Home

Parket bij de Hoge Raad, 30-07-2021, ECLI:NL:PHR:2021:728, 20/03663

Parket bij de Hoge Raad, 30-07-2021, ECLI:NL:PHR:2021:728, 20/03663

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juli 2021
Datum publicatie
13 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:728
Formele relaties
Zaaknummer
20/03663

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting; geldt de netwerkvrijstelling (art. 15(1)(y) Wet BvR) voor warmte-koude-opslaginstallaties (WKOs)?

Feiten: De belanghebbende is een zorgaanbieder die (rechten op) de volgende onroerende zaken heeft verkregen: (i) een herstelhotel met 122 hotelkamers voor tijdelijk verblijf van zorgbehoeftigen, (ii) een “PG/Somatiek”-gebouw met 71 zorgappartementen voor personen met een psychogeriatrische en/of somatische aandoening, (iii) een gebouw met 71 zorgappartementen en (iv) (de economische eigendom van) drie (opstalrechten gevestigd op) warmte-koude-opslaginstallaties (WKOs) voor de opslag van duurzame energie voor die drie gebouwen. De zorgappartementen zijn aan te merken als woningen. De WKOs bestaat uit (i) een gesloten systeem van gekoppelde lussen van polyethyleen slangen gevuld met water, 90 tot 150 meter diep in de grond (bronnet) (circuit 1), (ii) een warmtepompsysteem en (iii) een ‘binneninstallatie’ (in het gebouw) (circuit 2).

In geschil is of de verkrijging van de bronnetten is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de netwerkvrijstelling in art. 15(1)(y) Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BvR). Niet in geschil is dat de WKOs, dus ook de bronnetten, onroerend zijn

De Rechtbank Gelderland meende dat de WKOs geen netwerk zijn omdat zij niet zijn bestemd voor transport van warmte naar enig punt buiten het gebouw waaraan de WKO met een warmtewisselaar is verbonden.

Het Hof Arnhem-Leeuwarden daarentegen heeft uit de werking en de functie van de bronnetten opgemaakt dat de netwerkvrijstelling wél van toepassing is, nu de bronnetten warmte transporteren van buiten het gebouw naar binnen het gebouw of andersom.

In cassatie betoogt de Staatssecretaris van Financiën (i) (primair): de WKOs zijn onzelfstandige bestanddelen van de gebouwen ( art. 3:4 BW) en volgen dus het (belaste) overdrachtsbelastingregime van die gebouwen); (ii) (subsidiair): de bronnetten zijn geen netwerken, maar onderdeel van energieproductie-eenheden (de WKOs) waarvoor de vrijstelling niet is bedoeld; (iii) (meer subsidiair): de WKOs, dus ook hun bronnetten, zijn geen warmtenet in zin van de Warmtewet omdat zij elk een eigen energievoorziening voor slechts één gebouw zijn, waarvoor de netwerkvrijstelling niet is bedoeld.

Ad middelonderdeel (iii) constateert A-G Wattel dat de feitenrechters niet hebben vastgesteld of de Warmtewet van toepassing was. Gezien de vastgestelde feiten en de parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling, gaat hij er echter van uit dat die wat geldt in elk geval voor de WKOs bij de appartementengebouwen. Voor het zorghotel is dat mogelijk anders; alsdan is voor de begrenzing van de WKO van het zorghotel niet de Warmtewet bepalend, maar ‘de praktijk’. Verkrijging van het opstalrecht erop kan dus ook dan vrijgesteld zijn op basis van art. 15(1)(y) Wet BvR.

Uitgaande van toepasselijkheid van de Warmtewet, meent A-G Wattel dat de delen van de WKOs bij de twee appartementengebouwen die zich vóór het warmte-overdrachtspunt bevinden onder de omschrijving van een warmtenet in de Warmtewet te vallen. Hij meent dat de Hoge Raad er op basis van de ‘tenzij’-bepaling in art. 29e(2) (2e volzin) AWR van uit kan gaan – c.q. dat in de vaststellingen van het Hof besloten ligt – dat de WKOs van het appartementencomplex en het P/S-gebouw warmtenetten zijn in de zin van de Warmtewet. Daarmee strandt onderdeel (iii) van het cassatiemiddel.

Ad middelonderdeel (i) betwijfelt A-G Wattel de relevantie van de vraag of de bronnetten bestanddelen van de gebouwen zijn. Niet in geschil is dat op de WKOs (kennelijk niet slechts op de bronnetten) een opstalrecht is gevestigd of de economische eigendom ervan is afgescheiden en dat zij elk los van de gebouwen en de grond zijn overgedragen. Dat een warmtenet mogelijk, ondanks goederenrechtelijke separering, theoretisch ook een bestanddeel van een andere onroerende zaak zou kan zijn, lijkt hem voor de overdrachtsbelasting niet van belang omdat het om de eigendomsvraag en de separate overdraagbaarheid/verkrijging gaat. Volgens art. 2(2) Wet BvR wordt bovendien onder (belaste) verkrijging van economische eigendom mede verstaan verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen dat een belang vertegenwoordigt bij een “bestanddeel” van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen. Het zou dan inconsequent zijn als (opstalrechten op of economische eigendom van) WKOs wél zelfstandig genoeg geacht worden om overdrachtsbelasting over te heffen, maar niet zelfstandig genoeg om voor vrijstelling van diezelfde overdrachtsbelasting in aanmerking te komen. Daarom strandt zijns inziens ook middelonderdeel (i).

Ook middelonderdeel (ii) strandt volgens de A-G omdat een bronnet geen productie-eenheid is, maar aardwarmte of -koelte transporteert. Voor dergelijke transportsystemen lijkt hem de netwerkvrijstelling juist bedoeld. De productie-eenheid is volgens hem niet het bronnet, maar moeder aarde.

Conclusie: cassatieberoep ongegrond

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/03663

Datum 30 juli 2021

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak Overdrachtsbelasting 2015

Nr. Gerechtshof 19/00485

Nr. Rechtbank 17/3513

CONCLUSIE

P.J. Wattel

in de zaak van

de Staatssecretaris van Financiën

tegen

Stichting [X]

1 Overzicht

1.1

De belanghebbende is een zorgaanbieder die (rechten op) de volgende onroerende zaken heeft verkregen: (i) een herstelhotel met 122 hotelkamers voor tijdelijk verblijf van personen met een zorgbehoefte, (ii) een “PG/Somatiek”-gebouw met 71 zorgappartementen bestemd voor bewoning door personen met een psychogeriatrische en/of somatische aandoening, (iii) een gebouw met 71 zorgappartementen en (iv) drie warmte-koude-opslaginstallaties (WKOs) voor de opslag van duurzame energie voor die drie gebouwen. Niet in geschil is dat de zorgappartementen zijn aan te merken als woning.

1.2

Elk van de WKOs bestaat uit (i) een gesloten systeem van gekoppelde lussen van polyethyleen slangen gevuld met water, 90 tot 150 meter diep in de grond (bronnet), (ii) een warmtepompsysteem en (iii) een ‘binneninstallatie’ (in het gebouw).

1.3

In cassatie is nog in geschil of de verkrijging van de bronnetten al dan niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van de in art. 15(1)(y) Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BvR) opgenomen netwerkvrijstelling. Niet in geschil is dat de WKOs, dus ook de bronnetten, onroerend zijn.

1.4

De Rechtbank meende dat de WKOs geen netwerk zijn in de zin van de netwerkvrijstelling omdat zij niet zijn bestemd voor transport van warmte naar enig punt buiten het gebouw waaraan de WKO via een warmtewisselaar is verbonden.

1.5

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden daarentegen heeft uit de werking en de functie van de bronnetten opgemaakt dat de netwerkvrijstelling wél van toepassing is, nu de bronnetten warmte transporteren van buiten het gebouw naar binnen het gebouw of andersom.

1.6

De Staatssecretaris van Financiën betoogt (i) (primair): de WKOs zijn geen zelfstandige zaken, maar onzelfstandige bestanddelen van andere onroerende zaken, nl. de gebouwen, in de zin van art. 3:4 BW (en volgen dus het overdrachtsbelastingregime van die gebouwen, neem ik aan); (ii) (subsidiair): de bronnetten zijn geen netwerken, maar onderdeel van energieproductie-eenheden (de WKOs) waarvoor de vrijstelling niet is bedoeld; (iii) (meer subsidiair): de WKOs en dus ook hun bronnetten voldoen niet aan de definitie van warmtenet in de Warmtewet omdat zij elk een eigen energievoorziening voor slechts één gebouw zijn, waarvoor de netwerkvrijstelling niet is bedoeld.

1.7

Overdrachtsbelasting wordt geheven op de verkrijging van (economische eigendom van) onroerende zaken en rechten waaraan die zijn onderworpen (zoals de opstalrechten op, c.q. de economische eigendom van de WKOs), welke begrippen civielrechtelijk worden opgevat.

1.8

De netwerkvrijstelling is ingevoerd naar aanleiding van de CAI-arresten HR BNB 2003/2711 en HR BNB 2003/272,2 waarin u de infrastructuur van een centrale-antenne-inrichting (CAI) onroerend verklaarde. Het gevolg was dat voor de overdracht van CAIs en andere netwerken zeer veel opstalrechten en notariële akte waren vereist, dat hypotheekrechten in plaats van pandrechten gevestigd moesten worden en dat overdrachtsbelasting was verschuldigd. De wetgever heeft art. 5:20(2) BW ingevoerd om de eigendomsvragen en de overdraagbaarheid te versimpelen en ook de verschuldigdheid van overdrachtsbelasting was volgens hem onwenselijk, maar hij heeft niet verklaard waaróm heffing onwenselijk zou zijn. Het in de parlementaire geschiedenis omschreven doel van de netwerkvrijstelling werpt daardoor geen licht op de vraag of (onderdelen van) WKO’s onder die vrijstelling vallen. Uit de parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling (zie 4.7 hieronder) en uit HR BNB 2020/61 volgt wel dat (i) “per net verschilt wat er nu daadwerkelijk tot het netwerk behoort, met andere woorden, hoe het net is begrensd”, (ii) de specifieke begrenzing soms is opgenomen in een specifieke wet en (iii) in gevallen waarin de begrenzing niet wettelijk is geregeld, de grenzen ‘in de praktijk’ worden bepaald. Niet uitgesloten is dat ook particuliere netwerken onder het begrip vallen. De in casu mogelijk toepasselijke specifieke wet is de Warmtewet, die bescherming van (klein)verbruikers van warmte tegen de monopoliepositie van een leverancier beoogt. Een warmtenet is volgens de Warmtewet “het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk."

1.9

Middelonderdeel (iii) betoogt dat de WKOs en dus ook hun bronnetten niet voldoen aan de definitie van warmtenet in de Warmtewet omdat zij elk een eigen energievoorziening voor slechts één gebouw zijn, waarvoor de netwerkvrijstelling niet is bedoeld.

1.10

De feitenrechters hebben niet vastgesteld of de Warmtewet van toepassing was, maar gezien de vastgestelde feiten en de parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling, lijkt die wet in elk geval van toepassing op de WKOs behorende bij de appartementengebouwen, nu de bewoners daarvan kennelijk een aansluiting hebben van minder dan 100 kilowatt en de belanghebbende en haar rechtsvoorgangster aan die bewoners warmte leverden. Voor het zorghotel is dat mogelijk anders; daar gaat het wellicht om één grote aansluiting en daar verblijven denkelijk geen kleinverbruikers die beschermd moeten worden tegen netmonopolisten. Als de Warmtewet niet gold voor het zorghotel, is voor de begrenzing van de WKO van het zorghotel niet de Warmtewet bepalend, maar de praktijk. Verkrijging van het opstalrecht erop kan dus ook dan vrijgesteld zijn op basis van art. 15(1)(y) Wet BvR.

1.11

Uitgaande van toepasselijkheid van de Warmtewet in elk geval op de twee appartementengebouwen, moet – gegeven de parlementaire geschiedenis van de netwerkvrijstelling – voor de begrenzing van de bronnetten c.q. WKOs behorende bij die twee gebouwen uitgegaan worden van de omschrijving van een warmtenet in de Warmtewet. Een warmtenet is volgens de Warmtewet het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte. Voor zover dat zonder feitelijk onderzoek te beoordelen valt, lijkt in casu alles daaronder te vallen dat zich buiten de ‘gebouwen’ (vóór het warmte-overdrachtspunt) bevindt. De bronnetten bevinden zich hoe dan ook zowel buiten de appartementen als buiten de gebouwen of de ‘werken’ van de belanghebbende.

1.12

Gegeven het bovenstaande, meen ik dat de Hoge Raad op basis van de ‘tenzij’-bepaling in art. 29e(2) (2e volzin) AWR in cassatie ervan uit kan gaan – c.q. dat in de vaststellingen van het Hof besloten ligt – dat de WKOs van het appartementencomplex en het P/S-gebouw warmtenetten zijn in de zin van de Warmtewet. Daarmee strandt onderdeel (iii) van het cassatiemiddel.

1.13

Middelonderdeel (i) betoogt dat de netwerkvrijstelling niet geldt voor een bestanddeel van een onroerende zaak omdat het bestanddeel opgaat in de hoofdzaak en dat het Hof had moeten onderzoeken of de bronnetten of de gehele WKO’s bestanddelen van de gebouwen zijn die zij van basiswarmte voorzien. Hun horizontale natrekking wordt volgens dit onderdeel niet beïnvloed doordat er een recht van opstal of een economische eigendom op is gevestigd om hen separaat exploiteerbaar en overdraagbaar te maken.

1.14

Ik betwijfel de relevantie van de vraag of de bronnetten bestanddelen van de gebouwen zijn. Niet in geschil is dat op de WKOs (kennelijk niet slechts op de bronnetten) een opstalrecht is gevestigd of de economische eigendom ervan is afgescheiden en dat zij elk los van de gebouwen en de grond overdraagbaar zijn. De belanghebbende heeft feitelijk ook twee WKOs van een andere overdrager verkregen dan de overdrager van de gebouwen. Dat een warmtenet mogelijk, ondanks goederenrechtelijke separering, theoretisch ook een bestanddeel van een andere onroerende zaak kan zijn, lijkt mij voor de overdrachtsbelasting niet relevant omdat het daarvoor om de eigendomsvraag en de separate overdraagbaarheid/verkrijging gaat. Het opstalrecht c.q. de economische eigendom dient er civielrechtelijk toe om separaat te kunnen overdragen, dus om natrekking te doorbreken. Volgens art. 2(2) Wet BvR wordt bovendien onder (belaste) verkrijging van economische eigendom mede verstaan verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen dat een belang vertegenwoordigt bij een “bestanddeel” van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen. Duidelijk is dus dat een bronnet c.q. een WKO voorwerp van goederenrechtelijke separering en separate overdracht kan zijn en daarmee van een belaste verkrijging, óók als het om een bestanddeel van een (andere) onroerende zaak of recht zou gaan. Verkrijging van een opstalrecht op c.q. economische eigendom van een WKO valt dus hoe dan ook onder de term ‘verkrijging’ in art. 2 Wet BvR en daarmee onder de overdrachtsbelasting. Het zou dan inconsequent zijn als (opstalrechten op of economische eigendom van) WKOs wél zelfstandig genoeg geacht worden om overdrachtsbelasting over te heffen, maar niet zelfstandig genoeg om voor vrijstelling van diezelfde overdrachtsbelasting in aanmerking te komen.

1.15

Anders dan de Staatssecretaris, acht ik een WKO niet vergelijkbaar met ‘een traditionele CV-installatie’, die zich immers niet vóór een overdrachtspunt noch 90 tot 150 meter diep in de grond bevindt, en die bovendien op gas loopt dat door een leiding wordt aangevoerd waarvoor onmiskenbaar de netwerkvrijstelling geldt.

1.16

Mijns inziens strandt daarom ook middelonderdeel (i).

1.17

Subsidiair middelonderdeel (ii) betoogt dat de WKO, althans het bronnet, een productie-eenheid is waarvoor de vrijstelling niet geldt, evenmin als bijvoorbeeld voor een energiecentrale die elektriciteit produceert die via het elektriciteitsnet naar afnemers wordt getransporteerd. Het net en de productie-eenheid moeten van elkaar onderscheiden worden. Het meer subsidiaire middelonderdeel (iii) voegt daaraan toe dat het Hof er ten onrechte van uit gaat dat de grond (de bron van de warmte en de kou) tot het net behoort.

1.18

Een bronnet is mijns inziens geen productie-eenheid, maar een systeem van transport van aardwarmte of -koelte. Voor dergelijke transportsystemen lijkt de netwerkvrijstelling bedoeld. In casu is de productie-eenheid volgens mij niet het bronnet, maar moeder aarde: die produceert de warmte in de winter en neemt de warmte op in de zomer. Mede gezien het boven opgemerkte, meen ik daarom dat ook het subsidiaire middelonderdeel strandt.

1.19

Ik geef u in overweging het cassatieberoep van de Staatssecretaris ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

De belanghebbende is een zorgaanbieder. Zij heeft bij notariële akte van 1 oktober 2015 (rechten op) de volgende onroerende zaken verkregen:3 (i) een (opstalrecht op een) [A] bestaande uit 122 hotelkamers voor tijdelijk verblijf van personen met een zorgbehoefte; (ii) een “PG/Somatiek”-gebouw bestaande uit 71 zorgappartementen met aanhorigheden voor bewoners met een psychogeriatrische en/of somatische aandoening, met ondergrond en gemeenschappelijke verblijfsruimten, bergruimten en ruimten voor zorginfrastructuur; (iii) een gebouw met 71 zorgappartementen met aanhorigheden en nabij gelegen berging; en (iv) (rechten op4) drie warmte-koude-opslaginstallaties (WKO’s) omvattende bronnen, leidingen, bodemwisselaars, installaties, pompen en appendages voor de opslag van duurzame energie bij elk van de drie genoemde gebouwen.

2.2

Gezien de inhoud van de notariële akte, weergegeven in voetnoot 4, ga ik ervan uit dat de belanghebbende ter zake van de drie WKOs opstalrechten of economische eigendom heeft verkregen en dat zij al eigenaar van de grond was, zodat zij door haar verkrijgingen volle eigenaar is geworden van alle drie de gebouwen en alle drie de WKOs, maar erg helder is het goederenrechtelijk allemaal niet geworden in de feitelijke instanties.

2.3

De warmtesystemen van de drie gebouwen bestaan elk uit drie onderdelen: (i) het bronnet diep in de grond, (ii) een warmtepompsysteem en (iii) de binneninstallatie. Een bronnet is een gesloten systeem van lussen van gekoppelde polyethyleen slangen gevuld met water, 90 tot 150 meter diep in de grond rondom de gebouwen. Water met een temperatuur van 7°C wordt door de polyethyleen slangen diep de grond in gepompt. Daar warmt het water op tot 13°C. Via het bronnet wordt het naar het 'overdrachtspunt’ gepompt (dat zich kennelijk nog buiten de gebouwen onder de grond bevindt), waar de temperatuur van 13°C met een warmtewisselaar (een membraam) wordt afgegeven aan een tweede watercircuit dat het gebouw in gaat. Het warmtepompsysteem bestaat uit een warmtepomp met een boilervat en bevindt zich in het gebouw na het overdrachtspunt. Het brengt de temperatuur van het water op een zodanige temperatuur dat het geschikt is voor ruimteverwarming, sanitaire doeleinden en huishoudelijk gebruik. De binneninstallatie tenslotte bestaat uit de in een woning aanwezige leidingen en toestellen. Elk gebouw heeft een eigen zelfstandig bronnet.

2.4

Het beroepschrift in eerste aanleg vermeldt over de techniek van een warmtesysteem het volgende:

“Een “Warmtesysteem” bestaat vereenvoudigd weergegeven uit diverse leidingencircuits met water. Binnen een Warmtesysteem wordt reeds bestaande warmte afkomstig van een of meerdere lokale bronnen (circuit 1), gebruikt. Deze basiswarmte wordt, via een warmtewisselaar onder de grond, doorgegeven aan water in een ander circuit (circuit 2) dat hiermee een basistemperatuur krijgt en hierna nog maar ten dele opgewarmd hoeft te worden. Het water uit circuit 2 wordt naar een “Overdrachtpunt” in de woningen gepompt (vergelijk een hoofdaansluiting voor gas/water in een woning). In elke woning (of collectief in een gebouw) bevindt zich een warmtepomp. Deze warmtepomp brengt het water met behulp van elektriciteit verder op de gewenste temperatuur, waarna het water via de Binneninstallatie van de woning gebruikt wordt om de woning te verwarmen. Het afgekoelde water uit circuit 1 stroomt weer terug de bodem in om opnieuw warmte uit de grond op te nemen en door te geven aan circuit 2. (…). De Bronnetten zijn voor rekening van VW BV als exploitant. De Warmtepompsystemen en Binneninstallaties zijn voor rekening van de eigenaar van de betreffende huur- of koopwoning. Dit sluit aan bij de Warmtewet (Wwt) waarin geregeld is dat alles tot aan het overdrachtpunt tot het warmtenet in de zin van de Wwt en tot de verantwoordelijkheid van de exploitant hoort, en alles na het overdrachtspunt tot het gebouw/de woning, tot de verantwoordelijkheid van de verbruiker. Dit is vergelijkbaar met de situatie die zich voordoet bij reguliere energieleveranciers. Tot het overdrachtpunt waar de toevoer van water, gas of electra de woning in komt (de hoofdkraan/meter), is e.e.a. eigendom en onder verantwoordelijkheid van de energieleverancier. Vanaf dat punt (achter de meter) hoort e.e.a. tot de woning. Alle woningen in de [PG/somatiek- en zorgappartementengebouwen] hebben een eigen aansluiting en eigen meter.”

2.5

Alle appartementen in het PG/Somatiek-gebouw en in het zorgappartementengebouw hebben een eigen huisnummer, brievenbus, bel, keuken met koelkast en inductieplaat, badkamer met douche, toilet, wasmachineaansluiting, balkon en sleutelkluis bij de voordeur. Zij zijn alle afzonderlijk afsluitbaar. Bij de feitenrechters was niet in geschil dat, gelet op de fysieke kenmerken van de appartementen in de beide gebouwen, zij naar hun aard bestemd zijn voor bewoning en aangemerkt kunnen worden als woningen in de zin van art. 14(2) Wet BvR (laag tarief), maar wel of de andere delen van de beide gebouwen bestemd zijn voor gebruik als verpleeg- of verzorgingsinstelling, welke bestemming in de weg staat aan toepassing van het woningtarief.

2.6

De belanghebbende heeft ter zake van de genoemde verkrijging € 1.639.503 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan, waarvan (€ 18.711 + € 19.608 + € 23.001 =) € 61.320 toegerekend moet worden aan de verkrijging van de WKOs. Zij heeft vervolgens tegen die eigen voldoening bezwaar ingediend.

2.7

In feitelijke instanties was in de eerste plaats in geschil in hoeverre het PG/somatiek-gebouw en het zorgappartementengebouw niet als woning(en) kunnen worden beschouwd, maar ook of de verkrijging van de bronnetten is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van art. 15(1)(y) Wet BvR (netwerkvrijstelling).

2.8

In cassatie is alleen nog in geschil de vraag naar de toepasselijkheid van de netwerkvrijstelling op de bronnetten c.q. op de WKOs (ook dat wordt niet heel duidelijk: het Hof ziet als in geschil de vraag of “de verkrijging van de bronnetten – in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als: WKO’s – is vrijgesteld van overdrachtsbelasting (…)”). Ik laat daarom hieronder een weergave van de beslissingen van de feitenrechters over de kwalificatie van de niet-appartementsruimten (al dan niet woning?) achterwege.

De Rechtbank Gelderland 5

2.9

De Rechtbank heeft de bronnetten niet aangemerkt als netwerken waarvan de verkrijging is vrijgesteld. De vrijstelling is bedoeld voor netwerken en leidingen die het transport buiten een gebouw dienen van stoffen in welke vorm ook, waaronder energie of warmte. De WKOs transporteren echter niets van A naar B, maar zijn installaties die het gebouw waar zij bij horen verwarmen met aardwarmte, aldus de Rechtbank:

“(…) de WKO (bestaat) uit een tweetal gesloten circuits waarin water wordt rondgepompt en waarin door middel van aardwarmte warmte wordt opgewekt. De WKO bestaat weliswaar uit leidingen maar ook uit warmtewisselaars die de warmte van het ene aan het andere circuit doorgeven. Daarbij wordt het warme water rondgepompt. Dit leidt ertoe dat de WKO naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden beschouwd als een netwerk in de zin van de netwerkvrijstelling. De rechtbank leidt uit de tekst van artikel 15, eerste lid, onderdeel y, van de WBR en uit hetgeen daarover in de wetsgeschiedenis is gesteld af, dat de vrijstelling ziet op netwerken en leidingen die dienen voor het transport van stoffen in welke vorm dan ook, waaronder energie of warmte. Deze WKO moet daarentegen worden beschouwd als een installatie die door middel van aardwarmte het gebouw verwarmt waar de WKO bij hoort. Deze WKO is niet bestemd voor het transport van die warmte naar een punt buiten het gebouw. Weliswaar wordt in de leidingen van de WKO water rondgepompt maar dat valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder transport. In het gewone taalgebruik wordt verstaan onder transport vervoer van de ene naar de andere plaats. Aangezien dat hier niet gebeurt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van transport. Eiseres heeft nog betoogd dat de WKO kan worden vergeleken met een stadsverwarming waarvoor wel de netwerkvrijstelling zou gelden. Dat betoog gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Bij een stadsverwarming is sprake van de verwarming van meerdere woningen en gebouwen en wordt de warmte wel langs de verschillende gebouwen getransporteerd vanaf de plaats waar de warmte is opgewekt.”

2.10

Annotator Simonis (NTFR 2019/1077) ziet in de wetsgeschiedenis weinig houvast voor de invulling van de wettelijke omschrijving van ‘net’, maar is niet overtuigd door de motivering van het oordeel dat de bronnetten geen vrijgestelde netwerken zijn:

“De redenering van de rechtbank ter onderbouwing van dit oordeel kan ik echter niet goed volgen. Uit de wettekst en wetsgeschiedenis maakt de rechtbank op dat de vrijstelling ziet op netwerken en leidingen die dienen voor het transport van o.a. warmte. De WKO-installatie is volgens de rechtbank echter niet bestemd voor het transport van warmte naar een punt buiten het gebouw. Volgens de rechtbank is daarmee geen sprake van ‘transport’ van de ene plaats naar de andere plaats. Een zelfverzonnen criterium van de rechtbank lijkt mij. Ik zie niet in hoe verplaatsing van warmte (of koude) van een plek diep in de grond naar een of meerdere appartementen in een gebouw niet als transport kan kwalificeren. In de civielrechtelijke literatuur, waarin dezelfde vraag is opgekomen in het kader van de toepassing van art. 5:20, lid 2, BW (natrekking), bestaan verschillende meningen over de kwalificatie van een WKO-installatie als netwerk. Op basis van de definitie van een (gesloten dan wel open) WKO-installatie in art. 1.1 Waterbesluit wordt in de civielrechtelijke literatuur betoogd dat een dergelijke installatie wel degelijk een netwerk vormt.”

2.11

Het genoemde art. 1.1 Waterbesluit6 luidt als volgt:

“In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)

gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig; (…)

open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;”

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7

2.12

Het Hof was het niet eens met de Rechtbank; hij heeft de belanghebbende in het gelijk gesteld:

“4.8. Uit de (parlementaire; PJW) toelichting volgt dat de wetgever vóór de arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2003, nr. 36075, ECLI:NL:HR:2003:AD3578 (HR BNB 2003/2718; PJW) en nr. 36076, ECLI:NL:HR:2003:AD3591 (HR BNB 2003/2729; PJW) waarin door de Hoge Raad een centrale-antenne-inrichting, met de daarbij behorende onderdelen, als onroerend was aangemerkt, aannam dat netten roerend waren en daarom buiten het bereik van de overdrachtsbelasting bleven. De wetgever realiseerde zich dat uit deze arresten kan worden afgeleid dat ook andere in hoofdzaak ondergronds aangelegde netten dan kabelnetten op grond van artikel 3:3 Burgerlijk Wetboek als onroerende zaken moeten worden aangemerkt. Aangezien door de wetgever de heffing van overdrachtsbelasting over netten niet is beoogd, is vervolgens - met terugwerkende kracht tot en met 6 juni 2003 - een integrale vrijstelling voor de verkrijging van netten geïntroduceerd en vormgegeven in artikel 15, eerste lid, aanhef en letter y WBR. Op deze wijze is de in fiscaal opzicht beoogde situatie gecontinueerd zoals die bestond met betrekking tot (kabel)netten voordat de Hoge Raad in de twee arresten van 6 juni 2003 besliste dat kabelnetten onroerend zijn.

4.9.

Zoals is omschreven bij 2.11 en 2.12 bestaat het warmtesysteem van [A] , [C] en [D] uit een bronnet, het warmtepompsysteem en de binneninstallatie. Het bronnet transporteert de warmte (via water) die wordt onttrokken aan de omgeving diep in de grond naar het overdrachtspunt in de gebouwen, waar het vervolgens via het warmtepompsysteem en de binneninstallatie binnen het gebouw wordt gebracht. Er is dus sprake van een constructie van meerdere (polyethyleen) leidingen bestemd voor het transport van warmte (energie) via water.

4.10.

Gelet op de werking en de functie van het bronnet, is het Hof van oordeel dat op de verkrijging van de bronnetten de netwerkvrijstelling van toepassing is. Het gelijk is aan belanghebbende.”

2.13

Ik begrijp uit de Hofuitspraak dat hij de vrijstelling heeft beperkt tot de bronnetten, dus niet in de vrijstelling heeft begrepen de onderdelen van de WKOs die zich in de gebouwen bevinden. De belanghebbende heeft geen (incidenteel) cassatieberoep ingesteld.

2.14

Annotator Simonis (NTFR 2020/3156) kan deze uitspraak beter volgen dan die van de Rechtbank. Volgens Van Gijlswijk (NLF 2020/2204) moeten voor de toepassing van de netwerkvrijstelling twee hobbels worden genomen:

“(…) namelijk dat sprake is van een ‘net’ enerzijds en sprake is van ‘transport van energie’ anderzijds. Artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel y, Wet BRV bepaalt immers dat van overdrachtsbelasting is vrijgesteld de verkrijging van een net gelegen in, op of boven de grond, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie, of van informatie. Uit het zogenoemde Zendmast-arrest van 14 februari 202010 blijkt dat met name werd gedacht aan elektronische communicatienetwerken, zoals geregeld in de Telecommunicatiewet. En dat voor de vraag wat allemaal tot een net behoort (de begrenzing), soms in specifieke wetten moet worden gekeken en, als er geen specifieke wet is, de grenzen in de praktijk worden bepaald. (…).

Een en ander is logisch omdat de netwerkvrijstelling een reactie is geweest op de zogenoemde CAI-netwerk-arresten uit 2003.11 Nu er geen specifieke wet geldt voor het bronnet, koerst Hof Arnhem-Leeuwarden uitsluitend op de wettekst. Door de leiding gaat energie in de vorm van warm water, en er is sprake van een leiding, dus is sprake van een net. Ook is het Hof blijkbaar, anders dan Rechtbank Gelderland12 (…), van mening dat sprake is van transport van energie. De Rechtbank had geoordeeld dat daar geen sprake van is omdat de energie niet naar een punt buiten het gebouw werd vervoerd; het was slechts sprake van rondpompen van warmte (warm water). Hof Arnhem-Leeuwarden ziet dat blijkbaar anders en past de netwerkvrijstelling toe. De ruime interpretatie van het Hof biedt de mogelijkheid om de netwerkvrijstelling ruim toe te passen, denk aan brandstofinstallaties bij tankstations en andere leidingen op eigen terrein.”

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris van Financiën heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. De belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Staatssecretaris heeft schriftelijk laten weten niet te zullen repliceren.

3.2

De Staatssecretaris stelt één cassatiemiddel in drie onderdelen voor. Hij acht art. 15(1)(y) Wet BvR geschonden door ’s Hofs oordeel dat de bronnetten van de warmtesystemen vrijgestelde netwerken zouden zijn. Hij vat de drie middelonderdelen als volgt samen: (i) (primair): de bronnetten zijn geen zelfstandige zaken, maar onzelfstandige bestanddelen van andere onroerende zaken (de gebouwen) (en volgen dus het overdrachtsbelastingregime van die gebouwen, zo vul ik aan); (ii) (subsidiair): de bronnetten zijn geen netwerken, maar onderdeel van energieproductie-eenheden (de WKOs) waarvoor geen vrijstelling geldt; (iii) (meer subsidiair) de WKOs en dus ook hun bronnetten zijn elk een eigen energievoorziening voor slechts één gebouw, waarvoor de netwerkvrijstelling niet is bedoeld.

3.3

De middelen komen er mijns inziens alle drie op neer dat de bronnetten geen (zelfstandige) netten zijn, maar (onderdelen van) iets anders. Niet in geschil is dat de WKOs, dus ook de bronnetten, onroerend zijn.

3.4

Ad (i) betoogt de Staatssecretaris dat de netwerkvrijstelling alleen geldt voor de verkrijging van een zelfstandig net, dus niet bij verkrijging van een net dat volgens art. 3:4 BW een onzelfstandig bestanddeel van een andere onroerende zaak is, zoals in casu. De WKOs zijn onroerende bestanddelen van de gebouwen waar zij bij horen, vergelijkbaar met een traditionele CV-installatie. De productie-eenheid van een WKO is het bronnet, dat te vergelijken is met een traditionele CV-ketel in een gebouw of met een - meestal buiten het gebouw geplaatste - warmtepomp. Dat die productie-eenheid zich in casu niet in het gebouw maar daarbuiten op en in eigen grond bevindt, verhindert niet dat de WKOs bestanddelen zijn geworden van de gebouwen waar zij bij horen. Dat de eigendom van de WKO door vestiging van een opstalrecht is afgescheiden van de eigendom van het gebouw of in economische zin is toebedeeld aan een ander dan de eigenaar van het gebouw, maakt dat volgens de Staatssecretaris niet anders. Het Hof heeft in elk geval verzuimd te onderzoeken of de bronnetten zelfstandige zaken zijn, waardoor zijn oordeel dat de verkrijging ervan vrijgesteld is, onjuist is of onvoldoende gemotiveerd.

3.5

Ad (ii) meent de Staatssecretaris dat het Hof de term ‘net’ te ruim heeft opgevat. De vrijstelling geldt alleen voor de verkrijging van een net, niet voor de verkrijging van een productie-eenheid, i.e. de installatie die warmte aan de aarde onttrekt en koude teruggeeft of omgekeerd. Het warmtepompsysteem, de WKO, met de leidingen naar de bronnen vormen een onlosmakelijke eenheid. De leidingen die diep de grond ingaan (het bronnet) zijn primair bedoeld om warmte of koude te verkrijgen en zijn functioneel dus niet gericht op het vervoer waarop de vrijstelling in essentie ziet. Er wordt niets vervoerd van A naar B; het water wordt slechts rondgepompt om de in de grond aanwezige koude of warmte te gebruiken. De warmtepomp is onvolledig zonder de leidingen naar de bron, die daarom een niet daarvan te onderscheiden onderdeel van de WKO vormen. De leidingen hebben geen zelfstandige betekenis, kunnen niet zelfstandig worden gebruikt of geëxploiteerd en worden steeds onlosmakelijk met de WKO verkocht en geleverd. Voor zo’n productie-eenheid geldt de vrijstelling niet, evenmin als bijvoorbeeld voor een energiecentrale die elektriciteit produceert die vervolgens via het elektriciteitsnet naar de afnemers wordt getransporteerd. Het Hof heeft uit het oog verloren dat het net en de productie-eenheid van elkaar onderscheiden moeten worden.

3.6

Ad (iii) wijst de Staatssecretaris erop dat volgens de parlementaire geschiedenis van art. 15(1)(y) Wet BvR voor de begrenzing van een specifiek netaansluiting moet worden gezocht bij de bepalingen in de relevante specifieke wet; in casu de Warmtewet.13 De WKOs vallen zijns inziens niet onder ‘warmtenet’ in art. 1(c) Warmtewet zoals dat gold op 1 oktober 2015:

"het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk."

In casu liggen de WKO’s in, onder en om het gebouw of de werken van de verbruiker, zodat zij uitgezonderd zijn van de omschrijving van ‘warmtenet.’ Het Hof gaat er volgens de Staatssecretaris ten onrechte van uit dat de grond (de bron van de warmte en de kou) tot het net behoort.

3.7

Bij verweer betoogt de belanghebbende ad (i) dat het Hof al feitelijk had vastgesteld dat de bronnetten ‘zelfstandige’ zaken zijn en niet afzonderlijk hoefde te onderzoeken of sprake is van een bestanddeel in de zin van art. 3:4 BW. Het subsidiaire standpunt (ii) van de Staatssecretaris mist volgens de belanghebbende feitelijke grondslag: uit de vastgestelde feiten blijkt de transportfunctie en -bestemming van het bronnet. Ad (iii) riposteert de belanghebbende dat de Inspecteur het beweerdelijk gepasseerde standpunt alleen in eerste aanleg heeft ingenomen; niet in hoger beroep. Het Hof was niet gehouden dat standpunt te onderzoeken en gemotiveerd te behandelen. Anders dan de Staatssecretaris stelt, zijn de bronnetten wel degelijk warmtenetten als bedoeld in de Warmtewet, zoals ook blijkt uit de toelichting bij de latere verduidelijkingen in de Warmtewet. De klacht dat het Hof de grond tot het net zou hebben gerekend is onbegrijpelijk, nu de belanghebbende de grond niet heeft verkregen.

3.8

De belanghebbende heeft geen (incidenteel) cassatieberoep ingesteld.

3.9

Zoals in 2.12 opgemerkt: ik begrijp dat alleen de netwerkstatus van de bronnetten nog in geschil is, dus niet de status van de onderdelen van de WKOs ná het warmte-overdrachtspunt. In de stukken worden niettemin de termen bronnet en WKO door elkaar gebruikt.

4 De netwerkvrijstelling

5 De Warmtewet (het meer subsidiaire middelonderdeel (iii))

6 ‘Onroerend’ en ‘bestanddeel’ (primair middelonderdeel (i))

7 Productie-eenheid? (het subsidiaire middelonderdeel (ii))

8 Conclusie