Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-07-2021, ECLI:NL:PHR:2021:708, 20/03943

Parket bij de Hoge Raad, 13-07-2021, ECLI:NL:PHR:2021:708, 20/03943

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juli 2021
Datum publicatie
6 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:708
Formele relaties
Zaaknummer
20/03943

Inhoudsindicatie

Ongerealiseerd valutaverlies op dollarverplichting na bestelling bedrijfsmiddel; kostprijs of aftrekbaar? Goed koopmansgebruik; voorzichtigheids- en realiteitsbeginselen; samenhang met samenhangende waardering? Implicaties voor voorinkoop voorraden

Feiten: de belanghebbende heeft in 2014 een vliegtuig in US dollars gekocht dat in 2015 is geleverd. In 2014 heeft zij 20% van de prijs betaald, de rest bij levering. Op het moment van bestelling heeft zij het vliegtuig geactiveerd en de resterende betalingsverplichting gepassiveerd, beide tegen de valutakoers op dat moment. Ultimo 2014 is de dollar aangetrokken tegenover de euro, waardoor de resterende betalingsverplichting is gegroeid. De belanghebbende wil dit negatieve resultaat op basis van het voorzichtigheidsbeginsel fiscaal als verlies nemen in 2014.

In geschil is of het ongerealiseerde koersverlies op de resterende betalingsverplichting aftrekbaar is of wegvalt tegen een navenant hogere ongerealiseerde waardestijging van het recht op levering van het vliegtuig.

Inspecteur, Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag zien een direct verband tussen de waarden van de resterende betalingsverplichting en het recht op levering. Tot het moment van betaling van de resterende koopsom leidt een ongerealiseerd valutaverlies op de betalingsverplichting huns inziens tot een even grote ongerealiseerde valutawinst op het leveringsrecht. Zij achten het dan in strijd met het realiteitsbeginsel om een ongerealiseerd valutaverlies op de verplichting als verlies te nemen.

In cassatie betwist de belanghebbende dat het realiteitsbeginsel noopt tot samenhangend beschouwen van het ongerealiseerde valutaverlies en een even grote ongerealiseerde valutawinst. De hoofdregel is immers afzonderlijke waardering van balansposten; daarvan kan slechts worden afgeweken bij samenhangende waarden, i.e. bij voldoende nauwkeurige tegengestelde correlatie tussen een actiefpost en een passiefpost. Daarvan is in casu geen sprake, subsidiair het Hof heeft verzuimd dat te onderzoeken, hetgeen een motiveringsgebrek is.

A-G Wattel meent dat de zaak niet zozeer gaat over hedge accounting of samenhangende waardering, maar over kostprijsbepaling. Activering is al mogelijk bij bestelling, maar afschrijven pas na levering c.q. ingebruikneming. Dat pleit er voor om de kostprijs van een bedrijfsmiddel te bepalen bij levering, tenzij de kostprijs eerder vaststaat door (volledige) betaling vóór levering, door aankoop en aanhouding van de voor de (restant)koopsom benodigde contractvaluta, of door afdekking van (valuta)risico’s op de (restant)koopsom (de afdekkingskosten behoren dan tot de kostprijs). Wordt pas betaald ná levering, dan verbreekt het verband tussen het recht op levering (dat verdwijnt) en de betalingsverplichting, met name gegeven dat vanaf levering afgeschreven moet worden op een kostprijs, zodat vanaf levering een zelfstandig valuta resultaat op de post ‘crediteuren’ wordt behaald.

Met de feitenrechters meent de A-G dat zolang geleverd noch betaald (noch hedged) is, de betalingsverplichting en het recht op levering rechtstreeks en onverbrekelijk tegenover elkaar staan. De belanghebbende kan dus kiezen voor balanswaardering tegen de omrekenkoers van de dag van bestelling, mits zij ook haar recht op levering op datzelfde bedrag stelt. Zij kan ook kiezen voor omrekening tegen de eindejaarskoers (of een gemiddelde koers, of een verwachte koers), mits zij ook dan haar recht op levering op hetzelfde bedrag zet. Alleen het balanstotaal wordt beïnvloed door de keuze, maar niet het fiscale resultaat.

A-G Wattel gaat tenslotte nog in op drie wat-als-vragen: (i) wat als de belanghebbende de hele koopprijs meteen had betaald? (ii) Wat als zij het valutarisico wel had afgedekt? (iii)

Wat als het niet om te activeren en af te schrijven bedrijfsmiddelen gaat, maar om voorraad?

Conclusie: cassatieberoep ongegrond

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/03943

Datum 13 juli 2021

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Vennootschapsbelasting 2014

Nr. Gerechtshof BK-19/00609

Nr. Rechtbank SGR 19/1874

CONCLUSIE

P.J. Wattel

in de zaak van

[X] B.V.

tegen

de Staatssecretaris van Financiën

1 Overzicht

1.1

De belanghebbende is onderdeel van een fiscale eenheid. Zij heeft in 2014 in US dollars een vliegtuig gekocht dat in 2015 is geleverd. In 2014 heeft zij 20% van de prijs betaald, de rest bij levering. Zij heeft het vliegtuig geactiveerd op het moment van bestelling en de resterende betalingsverplichting gepassiveerd. Ultimo 2014 leidt de dan vigerende dollar/euro-koers tot een hogere resterende betalingsverplichting dan op het moment van bestellen. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel wil zij dit koersresultaat als verlies in aanmerking nemen bij het bepalen van haar fiscale winst over 2014.

1.2

In geschil is of het koersresultaat op de resterende betalingsverplichting ultimo 2014 ten laste van de winst kan worden gebracht of wegvalt tegen navenant hogere waardering van het recht op levering van het vliegtuig.

1.3

Inspecteur, Staatsecretaris, Rechtbank en Hof zien een direct verband tussen de resterende betalingsverplichting en de waardering van het leveringsrecht. Tot het moment van betaling van de resterende koopsom leidt een ongerealiseerd valutaverlies op de betalings-verplichting huns inziens tot een even grote ongerealiseerde valutawinst op het recht op levering. Zij achten het dan in strijd met het realiteitsbeginsel om een ongerealiseerd valutaverlies op de resterende verplichting als verlies te nemen.

1.4

De belanghebbende betwist dat het realiteitsbeginsel zou leiden tot samenhangend beschouwen van het ongerealiseerde valutaverlies en een even grote ongerealiseerde valutawinst. De hoofdregel is immers afzonderlijke waardering van balansposten; daarvan kan slechts worden afgeweken bij samenhangende waarden, i.e. bij voldoende nauwkeurige tegengestelde correlatie tussen een actiefpost en een passiefpost. Daarvan is in casu geen sprake, aldus de belanghebbende.

1.5

Iedereen is het eens dat het geschil niet een samenhangende-waarderingkwestie is zoals in uw Cacaobonenarrest HR BNB 2009/2711 en overige hedgejurisprudentie.2 Zoals de belanghebbende het formuleert: een vliegtuig is geen cacaoboon.

1.6

De belanghebbende meent dat de kostprijs vaststaat op het moment van bestelling naar de op dan vigerende dollarkoers. Nadien optredende valutaresultaten beïnvloeden haars inziens niet die kostprijs, maar gaan de verlies- en winstrekening in. De fiscus daarentegen meent dat het valutaresultaat op de resterende koopsom tot het moment van levering behoort tot de kostprijs van het vliegtuig en daarom moet worden geactiveerd en afgeschreven.

1.7

Deze zaak gaat volgens mij niet zozeer over hedge accounting of samenhangende waardering, als wel over kostprijsbepaling. De voornaamste vraag is wat begrepen moet worden in de kostprijs en daarmee de afschrijvingsbasis van het vliegtuig. Het abstracte antwoord is: al hetgeen de ondernemer ten koste heeft gelegd voor de verkrijging en operationalisering van het bedrijfsmiddel. Activering is al mogelijk op het moment van bestellen, maar afschrijven is pas mogelijk na levering. Dat pleit ervoor, en dat doet de literatuur dan ook, om de kostprijs van een bedrijfsmiddel te bepalen bij levering, tenzij de kostprijs al eerder vaststaat door (volledige) betaling vóór levering, of door aankoop en aanhouding van de voor de (restant)koopsom benodigde contractvaluta, of door afdekking van (valuta)risico’s op de (restant)koopsom (de afdekkingskosten behoren dan tot de kostprijs). Wordt pas betaald ná levering, dan meen ik dat het verband tussen het recht op levering (dat verdwijnt) en de betalingsverplichting verbreekt, met name gegeven dat vanaf levering afgeschreven moet worden op een kostprijs, zodat vanaf levering een zelfstandig valuta resultaat op de post ‘crediteuren’ wordt behaald.

1.8

Omdat de belanghebbende ultimo 2014 slechts deels betaald had, geen dollars had gekocht en evenmin het valutarisico op haar resterende betalingsverplichting had afgedekt, was de kostprijs van het vliegtuig toen nog niet bekend. Zoals de feitenrechters mijns inziens terecht overwogen: zolang geleverd noch betaald is (noch hedged), staan de betalingsverplichting en het recht op levering rechtstreeks en onverbrekelijk tegenover elkaar. Dat betekent mijns inziens dat het ultimo 2014 weinig kan schelen tegen welke waarde de betalingsverplichting wordt gepassiveerd, als het maar tegen dezelfde waarde is als die waarvoor het daar onlosmakelijk tegenover staande recht op levering wordt geactiveerd. De belanghebbende kan kiezen voor de omrekenkoers van de dag van aanbetaling, mits zij ook haar recht op levering op datzelfde bedrag stelt; zij kan ook kiezen voor omrekening tegen de eindejaarskoers (of een gemiddelde koers, of een verwachte koers), mits zij haar recht op levering op hetzelfde bedrag zet. Alleen het balanstotaal wordt mijns inziens beïnvloed door de keuze, maar niet de verlies- en winstrekening.

1.9

De klacht dat het Hof de mate van waardecorrelatie tussen het recht op levering en de betaalverplichting onvoldoende zou hebben onderzocht, heeft mijns inziens dan ook geen voorwerp: de betalingsverplichting in US dollars is de kostprijs van het te leveren vliegtuig in aanbouw. Die twee waarden kunnen mijns inziens niet ongelijk zijn, zodat daar niets aan te onderzoeken of te motiveren valt. Belanghebbendes standpunt lijkt mij onrealistisch: elke ongerealiseerde winst of verlies in euros op haar betalingsverplichting in dollars op balansdatum 2014 is theoretisch en valt steeds weg tegen de even theoretische en even grote ongerealiseerde waardestijging of -daling in euros van haar recht op levering.

1.10

Als men belanghebbendes kwestie toch vanuit de samenhangende-waardering-rechtspraak wil aanvliegen, volgt mijns inziens onder meer uit het Market maker-arrest HR BNB 2014/116 dat samenhangend moet worden gewaardeerd omdat de waardecorrelatie 100% is.

1.11

De praktijk vreest voor onuitvoerbaarheid van de balanswaardering van unhedged in vreemde valuta bestelde voorraden die op balansdatum noch betaald, noch geleverd zijn. Dogmatisch valt daar in abstracto misschien weinig meer over te zeggen dan dat dier goedkoopmannelijke waardering afhangt van de aard van het bedrijf en diens voorraad, de frequentie van diens voorinkopen, de doenlijkheid en zinvol/loosheid van het bijhouden van koersontwikkelingen en de mate van feitelijke of gecontracteerde afdekking van het valutarisico op de voorraden. Omdat het echter bij voorraden om een fiscaal-temporeel aanmerkelijk kleiner belang gaat dan bij bedrijfsmiddelen, lijkt mij praktisch dat bij unhedged in vreemde valuta bestelde voorraden het eenvoudsbeginsel van veel groter belang is en dat dat meebrengt dat behoudens bijzondere omstandigheden uitgangspunt kan zijn dat unhedged in vreemde valuta bestelde voorraden gewaardeerd kunnen worden naar de valutakoers van het moment van bestellen en dat valutaresultaten op de betalingsverplichting rechtstreeks als lopende uitgaven de verlies- en winstrekening in gaan.

1.12

Ik geef u in overweging belanghebbendes cassatieberoep ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Zij heeft in november 2014 een vliegtuig gekocht voor US $ 8.050.000. Daarvan heeft zij $ 2.050.000 in november 2014 aanbetaald. De resterende $ 6.000.000 was zij bij levering in 2015 verschuldigd. Daarover was zij geen rente verschuldigd.

2.2

De belanghebbende gebruikt de euro als fiscaal-functionele valuta. Zij heeft haar betalingsverplichting ad $ 6.000.000 gepassiveerd tegen de valutakoers op het moment van aankoop (november 2014), i.e. op € 4.792.715. Zij heeft het nog niet geleverde vliegtuig geactiveerd naar de koers van de aankoopdatum, i.e voor € 6.430.226.

2.3

Ultimo 2014 beloopt de restant betalingsverplichting in euros 4.958.268. De belanghebbende wil de toename ad € 165.553 ten opzichte van de aankoopdatum als valutaverlies van haar winst aftrekken. Na saldering met valutawinsten op dollarrekeningen, heeft zij € 122.891 ten laste van haar winst 2014 gebracht. De Inspecteur heeft die aftrek geweigerd.

De Rechtbank Den Haag 3

2.4

De Rechtbank constateert dat de belanghebbende pas hoeft te betalen bij levering. Pas dan is de restantkoopsom opeisbaar en wordt die som bij niet-betaling rentedragend. Wordt het vliegtuig niet geleverd, dan is het resterende bedrag niet verschuldigd. De Rechtbank is met partijen eens dat het in casu niet gaat om samenhangend waarderen zoals in het Cacaobonen-arrest HR BNB 2009/2714, maar zij volgt wel het standpunt van de Inspecteur dat de nog niet verschuldigde en nog niet rentedragende restantkoopsom onlosmakelijk samenhangt met het daartegenover staande recht op levering van het vliegtuig. Zij acht het dan in strijd met goed koopmansgebruik om een valutaverlies te nemen op de toekomstige betalingsverplichting. Het gestelde verlies behoort tot het uiteindelijk voor het vliegtuig opgeofferde bedrag in euros en daarmee tot de kostprijs.

Het Gerechtshof Den Haag 5

2.5

Het Hof is het eens met de Rechtbank: tot de kostprijs van het vliegtuig behoren de aanbetaling tegen de koers van het moment van betaling en het koopsomrestant tegen de koers op het moment van betaling, i.e. in casu het moment van levering van het vliegtuig. Uit HR BNB 1971/2366 volgt dat tot de aanschaffingskosten van een bedrijfsmiddel naast de koopprijs ook de bedragen moeten worden gerekend die uit de onderneming beschikbaar moeten worden gesteld om het bedrijfsmiddel te verkrijgen. Een valutaresultaat op de toekomstige betalingsverplichting behoort tot de aanschafkosten van het vliegtuig en komt via jaarlijkse afschrijving op het vliegtuig tot uitdrukking in de verlies- en winstrekening. Hoewel het niet om een Cacaobonen-geval van samenhangende waardering gaat (HR BNB 2009/271), correleert een ongerealiseerd valutaverlies op de toekomstige betalingsverplichting met een even grote ongerealiseerde valutawinst op de kostprijs. Dan is het in strijd met het realiteitsbeginsel van goed koopmansgebruik om een ongerealiseerd valutaverlies op de resterende betalingsverplichting ineens ten laste van de winst te brengen. De belanghebbende heeft volgens het Hof door het niet-afdekken van het valutarisico op haar betalingsverplichting het risico op wisselkoersverandering welbewust aanvaard, zodat er geen reden is om het valutaresultaat niet tot de door de ondernemer voor de aanschaf van het bedrijfsmiddel ten koste gelegde uitgaven te rekenen.

2.6

Bekker (NTFR 2020/3308) is het eens met de feitenrechters. Tot het moment van verschuldigdheid van de resterende koopsom is een ongerealiseerd valutaverlies op die verplichting een communicerend vat met een even grote ongerealiseerde valutawinst op de aanschafkosten van het vliegtuig. Het valutaresultaat is uiteindelijk onderdeel van de kostprijs van het vliegtuig. Dit strookt met het Cacaobonen-arrest HR BNB 2009/271 en het Market maker-arrest HR BNB 2014/116.7

2.7

Ook Veenhoven (FED 2021/60) is het kennelijk eens met de feitenrechters, maar maakt zich zorgen over de praktische gevolgen voor met name voorraadwaardering als u de Hofuitspraak zonder meer bevestigt zonder een uitzondering voor voorraden op basis van het eenvoudsbeginsel. Deze auteur stelt de vraag:

“(…) of de Hoge Raad bij voorraden een andere lijn zou hanteren. Dat ligt niet voor de hand. De Hoge Raad heeft namelijk al in BNB 1957/240 geoordeeld dat bij de waardering van de voorraad rekening mag worden gehouden met voorinkopen en -verkopen (vgl. het cacaobonen-arrest; FED 2009/52). Mijns inziens kan de uitkomst van onderhavige procedure dan óók relevant zijn voor de waardering van voorraden. Juist bij de waardering van voorraden met voorinkopen en -verkopen en doorlopende mutaties heeft de benadering van het hof mogelijk verstrekkende praktische gevolgen.

Een interessante vraag is of de Hoge Raad in FED 2014/86 heeft beoogd een onderscheid aan te brengen tussen toekomstige betalingsverplichtingen en reeds verschuldigde bedragen (‘echte’ schulden). Het feit dat activering van aanschaffingskosten bij het aangaan van verplichtingen een keuze betreft, betekent nog niet dat deze keuze geen effect kan hebben op de jaarwinstbepaling. Keuzes onder goed koopmansgebruik hebben nu eenmaal gevolgen voor de jaarwinstbepaling. Is er voor de jaarwinstbepaling dan wel een relevant onderscheid – voor wat betreft valutaresultaten – tussen toekomstige betalingsverplichtingen en ‘echte’ schulden?

Was de uitkomst anders geweest als belanghebbende had besloten om de koopsom vooruit te betalen gefinancierd met een ‘echte’ dollarschuld? Belanghebbende heeft zelf ook een gedeelte van de koopsom vooruitbetaald. Dit gedeelte van de kostprijs is in het oordeel van het hof op dat moment ‘vastgeklikt’. In het verlengde, ligt het bij volledige vooruitbetaling gefinancierd met een dollarschuld, voor de hand om het valutaresultaat op de schuld als zelfstandig prijsrisico te beschouwen. Waarom is dat anders nu wordt afgezien van volledige vooruitbetaling en het resterende gedeelte van de koopsom in feite bij de verkoper wordt gefinancierd? In beide gevallen wordt voorzien in de financieringsbehoefte van de onderneming.

Wat als belanghebbende het valutarisico had afgedekt? In dat geval zou het realiteitsbeginsel vermoedelijk hebben vereist dat het afdekinstrument in samenhang zou zijn gewaardeerd met de betalingsverplichting. Dat impliceert naar mijn mening dat de betalingsverplichting – voor wat betreft het valutarisico – als een zelfstandige balanspost moet worden behandeld. De rechtbank lijkt het feit dat belanghebbende het valutarisico niet heeft afgedekt, en dus voor lief heeft genomen, juist relevant te vinden voor de conclusie dat het valutaresultaat tot de kostprijs van het bedrijfsmiddel behoort. Wat mij betreft een opmerkelijke gevolgtrekking.

Het is wachten op het arrest van de Hoge Raad. De uitkomst zal met name van belang zijn voor ondernemingen met in- en verkopen in vreemde valuta die in de commerciële jaarrekening valutaresultaten op (toekomstige) betalingsverplichtingen afzonderlijk in de winst- en verliesverrekening verantwoorden. Legio commercieel-fiscale verschillen en (onmogelijke) toerekeningsvraagstukken liggen in het verschiet indien de Hoge Raad het oordeel van het hof volgt en niet tot uitdrukking brengt dat dit oordeel niet mede van toepassing is op andere activa dan bedrijfsmiddelen. Voor wat betreft voorraden zou ik er in ieder geval voor willen pleiten om het eenvoudbeginsel te laten prevaleren en de keuze aan belastingplichtigen te laten.”

3 Het geding in cassatie

3.1

De belanghebbende bestrijdt ‘s Hofs oordeel met een beroep op de commerciële waarderingsregels van de Raad voor de Jaarverslaggeving en met een vergelijking met het geval waarin zij het koersrisico wel zou hebben afgedekt door het bedrag van de restverplichting alvast op een dollarrekening aan te houden of door een valutatermijntransactie. Zij betwist de door het Hof veronderstelde samenhang tussen het valutaverlies op de betalingsverplichting en een even grote ongerealiseerde valutawinst. De hoofdregel is afzonderlijke waardering van balansposten en daarvan kan volgens haar slechts worden afgeweken bij samenhangende waarden, i.e. bij voldoende tegengestelde correlatie tussen de waarden van een actiefpost en passiefpost. Daarvan is in casu geen sprake, want een vliegtuig is geen cacaoboon. Ook als dat anders zou zijn, heeft het Hof de mate van correlatie niet vastgesteld, hetgeen de belanghebbende een motiveringsgebrek acht.

3.2

De Staatssecretaris is het eens met het Hof en de Rechtbank. In het fiscale recht is goed koopmansgebruik leidend, dat kan afwijken van commerciële verwerkingsvoorschriften. Het waardeverloop van het geactiveerde bedrijfsmiddel en dat van de gepassiveerde resterende betalingsverplichting hangen rechtstreeks samen. Tot het moment van verschuldigdheid van de resterende betaling impliceert een ongerealiseerd valutaverlies op de resterende verplichting een even grote ongerealiseerde valutawinst op de resterende kostprijs. Het is dan in strijd met het realiteitsbeginsel om dat ongerealiseerde valutaverlies op de verplichting in aftrek te brengen van de fiscale winst. Een vliegtuig moge geen cacaoboon zijn, samenhangende waardering is niet beperkt tot hedge-transacties, aldus de Staatssecretaris. Per saldo is er in casu geen vermogensmutatie. Het strookt volgens hem dan ook met uw vaste jurisprudentie8 over samenhangend waarderen dat geen verlies kan worden genomen.

4 Goed koopmansgebruik

6 Beoordeling

7 Wat, als?

8 Conclusie