrokkene 1] ten aanzien van het verloop van de avond, de ruzie die de getuige met de verdachte kreeg en het verlaten van de woning door de getuige. Ook vindt de verklaring steun in de resultaten van het sporenonderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat op de broek en de onderbroek die de aangeefster op de bewuste avond droeg sperma is aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte (matchkans kleiner dan één op één miljard).

5. De verdachte heeft ontkend zich aan de ten laste gelegde gedragingen schuldig te hebben gemaakt. Die ontkennende proceshouding, die zich ook uitstrekt tot de ten laste gelegde seksuele handelingen met de aangeefster, heeft hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ingenomen.

6. De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld wegens de primair ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer] tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr. De rechtbank verklaarde ten laste van de verdachte bewezen dat:

“hij op 18 maart 2017 te [plaats] , in de gemeente [...] , door geweld en een andere feitelijkheid, een persoon, genaamd [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij verdachte haar vagina betast en zijn penis tegen haar vagina gebracht en (vervolgens) haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid hierin dat verdachte haar mee naar boven heeft getrokken en haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar onderkleding naar beneden heeft getrokken en (vervolgens) gedeeltelijk naakt op haar is gaan liggen en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon verhinderen.”

7. In hoger beroep is de verdachte van de primair ten laste gelegde verkrachting vrijgesproken. Het hof verklaarde de subsidiair ten laste gelegde poging tot verkrachting wel bewezen. De bewezenverklaring houdt ten laste van de verdachte in dat:

“hij op 18 maart 2017 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid een persoon, genaamd, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2003) te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten: het haar vaginaal willen penetreren met zijn penis, met voormeld oogmerk, die [slachtoffer] mee naar boven heeft getrokken en/of haar aan de haren heeft getrokken en haar op een bed heeft geduwd en haar boven- en onderkleding naar beneden heeft getrokken en vervolgens (gedeeltelijk) naakt op haar is gaan liggen en haar vagina heeft betast en zijn penis tegen haar vagina heeft gebracht en heeft hij als beduidend ouder persoon deze handelingen (onverhoeds) verricht zonder dat zij dit kon of durfde te verhinderen en/of verzet durfde te bieden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”

De middelen van cassatie