Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-11-2022, ECLI:NL:PHR:2022:1090, 20/04363

Parket bij de Hoge Raad, 22-11-2022, ECLI:NL:PHR:2022:1090, 20/04363

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 november 2022
Datum publicatie
13 december 2022
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:1090
Formele relaties
Zaaknummer
20/04363

Inhoudsindicatie

Conclusie AG. Art. 425 Sr. Bijtincident in woning verdachte. Aangeefster bevond zich tegen de wil van de verdachte in zijn woning. Was de hond onder de gegeven omstandigheden aan te merken als een 'gevaarlijk dier'? Heeft de verdachte voldoende zorg kunnen dragen voor het onschadelijk houden van zijn hond? Strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 20/04363

Zitting 22 november 2022

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,

hierna: de verdachte.

1 Inleiding

1.1.

De verdachte is bij arrest van 10 december 2020 door het gerechtshof Den Haag wegens “onvoldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier” veroordeeld tot een taakstraf van honderdvijftig uur, subsidiair vijfenzeventig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke hechtenis van twee maanden met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest vermeld.

1.2.

Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en M.T. de Vaal, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

2 Het middel

2.1.

In het middel wordt geklaagd dat het hof de bewezenverklaring niet naar de eis van de wet met voldoende redenen heeft omkleed. Daartoe wordt aangevoerd dat de hond van de verdachte in een noodweersituatie heeft gebeten omdat de aangeefster zich tegen de wil van de verdachte in zijn woning (een niet voor publiek toegankelijke plek) bevond en dat deze hond daarmee niet zonder meer als ‘een gevaarlijk dier’ kan worden aangemerkt, alsmede dat de verdachte onder deze omstandigheden geen voorzorgsmaatregelen heeft kunnen nemen tegen het bijtincident.

De bewezenverklaring en de bewijsvoering

2.2.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

“hij op 24 december 2016 te [plaats] , geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, te weten een hond (zijnde een kruising tussen Pitbull en een Stafford), immers heeft hij, verdachte, voornoemd dier zonder muilkorf los laten lopen en onvoldoende aangeroepen en weggetrokken, waardoor onvoldoende controle over die hond mogelijk was, ten gevolge waarvan die hond een persoon, te weten, [aangeefster] , in haar arm en haar rechterbeen heeft gebeten, terwijl verdachte wist dat voornoemde hond eerder een andere persoon had aangevallen en gebeten.”

2.3.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2017 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017053460—1, met fotobijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina's 8 tot en met 16):

als de op 13 februari 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster] :

Op 24 december 2016 ben ik aangevallen door een hond in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] te [plaats] . Omdat de eigenaar de hond niet onder controle had, heb ik zwaar lichamelijk letsel aan mijn armen en been opgelopen.

2. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 28 augustus 2017 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017053460-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina's 17 tot en met 19):

als de op 28 augustus 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster] :

Ik heb eerder aangifte gedaan. Ik zag op 24 december 2016 in de woning van [verdachte] een hond op mij afrennen. Ik zag dat de hond met kracht opsprong en ik voelde dat de hond mij in mijn rechterarm beet en meesleurde de woning in. Ik viel en probeerde mijn rechterarm uit de bek van de hond te wurmen. De kracht van de hond was zo groot dat hij mij meesleurde verder de woonkamer in. Omdat ik probeerde mijn rechterarm uit zijn bek te krijgen, liet hij mijn rechterarm los en beet hij gelijk in mijn linkerarm. Ik voelde enorme pijn in mijn armen. Door deze aanvallende hond was mijn rechterarm op drie plaatsen gebroken. Ook moet ik nog hersteloperaties ondergaan om zoveel mogelijk functies terug te brengen in mijn rechterarm. Verder heb ik verwondingen aan mijn rechterbeen en mijn linkerarm. Hier zijn ook cosmetische operaties voor nodig.

3. De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 december 2019, inhoudende:

Het klopt dat mijn hond [naam] in het verleden een bezoeker in mijn woning heeft gebeten. Mijn hond [naam] heeft in het verleden ook andere honden gebeten. Ik heb de hond daar geen van de keren opdracht toe gegeven.

4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 maart 2018 van de Politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700- 2017053460-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina's 37 tot en met 41):

als de op 6 maart 2018 afgelegde verklaring de verdachte:

V: Wat is er precies gebeurd op zaterdag 24 december 2016 rond 21:00 uur?

A: Op een geven moment stond [aangeefster] midden in mijn woonkamer. Ik zag dat [aangeefster] druk pratend de gang inliep. Ik zei dat ze gewoon weg moest wezen.

Ik zag dat de hond reageerde op het arm gezwaai van [aangeefster] . De hond kwam gewoon snuffelen. Ik zag dat [aangeefster] herhaaldelijk de kop van de hond wegdrukte.

Daarna beet de hond [aangeefster] ineens in de linkerarm, wat ik niet verwacht had. Op dat moment waren we in het halletje bij de voordeur. Mijn hond [naam] bevond zich ook in het voorhalletje. Ik en [aangeefster] liepen de woonkamer in. Alleen zijn kop was ter hoogte van de deur in de woonkamer en zijn bek had nog steeds de arm van [aangeefster] beet. Ik probeerde met de tussendeur de hond van [aangeefster] te scheiden en dat lukte aanvankelijk. Hierna viel de hond mij aan in mijn linkerbeen.

Ik riep dat de hond mij los moest laten.

Direct daarop viel hij [aangeefster] weer aan in haar rechterarm of in een been. In het voor halletje waren we al op de grond terecht gekomen. We kropen vanuit de voorhal de woonkamer in. Ik zag dat mijn hond met zijn kop begon te schudden. Ik probeerde dit te voorkomen door hem bij de kop beet te pakken.

Tijdens dit gevecht heb ik steeds mijn hond aangeroepen dat hij los moest laten. Ik zag dat de hond mij niet meer gehoorzaamde. Ik stompte de hond op zijn neus en ik heb in zijn ogen geprikt om de hond los te krijgen. Ik zag en voelde dat de hond met ons begon te slepen. De hond trok [aangeefster] de woonkamer door. Intussen tijd kwam mijn buurvrouw [betrokkene 1] , die wist niet wat ze moest doen. Ik riep om een mes. Maar [betrokkene 1] was in paniek. Vervolgens kwam een vriendin van [aangeefster] binnen, genaamd [betrokkene 2] . Ik riep naar haar dat ik een mes nodig had. Ik kreeg van haar een mes, maar dat mes zwabberde en daarmee kon ik niets. Ik heb de hond wel gestoken, maar dit had geen resultaat. Ik kreeg adem te kort en ben vervolgens naar buiten gekropen.”

2.4.

Het bestreden arrest bevat daarnaast de volgende bewijsoverweging:

Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde

Met betrekking tot het oordeel dat verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, als bedoeld in artikel 425 WvSr, overweegt het hof als volgt.

Als eigenaar van een hond draagt verdachte verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat zijn hond geen schade kan toebrengen aan anderen. Verdachte wist dat zijn hond gevaarlijk was, nu de hond reeds eerder in zijn woning een bezoeker had gebeten en regelmatig bijtgedrag vertoonde naar andere honden. Gelet daarop lag het op de weg van verdachte om er alles aan te doen om er voor te zorgen dat hij zijn hond te allen tijde tijdig onder controle zou hebben en houden. Daarbij was verdachte zich ervan bewust dat zijn hond niet altijd naar zijn commando's luisterde en dus niet onder controle was, zodat extra voorzichtigheid geboden was. Zeker nu deze bezoekster volgens verdachte druk gedrag vertoonde en de hond op dat moment geen muilkorf droeg.

Nu verdachte zijn hond in dit geval onvoldoende heeft aangeroepen en weggetrokken en daardoor onvoldoende controle over de hond had, ten gevolge waarvoor aangeefster is gebeten, acht het hof het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.”

Het wettelijke kader

2.5.

In de onderhavige zaak is de tenlastelegging gebaseerd op art. 425 aanhef en onder 2° Sr dat luidt:

“ “Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

“ [...]

“ 2° hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

2.6.

In Noyon-Langemeijer-Remmelink schrijft A.J. Machielse over art. 425 aanhef en onder 2° Sr (met weglating van voetnoten):

“De strafbaarstelling van het niet voldoende zorg dragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier is een zeer strenge bepaling, daar het enkele feit dat het dier niet onschadelijk is gehouden, d.i. in zodanige toestand is dat het schade kan aanrichten, bewijst dat de eventueel aangewende zorg niet voldoende was. Daar echter omstandigheden die niet te voorzien waren de hoeder niet toegerekend kunnen worden, zal onder voldoende zorg wel te verstaan zijn de zorg die redelijkerwijs als voldoende aangemerkt mag worden.” 1

De beoordeling van het middel

2.7.

In de onderhavige zaak heeft het hof in zijn bewijsoverweging vastgesteld dat:

(i) de hond van de verdachte reeds eerder in zijn woning een bezoeker had gebeten,

(ii) deze hond regelmatig bijtgedrag vertoonde naar andere honden,

(iii) de verdachte zich ervan bewust was dat zijn hond niet altijd naar zijn commando’s luisterde en dus niet onder controle was, en

(iv) de hond zonder muilkorf in de woning rondliep.

2.8.

Op grond hiervan heeft het hof geoordeeld dat de verdachte wist dat zijn hond gevaarlijk was en dat het daarom op de weg van de verdachte lag om er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat hij zijn hond te allen tijde tijdig onder controle zou hebben en houden. In dit oordeel ligt besloten dat de hoeder van een gevaarlijk dier deze verantwoordelijkheid ook draagt als hij met dit dier in zijn eigen woning verblijft en dat – als hij ervoor kiest om het dier aldaar zonder muilkorf te laten rondlopen, zoals in het onderhavige geval – van hem andere voorzorgsmaatregelen kunnen worden verlangd om de hond onder controle te hebben en houden. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat in dit geval extra voorzichtigheid geboden was, nu de aangeefster volgens de verdachte druk gedrag vertoonde.

2.9.

Ik acht het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. Ik vermag allereerst niet in te zien waarom voormelde verantwoordelijkheid die op de hoeder van een gevaarlijk dier rust, niet zou gelden op een niet voor publiek toegankelijke plek. Dit kan naar mijn oordeel niet worden afgeleid uit de jurisprudentie van de Hoge Raad naar aanleiding van zaken die zich afspelen in de publieke ruimte waarnaar de steller van het middel in zijn schriftuur verwijst,2 terwijl de steller van het middel niet uitlegt waarom dit wel het geval zou zijn. Verder geldt dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die wijzen op een noodweersituatie, maar dat zelfs indien van een noodweersituatie sprake zou zijn geweest – zoals door de steller van het middel wordt betoogd – die omstandigheid niet relevant is voor de vraag of de hond als een ‘gevaarlijk dier’ in de zin van art. 425 Sr kan worden aangemerkt.3

2.10.

Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat in de onderhavige zaak:

(i) de verdachte, toen de aangeefster druk pratend vanuit de woonkamer de gang inliep,

aangaf dat zij weg moest wezen,

(ii) de hond reageerde op het armgezwaai van de aangeefster en aan haar begon te snuffelen, en

(iii) de aangeefster herhaaldelijk de kop van de hond wegdrukte, waarna de hond de aangeefster in de linkerarm beet.

2.11.

Gelet op het voorgaande acht ik het oordeel van het hof dat de verdachte in dit geval zijn hond onvoldoende heeft aangeroepen en weggetrokken waardoor hij onvoldoende controle over zijn hond had en dus – anders dan de steller van het middel veronderstelt – wel degelijk voorzorgsmaatregelen in de vorm van tijdig aanroepen en wegtrekken van het dier had kunnen treffen, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Dat de verdachte nog naarstig heeft getracht de hond van de aangeefster af te trekken nadat het dier haar reeds had aangevallen, maakt dat niet anders. Dit handelen kwam simpelweg te laat. Daarmee acht ik ook de bewezenverklaring dat de verdachte geen voldoende zorg heeft gedragen voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier, toereikend gemotiveerd.

3 Slotsom

3.1.

Het middel faalt.

3.2.

Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.

3.3.

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG