Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:861, 18/00794
Parket bij de Hoge Raad, 16-06-2020, ECLI:NL:PHR:2020:861, 18/00794
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 juni 2020
- Datum publicatie
- 29 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2020:861
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1523
- Zaaknummer
- 18/00794
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit handel in coffeeshop die zich niet aan de gedoogvoorwaarden heeft gehouden. HR: Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat “voldoende aanwijzingen” bestaan dat de betrokkene ook voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode in de hoofdzaak heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waarbij die deelneming kan worden aangemerkt als ander strafbaar feit ex art. 36e.2 Sr en vzv. het gaat om de periode voor 1 juli 2011, als soortgelijk feit a.b.i. art. 36e.2 (oud) Sr. Op de ontnemingsprocedure is art. 6.1 EVRM van toepassing wat meebrengt dat een persoon voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan, vgl. ECLI:NL:HR:1995:ZD0312 en EHRM 5 juli 2001, nr. 41087/98 (Phillips tegen het VK). HR herhaalt voorts de relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BK3424 over de bewijsrechtelijke regels in de ontnemingsprocedure en de bewijslastverdeling tussen betrokkenen en het OM uit ECLI:NL:HR:2002:AE1182. De in art. 36e.2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” voor een periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. Tevens behoort de betrokkene de gelegenheid te hebben aan te (doen) voeren dat en waarom er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door hem zijn begaan. Het oordeel van het hof is gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld in de bewijsvoering onjuist noch onbegrijpelijk. HR voor het overige: art. 81.1 RO en vermindering van de betalingsverplichting i.v.m. de redelijke termijn. Samenhang met 7 andere zaken.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00794 P
Zitting 16 juni 2020