Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:1220, 21/01832

Parket bij de Hoge Raad, 28-09-2021, ECLI:NL:PHR:2021:1220, 21/01832

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2021
Datum publicatie
21 december 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:1220
Formele relaties
Zaaknummer
21/01832

Inhoudsindicatie

Verzoek om herziening van een beslissing van de Hoge Raad op een verzoek om wraking van leden van de Hoge Raad in een belastingzaak (art. 8:18 lid 5 en 8:119 Awb in verbinding met art. 29 AWR).

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/01832

Datum 28 september 2021

Vierde Kamer

Onderwerp/tijdvak Herziening

Nrs. Hoge Raad 20/00518 en 20/00519

CONCLUSIE

R.L.H. IJzerman

in de zaak van

[verzoekster]

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in verband met het verzoek tot herziening ingediend door [verzoekster] , verzoekster, inzake de beslissingen van de Hoge Raad (vierde kamer) van 20 november 2020,1 op haar verzoeken tot wraking van drie leden van de belastingkamer van de Hoge Raad.

1.2

Formeelrechtelijk speelt hier vooreerst de vraag of het mogelijk is om, ondanks het rechtsmiddelenverbod van artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), bij de Hoge Raad herziening te vragen van een door de Hoge Raad genomen wrakingsbeslissing.

1.3

Indien dat in principe mogelijk is, komt in casu de vraag op of dit verzoek om herziening binnen een redelijke termijn is ingediend, zodat het ontvankelijk is. Zo ja, dan moet worden beoordeeld of verzoekster aan haar herzieningsverzoek nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, die tot herziening kunnen leiden.

1.4

De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 is het procesverloop tot aan het onderhavige verzoek om herziening weergegeven. In onderdeel 3 zijn de wrakingsbeslissingen waarvan herziening wordt verzocht weergegeven. Onderdeel 4 bevat een uiteenzetting van het verzoek om herziening. Onderdelen 5 en 6 omvatten een overzicht van relevante wet- en regelgeving, wetsgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur. In onderdeel 7 wordt het onderhavige verzoek om herziening van de wrakingsbeslissingen beoordeeld, gevolgd door de conclusie in onderdeel 8.2

2 Het procesverloop tot aan het onderhavige verzoek om herziening

2.1

Het begin van de hier van belang zijnde procedures is geweest dat verzoekster beroep in cassatie heeft ingesteld in twee belastingzaken die bij de Hoge Raad zijn ingeschreven onder de zaaknummers 19/01921 en 19/01924. In deze zaken (hierna ook: de belastingzaken) ging het inhoudelijk om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een daarbij opgelegde verzuimboete (19/01924) en aanmaningskosten van € 7 (19/01921).

2.2

In de zaak over de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij opgelegde verzuimboete (19/01924) heeft het Hof het oordeel van de Rechtbank, inhoudende dat de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de verzuimboete terecht zijn opgelegd en dat geen recht bestaat op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen, overgenomen en het hoger beroep ongegrond verklaard.3

2.3

In de zaak over de aanmaningskosten van € 7 (19/01921) heeft het Hof overwogen dat de Ontvanger de aanmaningskosten van € 7 heeft verlaagd tot nihil op 5 maart 2018. Daaruit heeft het Hof geconcludeerd dat het belang bij de zaak is komen te vervallen. Het Hof heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.4

2.4

In twee brieven van 6 februari 2020 is namens de Hoge Raad aan verzoekster meegedeeld dat op 14 februari 2020 ter terechtzitting de beslissingen in de belastingzaken in het openbaar zullen worden uitgesproken door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.

2.5

Bij op 13 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brieven heeft verzoekster in de belastingzaken de wraking verzocht van die fiscale raadsheren. Deze wrakingsverzoeken zijn bij de Hoge Raad ingeschreven onder de zaaknummers 20/00518 en 20/00519 en ter openbare zitting van de vierde kamer op 14 september 2020 behandeld.

2.6

Het wrakingsverzoek van verzoekster is gebaseerd op de klacht dat deze drie raadsheren systematisch nalaten om ervoor te zorgen dat belastingplichtigen zonder financiële middelen op dezelfde voet als de Belastingdienst toegang hebben tot de rechter. In dat verband heeft zij ook bezwaren naar voren gebracht over de rol van de griffier. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat in haar zaken steeds door dezelfde drie raadsheren wordt beslist en dat haar zaken vaak niet-ontvankelijk worden verklaard, al dan niet met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO).

2.7

Bij in het openbaar uitgesproken beslissing van 20 november 2020 heeft de Hoge Raad (vierde kamer) de verzoeken tot wraking van de drie fiscale raadsheren afgewezen (hierna ook: de eerste wrakingsbeslissingen), met name omdat de enkele omstandigheid dat een bepaald soort zaken wordt beoordeeld en beslist door een vaste combinatie van raadsheren niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie rechtvaardigt dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van haar) vooringenomen zijn. Andere omstandigheden heeft verzoekster niet gesteld. De beslissingen zijn uitgesproken door de raadsheren V. van den Brink, T.H. Tanja-van den Broek en F.J.P. Lock.5

2.8

Daarop is in twee brieven van 3 december 2020 aan verzoekster meegedeeld dat op 11 december 2020 de beslissingen in de belastingzaken in het openbaar zullen worden uitgesproken door de voornoemde raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.

2.9

Bij op 11 december 2020 ter griffie per fax ingekomen brief heeft verzoekster in de belastingzaken nogmaals de wraking verzocht van de fiscale raadsheren. De nieuwe wrakingsverzoeken zijn bij de Hoge Raad ingeschreven onder de zaaknummers 20/04108 en 20/04109. Verzoekster stelt dat zij de aankondigingen van uitspraken in de belastingzaken eerder heeft ontvangen dan de beslissing in de wrakingszaak. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat de beslissing tot afwijzing van de eerste wrakingsverzoeken niet ingaat op de door haar aangevoerde gronden en omstandigheden en niet overeenstemt met wat tijdens de zitting op 14 september 2020 is aangevoerd en besproken. Ten slotte wordt geklaagd over de waarnemend griffier en dat nog geen proces-verbaal is ontvangen van de zitting van 14 september 2020.

2.10

Op 15 januari 2021 heeft de Hoge Raad (vierde kamer) de nieuwe verzoeken tot wraking afgewezen en heeft bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken buiten behandeling worden gelaten. Deze beslissingen zijn uitgesproken door de raadsheren C.A. Streefkerk, A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering.6

2.11

Bij brief van 22 januari 2021 is aan verzoekster meegedeeld dat in verband met het defungeren van raadsheer L.F. van Kalmthout per 1 januari 2021, de samenstelling van de zetel van de belastingkamer is gewijzigd.

2.12

Bij arrest van 9 april 2021 heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie in de belastingzaken als kennelijk ongegrond niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De arresten zijn gewezen door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en J.A.R. van Eijsden.7

2.13

In de periode van januari 2021 tot mei 2021 heeft verzoekster bij de President van de Hoge Raad geklaagd over (onder meer) de uitgesproken wrakingsbeslissingen. De klachten zijn door de President van de Hoge Raad buiten behandeling gelaten of afgewezen. Daarop heeft verzoekster verder gecorrespondeerd met de Hoge Raad.

2.14

Bij op 8 april 2021 per fax ingekomen brief heeft verzoekster verzocht om herziening van de eerste wrakingsbeslissingen. In reactie is bij brief van 20 april 2021 namens de President van de Hoge Raad aan verzoekster meegedeeld dat de wet, onder verwijzing naar artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb, geen rechtsmiddel openstelt tegen wrakingsbeslissingen.

2.15

Bij op 22 april 2021 ter griffie per fax ingekomen brief heeft verzoekster zich erop beroepen dat het rechtsmiddelenverbod van artikel 8:18, vijfde lid, van de Awb in een aantal gevallen doorbroken kan worden, onder verwijzing naar rechtspraak van de (burgerlijke kamer van de) Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS).

2.16

Naar aanleiding van de brief van 22 april 2021 is het verzoek om herziening van de eerste wrakingsbeslissingen in behandeling genomen en ingedeeld bij de vierde kamer van de Hoge Raad.

2.17

Op 22 juni 2021 heeft de zitting plaatsgevonden. Verzoekster is samen met haar moeder verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift is gestuurd aan verzoekster.

3 De inhoud van de wrakingsbeslissingen waarvan nu herziening wordt verzocht

Verzoekster heeft verzocht om herziening van de eerste wrakingsbeslissingen, uitgesproken op 20 november 2021. Daarin heeft de Hoge Raad het volgende beslist:

1 De procedure

1.1

Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in twee zaken die bij de belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder de nummers 19/01921 en 19/01924. In twee brieven van 6 februari 2020 is aan verzoekster meegedeeld dat op 14 februari 2020 uitspraak zal worden gedaan en dat de beslissing zal worden genomen door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.

1.2

Bij op 13 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad per fax ingekomen brieven heeft verzoekster in beide zaken de wraking verzocht van de drie hiervoor in 1.1 genoemde leden van de Hoge Raad.

1.3

De drie raadsheren waartegen de wrakingsverzoeken zijn gericht, hebben aan de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.

1.4.1

Bij brief van 13 maart 2020 is verzoekster uitgenodigd voor de zitting van de Vierde Kamer op 20 april 2020 teneinde te worden gehoord inzake de ingediende wrakingsverzoeken.

1.4.2

Met het oog op de maatregelen in verband met het heersen van Covid-19 en op verzoek van verzoekster is de zitting diverse malen uitgesteld, voor de laatste maal tot 14 september 2020.

1.5

Verzoekster, bijgestaan door [A], moeder van verzoekster, is ter zitting op 14 september 2020 verschenen en gehoord ten aanzien van de ingediende verzoeken tot wraking.

1.6

Advocaat-generaal C.M. Ettema is in de gelegenheid gesteld een conclusie te nemen en heeft daarvan afgezien.

2 Beoordeling

2.1

Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2

Verzoekster heeft aan voornoemd wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de drie raadsheren niet geacht kunnen worden onpartijdig te zijn, nu ze systematisch nalaten ervoor te zorgen dat belastingplichtigen zonder voldoende financiële middelen op dezelfde voet als de belastingdienst toegang hebben tot de rechter. In dat verband heeft zij ook bezwaren naar voren gebracht over de rol van de griffier.

Voorts heeft zij aangevoerd dat het in de zaken van verzoekster bij de belastingkamer van de Hoge Raad steeds dezelfde drie leden van de Hoge Raad zijn die, volgens verzoekster met een vast patroon, haar zaken niet-ontvankelijk verklaren, al dan niet met toepassing van artikel 80a van de Wet op de Rechterlijke organisatie.

2.3

Het behoort tot de taken van de griffier om gedurende een procedure partijen in te lichten over zowel wettelijk gestelde termijnen alsook over de procedure en de daarmee samenhangende voorschriften, waaronder die met betrekking tot de verschuldigdheid van griffierecht. Uiteindelijk is het echter steeds de rechter in zijn einduitspraak, die verantwoordelijkheid draagt voor de in een procedure genomen beslissingen, ook van procedurele aard. Het is niet mogelijk de griffier te wraken.

Voor zover het verwijt van verzoekster met betrekking tot de verschuldigdheid van het griffierecht de gewraakte raadsheren betreft, heeft zij dit verwijt niet onderbouwd. Bovendien heeft haar verwijt geen betrekking op de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de gewraakte raadsheren. In zoverre faalt deze klacht.

2.4

Ook overigens falen de klachten van verzoekster. De enkele omstandigheid dat een bepaald soort zaken wordt beoordeeld en beslist door een vaste combinatie van raadsheren rechtvaardigt niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van haar) vooringenomen zijn. Andere omstandigheden heeft verzoekster niet gesteld.

2.5

Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 en 2.4 is overwogen, zullen de verzoeken tot wraking worden afgewezen.

4 Het verzoek om herziening

5 Het juridisch kader inzake wraking

6 Het juridisch kader van de herziening

7 Beoordeling van het verzoek om herziening van de wrakingsbeslissingen

8 Conclusie