Home

Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2022, ECLI:NL:PHR:2022:701, 20/04379, 21/00170

Parket bij de Hoge Raad, 29-06-2022, ECLI:NL:PHR:2022:701, 20/04379, 21/00170

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
29 juni 2022
Datum publicatie
15 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:701
Formele relaties
Zaaknummer
20/04379

Inhoudsindicatie

Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van 29 juni 2022 inzake 20/04379 en 21/00170.

Conclusie

P.J. Wattel

Advocaat-Generaal

Derde Kamer A

Gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van 29 juni 2022 inzake:

20/04379, [X] BV v. Staatssecretaris van Financiën

en

21/00170, Staatssecretaris van Financiën v. [X] BV

1 Overzicht en inhoudsopgave

1.1

Ik ga hieronder in op de volgende vragen die de regeling van belastingrente in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) doet rijzen:

- Hoe moet de centrale term ‘verzuim’ in die regeling worden uitgelegd, gegeven (i) dat de parlementaire geschiedenis zichzelf ter zake van de betekenis van die term tegenspreekt en dat de belastingrenteregeling – anders dan de parlementaire toelichting stelde - niet aansluit bij de verzuimrenteregelingen in de algemene wet bestuursrecht (Awb) en in art. 6:81 Burgerlijk Wetboek (BW), die alleen over betalingsverzuimen gaan en niet over titelverzuimen, (ii) dat de wet asymmetrisch en structureel in het nadeel van belastingplichtigen een verzuim van de fiscus anders omschrijft dan een verzuim van een belastingplichtige, en (iii) de regering bij de parlementaire behandeling kennelijk ten onrechte stelde dat (a) een belastingplichtige het steeds zelf in de hand zou hebben of hij al dan niet belastingrente verschuldigd wordt en (b) het economische voor- of nadeel van gemis van geld (de compensatiebetekenis van rente) geen rol meer zou spelen, maar alleen het verzuim (de sanctiebetekenis van renteberekening)?

- Als wetsinterpretatie niet kan wegnemen dat in de gevallen van onze belanghebbenden rente wordt berekend over perioden waarin de door hen verschuldigde belasting op de rekening van de fiscus stond, moet de formele wet in hun, door de wetgever niet-voorziene, gevallen dan in zoverre buiten toepassing worden gelaten op basis van het eigendomsgrondrecht of het evenredigheidsbeginsel, mede gegeven dat de belastingrente veel hoger is (4% of 8%) dan de wettelijke rente (2%), die weer hoger is dan de marktrente op direct opeisbare banktegoeden?

- Is het verenigbaar met het discriminatieverbod dat (i) ongelijke gevallen (die waarin de fiscus geen rentenadeel lijdt en die waarin hij wel rentenadeel lijdt) over één kam worden geschoren door dit voor renteberekening evident relevante verschil te negeren bij renteberekening ten laste van belastingplichtigen en (ii) ‘verzuim’ voor de fiscus zodanig anders te definiëren dan voor belastingplichtigen dat de renterisico’s van fiscaalrechtelijk verschil van inzicht tussen de fiscus en de belastingplichtige steeds worden gedragen door de belastingplichtige?

1.2

Ik behandel daartoe hieronder in de volgende onderdelen de volgende onderwerpen:

2. De wettelijke regelingen in de AWR, de Awb en het BW en de gevallen van de belanghebbenden;

3. De parlementaire geschiedenis van de belastingrenteregeling in de AWR en die van de verzuimrenteregeling in de Awb;

4. Het voorgestelde art. 30ai AWR in het voorstel Fiscale verzamelwet 2023 om tegemoet te komen aan “situaties die (zeer) indruisen tegen het rechtvaardigheidsgevoel en ook niet passen bij de verzuimgedachte die aan de regeling ten grondslag ligt.”

5. Het (ingetrokken) beleid bij ‘jojo-gevallen’ waarin door op en neer gaande voorlopige aanslagen de verschuldigde belasting een deel van de renteberekeningsperiode al bij de fiscus stond;

6. Commentaren in de literatuur op de belastingrenteregeling;

7. Rechtspraak over de belastingrenteregeling;

8. Het eigendomsgrondrecht;

9. Het discriminatieverbod;

10. Het evenredigheidsbeginsel, en

11. Temporele compartimentering van vertrouwen op beleidsregels

1.3

Ik concludeer vandaag ook in vier BTW-zaken met de rolnummers 21/03143, 21/03144, 21/03147, 20/03879. Die zaken gaan over het verschil tussen de renteberekening op BTW-naheffing of BTW-teruggave van/aan gemeenten en de renteberekening op daarmee corresponderende aanspraken op c.q. terugvordering van bijdragen uit het BTW-compensatiefonds. Ook bij die vier zaken gaat een gemene bijlage, waarin ik behandel (i) de achtergrond, werking en renteregeling van het BTW-compensatiefonds, (ii) de invorderingsrenteregeling, met name de Irimie-renteregeling van art. 28c Invorderingswet en (iii) de voor drie van die zaken relevante bepalingen uit de Wet gemeenschappelijke regelingen omdat in die drie zaken de omzetbelasting is teruggegeven aan die gemeenschappelijke regeling, maar de corresponderende BTW-compensaties zijn teruggevorderd van de drie betrokken gemeenten.

2 De wet; de gevallen waarin belastingrente wordt berekend

2.1

Hoofdstuk VA – de artt. 30f-30k – van de AWR regelt belastingrente (voorheen: heffingsrente) en revisierente. Wat de belastingrente betreft (de rente over de periode totdat een belastingaanslag wordt vastgesteld plus zes weken daarna), bevat het (i) een opsomming van de situaties waarin rente op een belastingbedrag wordt vergoed of in rekening wordt gebracht aan de belastingplichtige (of “degene ten name van wie de naheffingsaanslag is gesteld”), (ii) een regeling van de grondslag en de periode waarover belastingrente wordt vergoed of in rekening gebracht en (iii) bepalingen over het rentepercentage. Invorderingsrente (de rente nadat de aanslag is vastgesteld en de betalingstermijn is verlopen) wordt geregeld in de artt. 28-31 van de Invorderingswet. De te beoordelen zaken gaan alleen over belastingrente.

2.2

Ik beperk mij in deze bijlage tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Aan belastingplichtigen voor die belastingen wordt belastingrente in rekening gebracht over een te betalen bedrag, te weten over:

- een te betalen voorlopige aanslag (art. 30f(2) AWR);

- bij herziening van een positieve voorlopige aanslag: over het verschil tussen het positieve bedrag van de eerdere voorlopige aanslag en een groter positief bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag (art. 30fb(1) AWR);

- bij herziening van een negatieve voorlopige aanslag: het verschil tussen het negatieve bedrag van de eerdere en een positief bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag, of het verschil tussen het negatieve bedrag van de oude en het kleinere negatieve bedrag van de nieuwe voorlopige aanslag (art. 30fb(4) AWR);

- een te betalen aanslag (art. 30fc(2) en art. 30g(1) AWR) en

- een te betalen navorderingsaanslag (art. 30fc(2) en art. 30g(1) AWR).

2.3

In de zaak 21/00170 waarbij deze bijlage een bijlage is, gaat het om positieve voorlopige aanslag (VA) vennootschapsbelasting (Vpb) die is herzien naar aanleiding van een herziene aangifte. De bij (derde) VA herziene VA was al een tweede VA. Die tweede VA had tot een teruggaaf geleid omdat hij lager was dan de eerste VA (maar nog wel positief luidde). De litigieuze derde VA is echter weer hoger vastgesteld dan de herziene (tweede) VA. Bij die derde VA is daarom belastingrente in rekening gebracht op basis van art. 30fb(1) AWR, dat zeer kort gezegd, inhoudt dat als na herziening van een VA meer belasting moet worden betaald, belastingrente in rekening wordt gebracht over het verschil met de eerdere VA vanaf 1 juli na het belastingjaar waarop de VA ziet tot zes weken na dagtekening van de jongste VA. Die zes weken is betaaltermijn. Over die termijn wordt dus óók rente berekend als de belastingschuldige hem helemaal niet benut, maar meteen na dagtekening betaalt. Dat lijkt mij een conflictuitlokkende regel die belastingschuldigen die het begrepen hebben, ertoe noopt zo laat mogelijk te betalen. De renteberekeningsperiode wordt ingekort als de Inspecteur niet binnen een redelijke termijn (acht weken na een herzieningsverzoek en dertien weken na een aangifte) gehoor geeft aan het verzoek tot herziening.1

2.4

Art. 30fb(1) AWR luidt als volgt:

“1. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een hoger positief bedrag, wordt met betrekking tot het verschil belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na ontvangst van de aangifte.

2. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een lager positief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van dat positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder in rekening gebrachte belastingrente voor zover toerekenbaar aan het verschil, verminderd. Ter zake van het verschil in positieve bedragen wordt belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid van dat artikel.

3. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een negatief bedrag, wordt, zo eerder ter zake van dat positieve bedrag belastingrente in rekening is gebracht, die eerder in rekening gebrachte belastingrente verminderd. Ter zake van het verschil tussen het positieve bedrag en het negatieve bedrag wordt belastingrente vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid van dat artikel.

4. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met positief bedrag, wordt met betrekking tot het verschil tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van deze aangifte.

5. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met een kleiner negatief bedrag wordt met betrekking tot het verschil tussen die bedragen belastingrente in rekening gebracht over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het verschil invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Ingeval de herziening is vastgesteld overeenkomstig een op de door de inspecteur aangegeven wijze ingediend verzoek of overeenkomstig de ingediende aangifte met betrekking tot het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin, uiterlijk 14 weken na de datum van ontvangst van het verzoek, onderscheidenlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.

6. Bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting met een negatief bedrag tot een voorlopige aanslag met een groter negatief bedrag wordt, ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, belastingrente vergoed, berekend over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, en met als grondslag het verschil tussen de twee negatieve bedragen.

7. Bij een herziening van een voorlopige aanslag als bedoeld in het eerste, vierde en vijfde lid, is artikel 30f, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

8. Indien naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een voorlopige aanslag wordt herzien overeenkomstig het tweede, derde of zesde lid, wordt geen rente vergoed. In het geval ter zake van de herziene voorlopige aanslag eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd overeenkomstig het tweede lid, onderscheidenlijk derde lid.

2.5

In de andere zaak waarbij deze bijlage gaat (nr. 20/04379), heeft de Rechtbank de berekening van de belastingrente niet gebaseerd op het geciteerde art. 30fb(1) AWR, maar op art. 30fc AWR,2 dat als volgt luidt:

“1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.

2. De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.

3. Ingeval de aanslag is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 19 weken na de datum van ontvangst van de aangifte.

4. Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk zesde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.

5. Ingeval de navorderingsaanslag is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van het tweede lid, uiterlijk 12 weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

6. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot inkomstenbelasting ter zake van te conserveren inkomen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, uitgezonderd te conserveren inkomen dat is ontstaan door toepassing van artikel 3.58, eerste lid, of artikel 3.64, eerste lid, van die wet.

7. Voor de toepassing van dit artikel geldt als het te betalen bedrag aan belasting: het bedrag na de verrekening ingevolge:

a. artikel 15;

b. de artikelen 3 152, zesde lid, en 4.51, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

c. artikel 21, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.”

2.6

Net als onder de vroegere heffingsrenteregeling wordt ook onder de huidige belastingrenteregeling (art. 30fe(2) AWR) geen rente vergoed als een aanslag wordt verminderd wegens verliesverrekening.3 Art. 30fe AWR luidt:

“Artikel 30fe

1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven naar aanleiding van een bezwaarschrift of een daaropvolgende gerechtelijke procedure een aanslag of een navorderingsaanslag wordt verminderd of wordt vernietigd, dan wel een aanslag of navorderingsaanslag ambtshalve wordt verminderd, wordt geen rente vergoed. In het geval ter zake van de verminderde of vernietigde aanslag of navorderingsaanslag eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd overeenkomstig de herziening van een voorlopige aanslag, bedoeld in artikel 30fb, tweede en derde lid.

2. Dit artikel vindt geen toepassing bij een vermindering van een aanslag of navorderingsaanslag die voortvloeit uit een verrekening van een verlies van een volgend jaar.”

2.7

Verhage en Van Eijsden4 hebben de berekening van te betalen en te vergoeden belastingrente in een schema gevat:

2.8

Bij herziening van een voorlopige aanslag ziet het schema er volgens Verhage en Van Eijsden als volgt uit:

2.9

De wetgever heeft de belastingrenteregeling in de AWR gebaseerd op de verzuimrenteregeling in Afdeling 4.4.2 van de Awb (zie onderdeel 3.3 hieronder). Volgens art. 4:97 Awb is een schuldenaar (burger of bestuursorgaan) “in verzuim” als hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Ik citeer de belangrijkste bepalingen:

“Artikel 4:97

De schuldenaar is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

Artikel 4:98

1. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

(…).

(…).

Artikel 4:100

Indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, is het wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.

(…)

Art. 4:102

1. Indien een betaling aan het bestuursorgaan is geschied op grond van een beschikking die in bezwaar of in beroep is gewijzigd of vernietigd, is het bestuursorgaan over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente verschuldigd over het te veel betaalde bedrag.

2. Indien een afwijzende beschikking tot betaling door het bestuursorgaan als gevolg van bezwaar of beroep wordt vervangen door een beschikking tot betaling, is het bestuursorgaan wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.

3. Wettelijke rente is niet verschuldigd voor zover de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel aan de belanghebbende is toe te rekenen dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling met terugwerkende kracht wijzigt of intrekt.”

2.10

Voor het verzuimbegrip in Afdeling 4.4.2 van de Awb (en daarmee voor het verzuimbegrip in hoofdstuk VA van de AWR; zie 3.3 hieronder) wilde de wetgever “aansluiten” bij het verzuimbegrip in het burgerlijk wetboek (zie 3.4 hieronder).

2.11

Art. 6:81 BW bepaalt dat een schuldenaar “in verzuim” is (curs. PJW):

“(…) gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming reeds blijvend onmogelijk is.”

De bedoelde artt. 82 en 83 luiden:

“Artikel 82

1. Het verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.

2. Indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld.

Artikel 83

Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in:

a. wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft;

b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen;

c. wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.”

Art. 6:119 BW luidt:

“1. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.

(…).”

2.12

De regering heeft bij de totstandkoming van de belastingrenteregeling herhaaldelijk gesteld dat belastingplichtigen belastingrenteschulden kunnen voorkomen of beperken door tijdig aangifte te doen of tijdig om een voorlopige aanslag te vragen (zie met name 3.13 en 3.16 hieronder).

2.13

Art. 27 Vpb regelt (het verzoek om) herziening van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting:

“1. De inspecteur herziet een voorlopige aanslag op verzoek voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.

2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend.

3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.

4. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van een bezwaarschrift als bedoeld in het tweede lid.

5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de voorlopige aanslag zijn vermeld, waarbij voor de toepassing van dit artikel de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede de belastingrente, bedoeld in Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geacht worden onderdeel uit te maken van de voorlopige aanslag.”

2.14

De Wet inkomstenbelasting 2001 bevat een nagenoeg identieke bepaling in art. 9.5.

2.15

Art. 23 Uitvoeringsregeling AWR 1994 bepaalt over de oplegging van voorlopige aanslagen:

1. De inspecteur legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.

2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag is een schatting. Voor de inkomstenbelasting kan deze schatting worden gedaan op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente belastingjaar. Voor de vennootschapsbelasting kan deze schatting worden gedaan op grond van het gemiddelde van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslagen over de twee meest recente belastingjaren. De inspecteur houdt zo veel mogelijk rekening met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van belasting en met andere wijzigingen die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn.

Indien:

a. een wijziging als bedoeld in de vierde volzin niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig in de automatisering is of kan worden doorgevoerd waardoor hiermee bij de vaststelling van de voorlopige aanslag geen of niet op de juiste wijze rekening is gehouden; en

b. het bedrag van de voorlopige aanslag niet aanmerkelijk afwijkt van het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen,

kan de inspecteur afzien van het aanvullen van de voorlopige aanslag, ook op een daartoe strekkend verzoek van de belastingplichtige. In dat geval wordt met de wijzigingen uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag rekening gehouden.

3. (…).”

3 De parlementaire geschiedenis van de belastingrenteregeling

3.1

De belastingrenteregeling is ingevoerd per 1 januari 2013 om (i) het ‘sparen bij de fiscus’ te stoppen dat een gevolg was van het feit dat de heffings/belastingrente hoger was/is dan de marktrente en aldus (ii) € 400 miljoen meeropbrengst voor de Staat te realiseren, en (iii) aanmerkelijk minder belastingplichtigen met renteberekening te confronteren dan onder de oude heffingsrenteregeling. De medewetgever lichtte toe dat is aangesloten bij de verzuimrenteregeling in de Awb. Volgens die verzuimrenteregeling (zie 2.9 hierboven) brengt een bestuursorgaan rente in rekening aan de justitiabele die niet tijdig aan een betalingsverplichting jegens het bestuursorgaan voldoet en vergoedt het bestuursorgaan rente als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de justitiabele voldoet. Het begrip ‘verzuim’ in deze Awb-regeling sluit aan bij hetzelfde begrip in het Burgerlijk Wetboek (art. 6:81 e.v. BW; zie 2.10 hierboven). De term ‘verzuim’ duidt de periode aan waarin correcte en volledige nakoming uitblijft ná opeisbaar worden van de vordering.5

3.2

Het ‘verzuim’ in de belastingrenteregeling is dus kennelijk toch een ander verzuim dan in de Awb-regeling en de BW-regeling, die beide op betalingsverzuim zien, dus ná opeisbaar worden. De fiscale evenknie daarvan is niet de belastingrente, maar de invorderingsrente. De belastingrenteregeling sanctioneert juist niet betalingsverzuimen, maar brengt rente in rekening als aan de belastingplichtige of de inspecteur wordt toegerekend dat de oplegging van een belastingaanslag met een te betalen c.q. terug te geven bedrag te lang op zich laat wachten. De belastingrenteregeling gaat dus uitsluitend over gedragingen die vertraging veroorzaken bij de titelvaststelling (de belastingaanslag), niet over betaling of betalingsverzuimen. Daarmee hangt de ‘aansluiting’ bij de Awb-regeling en bij art. 6.81 BW in de lucht: die gaan immers uitsluitend over de periode waarover de belastingrenteregeling juist niet gaat, nl. die ná titelvaststelling. De belastingrenteregeling gaat alleen over de periode daarvóór. De Awb-regeling en het BW sluiten aan bij de invorderingsrenteregeling in de Invorderingswet.

3.3

De Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2012, waarbij de belastingrenteregeling werd geïntroduceerd, lijkt zichzelf dan ook tegen te spreken (curs. PJW):6

“Het kabinet introduceert een nieuwe renteregeling voor het heffen en vergoeden van rente die aansluit op de regeling verzuimrente van de Awb. Die verzuimrenteregeling gaat ervan uit dat een bestuursorgaan rente in rekening brengt indien de burger niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens het bestuursorgaan voldoet. Anderzijds vergoedt het bestuursorgaan rente als het zelf niet op tijd aan zijn betalingsverplichting jegens de burger voldoet. De nieuwe fiscale renteregeling is geënt op deze spiegelbeeldige uitgangspunten maar is verder toegesneden op de systematiek van de belastingheffing. Ook voor de hoogte van het rentepercentage sluit het kabinet aan bij de Awb-verzuimrenteregeling, namelijk de wettelijke rente zoals deze geldt voor niet-handelstransacties. Het rentepercentage voor het heffen of vergoeden van rente blijft in de nieuwe regeling gelijk.

De nieuwe renteregeling heeft zowel een heffings- als een invorderingscomponent. De heffings-component van de regeling ziet op de periode tot aan de vaststelling van de betalingsverplichting of het recht op teruggaaf bij een belastingaanslag. Deze component wordt voortaan belastingrente genoemd. De invorderingscomponent blijft invorderingsrente heten. Deze heeft betrekking op het feitelijk te laat betalen aan de Belastingdienst van een belastingaanslag en de feitelijke uitbetaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf.

Kort en goed komt de nieuwe regeling er op neer dat de inspecteur belastingrente in rekening brengt als het opleggen van een belastingaanslag met een door de belanghebbende te betalen bedrag door toedoen van die belanghebbende te lang op zich laat wachten. Voorts vergoedt de inspecteur belastingrente ingeval hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen, indien die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek is. Door de ontvanger van de Belastingdienst wordt invorderings-rente in rekening gebracht als de belastingaanslag te laat wordt betaald. De ontvanger zal ten slotte invorderingrente vergoeden als hij er te lang over doet een beschikking met een uit te betalen bedrag, feitelijk uit te betalen.

3.4

De Awb-verzuimrenteregeling in Afdeling 4.4.2 van de Awb waarnaar de MvT verwijst, is ingevoerd bij de vierde tranche van de Awb in 2009 omdat behoefte bestond aan algemene regels over geldschulden van de burger aan de overheid en andersom. De MvT bij die vierde tranche Awb vermeldt:7

“Bij het ontwerpen van bepalingen over deze onderwerpen, voorzover niet betrekking hebbend op de dwanginvordering, bleek dat er niet alleen behoefte bestaat aan algemene regels over geldschulden van de burger aan de overheid, maar andersom ook voor schulden van de overheid aan de burger. Ook daar spelen dezelfde soort vragen over zaken als betalingstermijn, verzuim en wettelijke rente, en is de onduidelijkheid in het huidige recht soortgelijk. Daar komt nog bij dat de regels voor beide soort schulden – schulden van de overheid en schulden aan de overheid – voor een groot deel dezelfde behoren te zijn. Zo zal de overheid evenzeer als de burger wettelijke rente moeten voldoen bij te late betaling.”

3.5

De MvT bij de vierde tranche Awb zegt het volgende over de aansluiting bij art. 6:81 BW voor de term ‘verzuim’ in art. 4:97 Awb (dat alleen over niet-tijdig betalen gaat) (curs. PJW): 8

“Deze bepaling regelt het tijdstip waarop de schuldenaar geacht wordt in verzuim te zijn. Met het begrip «verzuim» is aangesloten bij artikel 6:81 e.v. BW. (…). Het verzuim ontstaat wanneer de schuldenaar niet tijdig heeft betaald. (…). De regeling van het verzuim sluit aan bij die in het privaatrecht, waar eveneens geldt dat verzuim intreedt wanneer de betalingstermijn verstrijkt zonder dat de schuld is voldaan. (…). De regeling laat onverlet dat een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad terstond opeisbaar is, zoals geregeld is in artikel 6:83, aanhef en onderdeel b, BW. De toepasselijkheid van titel 4.4 op schadebesluiten brengt met zich dat ook dit soort besluiten in ieder geval de te betalen geldsom en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden, dient te vermelden. Het bestuursorgaan is in verzuim indien het niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. De ingangsdatum van de wettelijke rente vangt op grond van het bepaalde in deze afdeling aan op het tijdstip dat het bestuursorgaan met de betaling in verzuim is. De reikwijdte van deze afdeling is beperkt tot de wettelijke rente die ontstaat door overschrijding van de betalingstermijn. De regeling heeft geen betrekking op de omvang van de financiële aanspraak, die zelf ook een rentecomponent kan bevatten. De regeling laat de vaststelling van de omvang van de schade onverlet, met inbegrip van de eventueel daarbij behorende rentecomponent. De regeling heeft alleen betrekking op het verzuim dat ontstaat indien niet binnen de voorgeschreven termijn is betaald.”

Ik constateer opnieuw dat de ‘aansluiting’ van de belastingrenteregeling bij de Awb-verzuimrenteregeling hiermee in de lucht hangt. Die twee regelingen sluiten elkaar juist uit: De Awb-regeling ziet uitsluitend op betalingsverzuimen, terwijl de belastingrenteregeling daarop juist niet ziet (daarop ziet de invorderingsrente), maar uitsluitend op de daaraan voorafgaande termijn waarin de titel voor de betaling nog tot stand moet komen.

3.6

Wettelijke rente wordt in de Awb-regeling dan ook slechts verschuldigd over de tijd die de schuldenaar met het betalen van de geldsom in verzuim is (curs. PJW): 9

“De schuldenaar is verplicht wettelijke rente te vergoeden over de tijd die hij met het betalen van een geldsom in verzuim is. (…). Wanneer het bestuursorgaan zelf rente moet vergoeden omdat het te laat betaalt, wordt het bedrag daarvan bij beschikking vastgesteld alvorens tot betaling van de vertraagde geldsom en de wettelijke rente wordt overgegaan. Wanneer het bestuursorgaan wettelijke rente aan de burger in rekening brengt, wordt de hoogte daarvan doorgaans achteraf – dat wil zeggen na [ontvangst] van een (gedeeltelijke) betaling – bij beschikking vastgesteld, omdat op dat moment pas duidelijk is hoe lang en met welk deel van de geldsom de burger in verzuim is geweest. Deze gang van zaken vloeit voort uit artikel 4.4.1.8 [nu art. 4:92 Awb; PJW], waar in navolging van het BW is geregeld dat een betaling eerst wordt afgeboekt van de invorderingskosten, daarna van de verschenen rente, vervolgens van de hoofdsom en tenslotte van de lopende rente.”

3.7

De Awb-verzuimrenteregeling ziet dan ook niet op gevallen waarin een burger niet tijdig verzoekt om een beschikking tot het vaststellen van een financiële aanspraak (waarop de belastingrenteregeling juist wél ziet), aldus de MvT bij de 4e tranche Awb (curs. PJW):10

“Tot slot verdient vermelding dat in de regeling in de Awb geen specifieke regel is geformuleerd die ziet op het eventueel verschuldigd zijn van wettelijke rente indien de burger niet tijdig een aanvraag om een beschikking tot het vaststellen van een financiële aanspraak doet. Deze kwestie hangt zozeer samen met de vraag of en zo ja, in hoeverre het wettelijk voorschrift waarop deze aanspraak is gebaseerd voorziet in de mogelijkheid dat een financiële aanspraak kan bestaan over de periode voorafgaand aan het indienen van een aanvraag, dat deze vraag in het kader van de bijzondere wetgeving dient te worden beantwoord en niet in het kader van de Awb.”

3.8

Die MvT bij de vierde tranche Awb vermeldt expliciet dat de fiscale heffingsrenteregeling juist een andere regeling was dan de Awb-verzuimregeling en ‘apart’ was omdat zij – net als de huidige belastingrenteregeling – niet met (uiterste) beslistermijnen werkte, maar met tijdvakken waarover belasting wordt geheven (p. 52) (curs. PJW):

“Bij het opstellen van de regeling van afdeling 4.4.2 is onder ogen gezien dat op verschillende terreinen bij wet andere regelingen zijn getroffen, die zozeer met de eigen aard van die bijzondere wetgeving samenhangen, dat het niet goed mogelijk is de regeling in de Awb daarop zonder meer toe te passen. In paragraaf 2 van het algemeen deel van dit hoofdstuk van deze toelichting is reeds gewezen op de aparte regeling in het belastingrecht. Deze gecombineerde regeling inzake heffings- en invorderingsrente sluit aan bij de systematiek van de belastingheffing waarin niet, zoals in artikel 4.4.2.4 en 4.4.2.6 van deze regeling, met (uiterste) beslistermijnen wordt gewerkt maar met tijdvakken waarover belasting wordt geheven. Dit hangt samen met het feit dat de belastingschuld rechtstreeks uit de wet ontstaat.”

Ook uit de toelichting op p. 45 van de MvT van de 4e tranche van de Awb volgt dat de Awb-verzuimrenteregeling juist niet ziet op de tijdvakken waarover de belastingrenteregeling gaat (curs. PJW):

“Op wettelijke rente die eventueel kan worden berekend over de periode voorafgaand aan de betalingsbeschikking – rente over de periode die loopt vanaf de gebeurtenis waarop de betalingsbeschikking betrekking heeft tot aan het tijdstip van de bekendmaking van de betalingsbeschikking -, heeft deze regeling geen betrekking. Die «voorafgaande» rente kan worden verdisconteerd in de betalingsbeschikking. Voorts laat deze regeling onverlet dat wanneer de betalingsbeschikking onjuist is vastgesteld, indien daarvoor gronden zijn, nog verdere schadevergoeding mogelijk is.”

3.9

De veranderingen die de belastingrenteregeling volgens de wetgever zou brengen ten opzichte van de voorafgaande heffingsrenteregeling, waren drieërlei: (i) aanzienlijke vereenvoudiging doordat de meeste inkomstenbelastingplichtigen niet meer te maken zouden krijgen met renteberekening, (ii) ‘sparen bij de fiscus’ moest niet meer kunnen, en (iii) een meeropbrengst voor de Staat ad € 400 mio (zie voor dat laatste 3.18 hieronder):11

“In de nieuwe regeling vangt het tijdvak waarover rente wordt berekend aan op 1 juli na afloop van het belastingjaar. Daarmee wordt een grote vereenvoudiging bereikt omdat de Belastingdienst voor het overgrote deel van de IB-plichtigen (te weten die vóór 1 april aangifte moeten doen) de voorlopige aanslagregeling vóór 1 juli heeft afgerond. Deze belastingplichtigen zullen - in tegenstelling tot nu - niet meer met rente te maken krijgen. In de huidige renteregeling wordt namelijk standaard heffingsrente gerekend vanaf 1 januari na afloop van het belastingjaar. Nu krijgen bijna alle 10 miljoen IB-plichtigen te maken met heffingsrente. Straks zullen 8 miljoen IB-plichtigen buiten de renteregeling vallen. Ook het sparen bij de fiscus zal met de voorgestelde renteregeling tot het verleden behoren. Dit komt doordat er voortaan alleen rente wordt vergoed als de Belastingdienst te laat is met het uitbetalen van een teruggaaf, of te lang doet over het vaststellen van een belastingaanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek met een uit te betalen bedrag. Er wordt dus niet meer automatisch rente vergoed indien de belastingschuldige na afloop van het belastingjaar een bedrag terugkrijgt.”

3.10

Een belangrijk verschil met de oude regeling is dus dat de Belastingdienst thans alleen nog rente vergoedt als hij te lang doet over oplegging van een belastingaanslag. ‘Te lang’ betekent – voor de inkomsten- en vennootschapsbelastingen – meer dan 13 weken na aangifte of 8 weken na indiening van een verzoek om oplegging van een voorlopige aanslag. Voor dat termijnverschil tussen een aangifte en een verzoek heb ik geen verklaring gevonden:12

“Onder de nieuwe renteregeling zal de inspecteur met betrekking tot inkomsten- en vennootschapsbelasting alleen rente vergoeden als de Belastingdienst na indiening van een verzoek of aangifte te lang doet over het opleggen van een aanslag met een uit te betalen bedrag overeenkomstig die aangifte of dat verzoek. Dit is een essentieel verschil met de huidige heffingsrenteregeling waarin belastingaanslagen met een door de belanghebbende te ontvangen bedrag die na afloop van het belastingtijdvak worden vastgesteld, standaard gepaard gaan met rentevergoeding. In de nieuwe renteregeling gaat voor de inspecteur een afdoeningstermijn van 13 weken gelden voor belastingaanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting met een uit te betalen bedrag die direct volgend op de aangifte worden opgelegd. Met het in de nieuwe renteregeling opnemen van deze termijn sluit het kabinet aan bij het oordeel van de Hoge Raad over de termijn waarbinnen de inspecteur een (voorlopige) aanslag behoort op te leggen als die aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte is.13 Als de inspecteur die termijn overschrijdt, volgt rentevergoeding vanaf het moment dat de belastingaanslag opgelegd had moeten zijn tot zes weken na de dagtekening van de aanslag. Voor belastingaanslagen met een uit te betalen bedrag die overeenkomstig een verzoek van de belanghebbende worden vastgesteld, geldt een afdoeningstermijn van acht weken. In deze gevallen geldt dat de renteperiode niet eerder kan aanvangen dan zes maanden na afloop van het belastingjaar. Geen rente wordt vergoed als de belastingaanslag na bezwaar of een gerechtelijke procedure wordt verminderd of vernietigd.”

3.11

De door de Ontvanger in rekening te brengen invorderingsrente veranderde niet door de vervanging van de heffingsrenteregeling door de belastingrenteregeling, maar bij de door hem te vergoeden invorderingsrente veranderde wel wat, nl. ten nadele van de belastingplichtige:14

“Voor wat betreft het in rekening brengen van rente door de ontvanger brengt de nieuwe renteregeling geen veranderingen met zich mee. Dat wil zeggen dat onder het nieuwe renteregime nog steeds rente in rekening wordt gebracht over het op de vervaldag nog openstaande bedrag van de belastingaanslag tot de dag van betaling. Ook de voorwaarden waaronder de ontvanger rente in rekening brengt in het geval van de bijzondere uitstelfaciliteiten, veranderen in de nieuwe renteregeling niet.

(…).

In de nieuwe renteregeling zal de ontvanger – anders dan nu – geen rente vergoeden over een terugbetaling die het gevolg is van een herziening of vermindering van een reeds betaalde belastingaanslag. De belanghebbende die een geschil heeft met de inspecteur over de hoogte van zijn belastingaanslag heeft dus een keuze: hij kan het bedrag van de belastingaanslag betalen vooruitlopend op de uitkomst van een herzieningsverzoek of bezwaarprocedure of hij kan de ontvanger vragen om uitstel van betaling (hetgeen in 99% van de gevallen ook wordt verleend). Als hij uitstel van betaling heeft gekregen en hij wordt vervolgens in de procedure in het gelijk gesteld dan heeft hij geen economisch nadeel geleden. De belanghebbende die er voor kiest vooruitlopend op de procedure de belastingaanslag te betalen, krijgt als hij in het gelijk wordt gesteld, uiteraard de door hem te veel betaalde belasting terug maar die gaat niet langer meer gepaard met een rentevergoeding. In het incidentele geval dat de belanghebbende na een verzoek daartoe geen uitstel van betaling heeft gekregen en eveneens in het gelijk wordt gesteld, zal rente nog wel worden vergoed. Nieuw is ook dat de ontvanger rente zal vergoeden als hij te lang doet over een uitbetaling van een belastingteruggaaf.”

3.12

De stelling dat de belanghebbende aldus ‘een keuze’ zou hebben, lijkt mij onrealistisch. Het komt er immers op neer dat de renterisico’s verbonden aan onzekerheid over de definitieve belastingpositie bij verschil van inzicht tussen de inspecteur en de belastingplichtige eenzijdig bij de belastingplichtige worden gelegd. Als hij de betwiste aanslag alvast betaalt en uiteindelijk gelijk krijgt, blijkt de fiscus onrechtmatig geld van hem gevorderd te hebben, maar hem geen rente te hoeven vergoeden, hoewel de fiscus profijt van het onrechtmatig gevorderde heeft getrokken. Als de belastingplichtige uitstel vraagt, moet hij gokken voor welk bedrag - het zal zelden om het volle bedrag van de aanslag gaan - en moet hij, als hij verkeerd gegokt heeft of verliest, steeds véél meer rente betalen (4% of zelfs 8%) dan hij bij welke bank dan ook zou kunnen krijgen. Ik merk op dat deze regeling werd ingevoerd in 2013, dus ruim ná de kredietcrisis, die de rente op direct opeisbare tegoeden bij banken vér onder de 4% bracht en uiteindelijk tot nul of zelfs negatief terugbracht, terwijl ook de koppeling met de wettelijke rente eenzijdig in het voordeel van de fiscus is losgelaten (zie 7.17 hieronder). Dit, gevoegd bij onder meer de onevenwichtigheden dat (i) ook bij een tijdige aangifte/VA-verzoek rente wordt berekend als de fiscus er (veel) meer dan 8 c.q. 13 maanden over doet om te reageren, maar daarbij in welke mate dan ook afwijkt van de aangifte of het verzoek, (ii) de fiscus op door hem verschuldigde teruggaven geen rente vergoedt als hij in welke mate dan ook afwijkt van de aangifte, hoezeer hij ook te laat is met die teruggaaf van welke omvang ook, en (iii) de belastingplichtige altijd rente moet betalen over de zes weken van de betaaltermijn, ook als hij argeloos op dag 1 betaalt zoals een goed schuldenaar betaamt, doet vermoeden dat de ontwerpers van de belastingrenteregeling de opdracht hadden zoveel mogelijk met twee maten in het nadeel van belastingplichtigen te meten. Het aantal en de maatschappelijke en rechterlijke kosten van de daardoor uitgelokte conflicten over belastingrente lijken daardoor ook onverantwoord hoog.

3.13

De MvT geeft een voorbeeld van berekening en vergoeding van belastingrente over het belastingjaar 2012:15

“Uitgebreid voorbeeld – Belastingplichtige X voor de inkomstenbelasting – betreft belastingjaar 2012.

a. Voorlopige aanslag 29 februari 2012 (hierna VA 1): te betalen belasting € 100 000.

Uitwerking: geen belastingrente omdat VA1 is opgelegd vóór 1 juli 2013 (artikel 30f, eerste lid).

b. Op 1 februari 2013 vraagt X uitstel voor de inlevering aangifte 2012 tot 1 oktober 2013. Bij dit uitstel geeft hij een berekende schatting van zijn inkomen in 2012. Deze schatting leidt tot een belastingschuld van € 115 000. Inspecteur verleent uitstel tot 1 oktober 2013 en legt op 1 mei 2013 een herziening voorlopige aanslag op (VA 2) met een te betalen bedrag van € 15 000.

Uitwerking: geen belastingrente omdat VA2 is opgelegd vóór 1 juli 2013 (artikel 30f, eerste lid).

c. Op 20 september 2013 doet X aangifte. Volgens deze aangifte is de belastingschuld over 2012 € 120 000. Na aftrek van VA1 en VA2 resteert een te betalen bedrag van € 5000. Op 1 november legt de inspecteur naar aanleiding van deze aangifte een herziene voorlopige aanslag op (VA3) met een te betalen bedrag van € 5000.

Uitwerking: belastingrente over € 5 000 met als renteperiode 1 juli 2013 tot en met 1 november plus zes weken (betalingstermijn) = 13 december 2013 (artikel 30fb, eerste lid).

d. Op 1 juni 2014 legt de inspecteur de definitieve aanslag over 2012 op. Hij heeft een correctie aangebracht, met als gevolg dat de belastingschuld over 2012 uiteindelijk € 150 000 bedraagt. Na aftrek van de voorlopige aanslagen luidt het te betalen bedrag derhalve € 30 000.

Uitwerking: belastingrente over € 30 000 met als renteperiode 1 juli 2013 tot en met 1 juni 2014 plus zes weken = 13 juli 2014 (artikel 30fc, tweede lid).

e. Op 1 juli 2014 maakt X bezwaar tegen de correctie. De ontvanger verleent uitstel van betaling. De inspecteur komt bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2014 gedeeltelijk tegemoet aan het bezwaar. Hij verlaagt de aanslag met € 20 000.

Uitwerking: De aanslag wordt verminderd naar aanleiding van het bezwaar. Een evenredig deel van de eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd (artikel 30fe, eerste lid, in verbinding met 30fb, tweede lid: de eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd met 20/30 deel). Er wordt geen belastingrente vergoed. Omdat de aanslag nog openstaat en de € 20 000 hierop wordt afgeboekt, zal de ontvanger over dit bedrag geen invorderingsrente berekenen, dit is zo bepaald in artikel 28, eerste lid, laatste gedeelte, van de IW 1990.

f. Op 1 december 2014 gaat X in beroep bij de Rechtbank. Hij vraagt de ontvanger om uitstel van betaling. Bij uitspraak van 1 mei 2015 beslist de rechter dat de aanslag nog moet worden verminderd met € 7000.

Uitwerking: De aanslag wordt verminderd naar aanleiding van de uitspraak van de rechter. Een evenredig deel van de eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd (artikel 30fe, eerste lid, in verbinding met 30fb, tweede lid: de eerder in rekening gebrachte belastingrente wordt verminderd met 7/30 deel). Er wordt geen belastingrente vergoed. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de IW 1990 wordt voor genoemd 7/30 deel geen invorderingsrente in rekening gebracht.

g. Navordering – Op 1 juni 2016 wordt 25 000 euro nagevorderd (dagtekening navorderingsaanslag 1 juni).

Uitwerking: belastingrente over € 25 000 met als renteperiode 1 juli 2013 tot en met 12 juli 2016 (artikel 30fc, tweede lid, is van toepassing).”

3.14

De tekst van de wet noch de parlementaire geschiedenis voorziet op-en-neer-gevallen (in de literatuur16 aangeduid als ‘jojo’-gevallen) zoals die van de belanghebbenden in de zaken met de rolnummers 20/04379 en 21/00170, waarin eerst een voorlopige aanslag wordt betaald, vervolgens die voorlopige aanslag wordt verminderd en deels terugbetaald, waarna uiteindelijk toch weer bijgeheven wordt. Ik leid daaruit af dat de wetgever dergelijke gevallen niet heeft voorzien en kennelijk ook niet heeft gewenst, mede gezien het wetsvoorstel opgenomen in onderdeel 4 hieronder.

3.15

De nota naar aanleiding van het verslag17 benadrukt opnieuw het budgettaire doel van tegengaan van ‘sparen bij de fiscus’ – zonder te vermelden dat de te hoge heffingsrente er evenzeer toe leidde dat de fiscus meer rente ontving dan de marktrente rechtvaardigde - en betoogt opnieuw dat belastingplichtigen te betalen belastingrente kunnen beperken door tijdig aangifte te doen of tijdig om een voorlopige aanslag te vragen. De niet-onderbouwde vooronderstelling is dus dat de belastingplichtige steeds zou weten wat zijn precieze belastingpositie is en steeds ‘laagdrempelig’ in staat zou zijn om te voorkomen dat hem in de toekomst belastingrente in rekening gebracht zal worden:

“Momenteel zijn veel belastingplichtigen bereid om geen of een te lage voorlopige teruggave te ontvangen of een te hoge voorlopige aanslag te betalen omdat zij daarvoor met een relatief hoge rentevergoeding gecompenseerd worden zodra zij hun aangifte ingediend hebben. Dit zogenoemde sparen bij de fiscus leidt tot ongewenste effecten. De voorlopige aanslagen sluiten niet aan bij de actuele fiscale situatie. Er wordt door de Belastingdienst weliswaar tijdelijk extra belastinggeld ontvangen, maar deze moet daarover later een hoge rente vergoeden. Als de Staat dit geld op de geldmarkt zou lenen, zijn de rentekosten aanmerkelijk lager. In de nieuwe renteregeling wordt niet meer standaard invorderingsrente vergoed vanaf 1 januari na het belastingjaar indien de belastingplichtige naar aanleiding van zijn aangifte een teruggaaf ontvangt omdat hij in het belastingjaar zelf een te hoge voorlopige aanslag heeft gekregen en betaald. Deze situatie doet zich meestal voor bij bedrijven. Daarnaast zullen ook belastingplichtigen die ervoor kiezen geen voorlopige teruggaaf te vragen maar te wachten op een teruggaaf naar aanleiding van hun aangifte, niet langer vanaf 1 januari standaard heffingsrente – straks belastingrente – vergoed krijgen. Het veronderstelde nadeel voor belastingplichtigen van het wegvallen van de rentevergoeding is overigens minder groot dan het lijkt. Als belastingplichtigen een te hoge voorlopige aanslag of een te lage voorlopige teruggave ontvangen, kunnen zij de Belastingdienst op een laagdrempelige manier verzoeken deze op het juiste niveau vast te stellen.

(…).

“In de nieuwe renteregeling wordt de betalingstermijn van de aanslag ook in de renteberekening betrokken zodat er sprake is van een aaneensluitende periode voor het rekenen van belastingrente (tot de vervaldag van de betalingstermijn) en de invorderingsrente (vanaf de vervaldag van de betalingstermijn). Daarnaast is gekozen voor het berekenen van belastingrente tot aan de vervaldag van de betalingstermijn omdat in het nieuwe regime van de belastingrente de belastingplichtige de gelegenheid heeft om te voorkomen dat hij met rente geconfronteerd wordt. De belastingplichtige dient daarvoor op tijd een aangifte in te dienen. Belastingplichtigen kunnen bovendien om een voorlopige aanslag verzoeken of, als zij al een voorlopige aanslag hebben gekregen, deze aanslag herzien teneinde de vaststelling van een belastingaanslag na 1 juli volgend op het belastingjaar met een (bij) te betalen bedrag te vermijden. Voor de belastingplichtigen die toch met belastingrente te maken krijgen geldt dus dat zij daarvoor zelf verantwoordelijkheid dragen. Het rekenen van belastingrente over de betalingstermijn in deze situaties acht het kabinet redelijk als compensatie voor de ontstane vertraging in het vaststellen van de betalingsverplichting.”

3.16

Volgens het Commentaar van de NOB hinkte de voorgestelde belastingrenteregeling op twee gedachten doordat wel automatisch rente wordt berekend op een aanslag na 1 juli van het volgende jaar als de belastingplichtige moet betalen, maar niet automatisch rente wordt vergoed als hij na die datum geld terug moet krijgen. De Staatssecretaris beaamde dat indirect door het asymmetrische ‘verzuim’-begrip van de nieuwe regeling te herhalen: als de belastingdienst een aangifte of een VA-verzoek binnen 13 respectievelijk 8 weken afhandelt, is hij volgens de nieuwe nomenclatuur niet ‘in verzuim’, zodat alsdan geen rente wordt vergoed op een teruggaaf:18

“De NOB merkt op dat de belastingrenteregeling een tweeslachtige indruk maakt. Als na afloop van het belastingjaar sprake is van een materiële belastingschuld wordt automatisch rente gerekend voor een belastingaanslag met een dagtekening na 1 juli van het belastingjaar. Als er sprake is van een materiële teruggaaf wordt bij teruggaafbeschikkingen na 1 juli niet automatisch rente vergoed. Eén van de uitgangspunten van de nieuwe renteregeling is het niet meer automatisch vergoeden van rente bij een teruggave van belasting na afloop van het belastingjaar. Voor de vaststelling van de belastingaanslag/belastingteruggaaf is de Belastingdienst afhankelijk van de informatie van de belastingplichtige in de vorm van een aangifte of een (herzienings- )verzoek. Vervolgens heeft de Belastingdienst een bepaalde verwerkingstijd nodig. In de regeling belastingrente wordt de vergoeding van rente gekoppeld aan de 13 weken c.q. 8 weken termijn voor de inspecteur om een teruggaafbeschikking vast te stellen. Die termijn gaat echter pas lopen na indiening van de aangifte c.q. het verzoek. Als de belastingplichtige op een laat tijdstip zijn aangifte of een verzoek indient, is er sprake van een binnen de gestelde afdoeningstermijn vastgestelde teruggaafbeschikking door de inspecteur. Er is dan ook geen aanleiding om tot rentevergoeding over te gaan. Zou dat wel zo zijn, dan zou dat het sparen bij de fiscus weer stimuleren omdat het dan weer aantrekkelijk wordt om op een laat tijdstip een teruggaafbeschikking te krijgen van de inspecteur. Het rekenen van rente vindt in de regeling belastingrente wel automatisch plaats voor te betalen belastingaanslagen vanaf 1 juli na het belastingjaar. Dit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de IB-belastingplichtige voor 1 april zijn aangifte indient en de inspecteur vervolgens 13 weken nodig heeft om een belastingaanslag vast te stellen. De belastingaanslag (en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting) wordt daarom geacht te laat te zijn vastgesteld als deze pas na 1 juli wordt vastgesteld. Voor zover de inspecteur een verwijt valt te maken als het gaat om de voor hem geldende verwerkingstijd wordt daar bij de berekening van rente rekening mee gehouden.”

3.17

Herstel van teruggaaffouten van de fiscus leidt volgens de regering niet tot renteberekening ten nadele van de belastingplichtige:19

“Als de Belastingdienst een fout maakt waardoor per ongeluk een te groot bedrag wordt uitbetaald dan zal het herstel hiervan geen gevolgen hebben in de rentesfeer. De beschikking tot terugbetaling zal in dit geval niet gepaard gaan met het rekenen van rente. Als de Belastingdienst een fout maakt waardoor een te laag bedrag wordt uitbetaald kan het herstel daarvan wel leiden tot rentevergoeding.”

3.18

Ook het Kamerlid Braakhuis zag onevenwichtigheden in de voorgestelde belastingrenteregeling:20

“De heer Braakhuis (GroenLinks): De onevenwichtigheid zit in een paar dingen. Als je te veel betaalt, als dit ook blijkt uit de definitieve aanslag en als je geld terugkrijgt, bankiert de Belastingdienst blijkbaar over de rug van de belastingbetaler, omdat dan geen rente wordt betaald over het terug te geven bedrag. De staatssecretaris heeft mij bovendien nog steeds niet uitgelegd waarom er een rente gehanteerd moet worden van 4%, wat ver boven de vigerende marktrente is. Dit steekt mij echt. Ten slotte merk ik op dat het erop lijkt dat dit een taakstellende renteregeling is geweest, waarbij dit kabinet van tevoren 400 mln. heeft ingeboekt en er dus eigenlijk sprake is van een ordinaire belastingverhoging. Dit gaat voorbij aan het eigenlijke doel van de renteregeling, namelijk voorkomen dat er gebankierd wordt over de rug van de Belastingdienst. Die twee dingen bijten elkaar heel erg.

Staatssecretaris Weekers: Tot nu toe wordt er over de rug van de doorsnee-belastingbetaler gebankierd bij de Belastingdienst, waardoor er een groot voordeel valt te behalen, voor burgers en bedrijven. Zij weten dat er, als zij te veel betalen aan de Belastingdienst, een rente wordt vergoed door de Belastingdienst die zij bij geen enkele bank kunnen krijgen. Daar wil ik een einde aan maken. Dat is ook de portee van de bepaling in het regeer- en gedoogakkoord. Daar komt ook de berekening van de 400 mln. vandaan. Die 400 mln. is zeker taakstellend, want er wordt voor dat bedrag nu eenmaal meer oneigenlijk aan rente uitgekeerd. De Belastingdienst is geen bank, en zeker geen spaarbank waar een lucratieve rente betaald moet worden. Daar wil ik dus vanaf.

De heer Braakhuis heeft het over mensen die te veel belasting hebben betaald omdat zij een te hoge voorlopige aanslag hebben gehad. Ik herhaal dat belastingplichtigen op een heel eenvoudige manier kunnen voorkomen dat zij te veel belasting betalen. Zij kunnen ook voorkomen dat aan hen belastingrente in rekening wordt gebracht. Uiteindelijk is de belastingplichtige zelf degene die het beste zicht heeft op zijn actuele inkomenssituatie. De belastingplichtige kan dus bij een voorlopige aanslag die volgens hem onvoldoende strookt met de feiten en de actualiteit gewoon om een nieuwe of een herziene voorlopige aanslag vragen. De belastingplichtige is dus zelf het beste in staat om te voorkomen dat hij met een renterekening wordt geconfronteerd of dat hij rente moet derven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Hiermee suggereert de staatssecretaris ten eerste dat iedereen voldoende verstand heeft van belastingwetgeving om dit voor zichzelf te kunnen bepalen bij een voorlopige aanslag. Dat gaat wat mij betreft volledig voorbij aan de realiteit. In de tweede plaats staat voor mij nog steeds die 4%. Waarom is dat percentage zo hoog? Ten derde blijft voor mij de taakstellendheid een punt. Het primaire doel is het voorkomen van het bankieren, en dat begrijp ik, maar dat er een taakstelling aan wordt gekoppeld, begrijp ik echt helemaal niet. Nogmaals, als het taakstellend was, zou het budgettair neutraal zijn, om de rente-uitgaven van de staat te compenseren. Dat is echter niet het geval; het gaat om een surplus van 400 mln.

Staatssecretaris Weekers: Ik begrijp dat de heer Braakhuis zegt dat niet elke belastingplichtige de rentegevolgen zal kunnen overzien. Juist daarom heb ik net toegezegd, vooral naar aanleiding van de vragen van de heer Braakhuis, dat ik ervoor zal zorgen dat er in de communicatie van de Belastingdienst extra aandacht aan dit punt zal worden gegeven.

De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik bedoelde dat de consument, de burger, niet altijd weet wat de voorlopige aanslag betekent en hoe realistisch die is. Dit veronderstelt meer inzicht dan menigeen heeft.

(…).

Staatssecretaris Weekers: Ik denk dat heel veel belastingplichtigen, als zij maar de goede informatie krijgen, wel degelijk doorhebben wat dit voor hen betekent. (…). Dan kom ik op het percentage van 4. In mijn schriftelijke antwoord ben ik daarop al uitvoerig ingegaan; op pagina 18 van de brief die ik afgelopen donderdag naar de Kamer heb gestuurd. De wettelijke rente is een rente die wij elders ook kennen; in het verkeer tussen de overheid en anderen, maar ook wanneer burgers of bedrijven iets van elkaar te vorderen hebben. Die 4% is nu juist gekoppeld aan de marktrente en aan de rentetarieven van de ECB. Het percentage is hoog als je het vergelijkt met de rente die je op een lopende rekening krijgt of op een spaarbankboekje waarvan je vrij mag opnemen. Maar die 4% is erg laag in vergelijking met de rente die je moet betalen als je ergens geld leent. Dat zou ik de heer Braakhuis ook even willen voorhouden. Het percentage wordt periodiek aangepast, afhankelijk van wat de ECB betaalt. Dit is gewoon een eerlijke regeling.”

3.19

Het komt mij voor dat aldus het doenvermogen en het inzicht in de eigen fiscale positie van de gemiddelde particulier en gemiddelde zzp-er onrealistisch werd overschat en dat de heer Braakhuis gelijk had. In deze tijden van vrijwel volledige renseignering en vooringevulde aangiften is de fiscus vaak aanmerkelijk beter op de hoogte van de fiscale positie van de gemiddelde werknemer dan die werknemer zelf. Het betoog van de medewetgever gaat hoogstens op voor (zeer) hoge inkomens en grotere bedrijven. Dat de regeling ‘eerlijk’ zou zijn in de zin dat niet met twee maten zou worden gemeten ten nadele van de belasting-plichtige, lijkt mij niet op feitelijke grondslag te berusten. U zie de opmerkingen in 3.12 hierboven.

3.20

Het schriftelijke antwoord waarnaar Staatssecretaris Weekers in het geciteerde verslag van een wetgevingsoverleg verwees, luidt als volgt:21

“De heren Van Vliet en Koolmees vragen waarom er niet aangesloten wordt bij de marktrente in plaats van de hogere wettelijke rente. Om misverstanden te voorkomen: de belastingrenteregeling is gebaseerd op een marktrente. De wettelijke rente is namelijk afgeleid van de herfinancieringsrente van de ECB. De keuze voor de wettelijke rente is in de eerste plaats ingegeven door de wens om zoveel mogelijk aan te sluiten op de renteregeling van de Algemene wet bestuursrecht. Deze renteregeling gaat uit van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties die momenteel 4% bedraagt. Er is overigens ook een wettelijke rente voor handelstransacties tussen ondernemingen en overheidsinstanties, die aanzienlijk hoger is en momenteel 8,25% bedraagt. De basisrente die de banken rekenen voor zakelijke kredieten ligt momenteel op een hoger niveau dan de wettelijke rente (in de orde van 4,25%–4,75%). Ten slotte is er ook een budgettair belang. De nieuwe renteregeling levert met het huidige rentepercentage van de wettelijke rente (4%) een besparing op van € 400 mln. Daarmee kan de taakstelling uit het Regeer- en Gedoogakkoord gerealiseerd worden. Met een lager rentepercentage lukt dat niet. Een verlaging van het huidige wettelijke rentepercentage met één procentpunt leidt namelijk tot een minderopbrengst van € 135 mln.”

3.21

Op 6 juli 2018 is het rapport verschenen van het ‘Onderzoek regeling van de belastingrente’ uitgevoerd door het Ministerie van Financiën.22 Het ministerie heeft onderzocht (i) of de belastingrenteregeling redelijk, billijk en rechtvaardig is, (ii) of de rentepercentages marktconform zijn en (iii) er verbeterpunten waren.23 Over het in rekening brengen en vergoeden van belastingrente merkt het rapport in algemene zin op:24

“Als een belastingplichtige belasting25 is verschuldigd en de (voorlopige) aanslag of navorderingsaanslag door toedoen van de belastingplichtige te laat kan worden vastgesteld, wordt belastingrente in rekening gebracht. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een belastingplichtige te laat aangifte doet of te laat verzoekt om een voorlopige aanslag. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is steeds bepaald wanneer een (voorlopige) aanslag moet zijn vastgesteld om confrontatie met belastingrente te vermijden. Ten aanzien van de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting geldt bijvoorbeeld dat de (voorlopige) aanslag ‘te laat’ is vastgesteld indien de vaststelling plaatsvindt nadat vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, zes maanden zijn verstreken.26 Als de aangifte of het verzoek wel op tijd is ingediend, maar de (voorlopige) aanslag niet overeenkomstig die aangifte of dat verzoek wordt vastgesteld, wordt ook belastingrente in rekening gebracht. In deze gevallen is de belastingplichtige in verzuim. (…). Ter zake van inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting wordt belastingrente ook in rekening gebracht als een voorlopige aanslag wordt herzien nadat het rentetijdvak is gestart, en de belastingplichtige ten gevolge van die herziening meer belasting blijkt te zijn verschuldigd dan uit de voorlopige aanslag bleek.27 (…). Belastingrente wordt vergoed als de inspecteur in verzuim is bij het opleggen van een (voorlopige) aanslag, de herziening van een voorlopige aanslag, een navorderingsaanslag of een teruggaafbeschikking met een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag. Verzuim treedt op als de inspecteur te lang doet over het opleggen of herzien van een dergelijke, voor de belastingplichtige begunstigende, (voorlopige) aanslag, navorderingsaanslag of teruggaafbeschikking.28 (…).

De gevallen waarin belastingrente in rekening wordt gebracht en wordt vergoed, zijn dus niet spiegelbeeldig. Dit is vanwege de verschillende aard van de verplichtingen van de belastingplichtige enerzijds en de inspecteur anderzijds onontkoombaar.29 (…). De belastingplichtige heeft de verplichting om tijdig en correct aan zijn fiscale verplichtingen te voldoen. Indien dit niet gebeurt, treedt verzuim op en wordt belastingrente verschuldigd. (…). Belangrijk is dat belastingplichtigen kunnen voorkomen dat zij belastingrente zijn verschuldigd door tijdig en correct aangifte te doen of de Belastingdienst tijdig te verzoeken een (voorlopige) aanslag op te leggen. Ook kan de Belastingdienst worden gevraagd een reeds opgelegde voorlopige aanslag te herzien indien daartoe aanleiding bestaat.30

Ik merk op dat als men ‘verzuim’ asymmetrisch definieert, het zich inderdaad laat horen dat daaruit dan niet-evenwichtig c.q. niet-spiegelbeeldig verplichtingen voortvloeien voor de ene en de andere partij.

3.22

Het rapport constateerde dat inkomsten- en vennootschapsbelastingplichtigen volgens het wettelijke systeem in bepaalde gevallen werden behandeld alsof zij in verzuim zijn hoewel zij handelen in overeenstemming met de uitgangspunten van de belastingrenteregeling: 31

“Met ingang van het belastingjaar 2014 heeft de Belastingdienst de aangiftetermijn voor de inkomstenbelasting verschoven van 1 april naar 1 mei na afloop van het belastingjaar. Met deze verlenging van de aangiftetermijn wilde de Belastingdienst een betere spreiding van de indiening van aangiften bewerkstelligen, zodat piekmomenten en technische storingen zouden verminderen. Ook speelde een rol dat de gegevens die nodig zijn om gebruik te maken van de vooraf ingevulde aangifte pas eind maart beschikbaar zijn. Ondanks dat werd gecommuniceerd over een verlenging van de aangiftetermijn kan de Belastingdienst niet garanderen dat een aangifte die tussen 1 april en 1 mei is ingediend, leidt tot een aanslag vóór 1 juli (dus binnen de zes rentevrije maanden). Hierdoor zou het kunnen voorkomen dat belastingplichtigen die tussen 1 april en 1 mei na het belastingjaar aangifte doen toch belastingrente in rekening wordt gebracht, ondanks dat de aangifte tijdig is. Voor de belastingjaren 2014 tot en met 2017 heeft de Belastingdienst voor deze gevallen geen belastingrente in rekening gebracht. Deze praktijk is niet geformaliseerd en derhalve niet in lijn met de uitgangspunten van de regeling belastingrente die zijn omschreven in hoofdstuk 1. (…). Ook in de vennootschapsbelasting kan het op dit moment voorkomen dat een belastingplichtige die tijdig en juist aan zijn fiscale verplichtingen voldoet, toch met belastingrente wordt geconfronteerd. Een belastingplichtige doet tijdig aangifte voor de vennootschapsbelasting als de aangifte vóór de eerste dag van de zesde maand na afloop van het tijdvak waarop de aangifte ziet (doorgaans 1 juni), wordt ingediend. In de AWR is echter bepaald dat geen belastingrente in rekening wordt gebracht als de aangifte is ingediend voor de eerste dag van de vierde maand na afloop van het tijdvak waarover de belastingrente wordt geheven.”

3.23

Ik maak uit het Belastingplan 2019 op dat dit inmiddels is verholpen:

“Met ingang van het belastingjaar 2014 is het einde van de aangiftetermijn voor de inkomstenbelasting verschoven van 1 april naar 1 mei na afloop van het belastingjaar. Hierdoor zou het kunnen voorkomen dat belastingplichtigen die tussen 1 april en 1 mei na het belastingjaar aangifte doen, ondanks dat zij die aangifte tijdig doen, toch belastingrente in rekening wordt gebracht. Vanwege strijdigheid met het hiervoor omschreven uitgangspunt van de regeling van de belastingrente heeft de Belastingdienst voor de belastingjaren 2014 tot en met 2017 in die gevallen in de praktijk geen belastingrente in rekening gebracht. Voorgesteld wordt om deze praktijk te formaliseren door de wet op dit punt aan te passen.”32

“In de artikelen 30f, vierde lid, en 30fc, vierde lid, (…) (AWR) is onder meer bepaald dat ook geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de (voorlopige of definitieve) aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte die is ontvangen vóór de eerste dag van de vierde maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. Ingevolge de voorgestelde tekst van de artikelen 30f, vierde lid, en 30fc, vierde lid, AWR geldt met ingang van 1 januari 2019 – in lijn met de huidige praktijk – dat onder meer geen belastingrente in rekening wordt gebracht indien de (voorlopige of definitieve) aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte die is ontvangen vóór de eerste dag van de vijfde maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.”33

Art. 30fc(4) AWR bepaalt inmiddels:

“Geen belastingrente wordt in rekening gebracht ingeval de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting is vastgesteld overeenkomstig een ingediende aangifte die is ontvangen voor de eerste dag van de vijfde, onderscheidenlijk zesde, maand na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.”

3.24

Het rapport van Financiën zegt het volgende over gevallen waarin belastingrente in rekening wordt gebracht over perioden waarin een (deel van een) te betalen belastingbedrag al bij de Belastingdienst stond:34

Hoofdstuk 4 Belastingrente over een (gedeelte van een) rentetijdvak waarin de Belastingdienst al de beschikking heeft gehad over (een gedeelte van) het te betalen bedrag aan belasting

De Belastingdienst ontvangt geregeld bezwaarschriften van belastingplichtigen over bij hen in rekening gebrachte belastingrente. In veel gevallen gaat het hierbij om situaties waarin de inspecteur belastingrente in rekening brengt over een (gedeelte van een) periode waarin een (gedeelte van een) te betalen bedrag al bij de Belastingdienst was. In die bezwaren staat vaak het uitgangspunt van compensatie van rentenadeel centraal, terwijl de regeling belastingrente draait om verzuim. In dit hoofdstuk wordt een aantal van deze situaties beschreven. Kenmerkend is dat

de belastingplichtige in deze gevallen telkens in verzuim is geweest, hetgeen geldt als legitimering voor het in rekening brengen van belastingrente.

4.2

Voorbeelden en analyse

Hieronder volgen drie voorbeelden van een situatie waarin de Belastingdienst belastingrente in rekening brengt over een periode waarin het geld al bij de Belastingdienst was. Kenmerkend aan de voorbeelden is dat de belastingplichtige steeds op enig moment in verzuim is.

(….).

4.2.1

Verzuim

(…). Als echter door toedoen van de belastingplichtige de aanslag pas later dan zes maanden na het einde van het tijdvak waarover belasting wordt geheven kan worden afgewikkeld met een te betalen bedrag tot gevolg, wordt de belastingplichtige geacht in verzuim te zijn. Op dat moment wordt belastingrente in rekening gebracht over een rentetijdvak dat gelijk loopt met de start van het verzuim. Het behalen van economisch voor- of nadeel speelt in de systematiek van de belastingrente geen bepalende rol. Het feit dat de belastingplichtigen in de voorbeelden een bedrag terugkregen dat de Belastingdienst dus enige tijd onder zich heeft gehad, doet niet ter zake bij de berekening van de verschuldigde belastingrente. Bij het berekenen hiervan staat het rentetijdvak waarover het verzuim heeft plaatsgevonden immers centraal.

(…).

4.3

Afsluitend

Dat de situatie zich kan voordoen dat belastingrente wordt gerekend over een (gedeelte van een) rentetijdvak waarin de Belastingdienst al de beschikking heeft gehad over (een gedeelte) van het te betalen bedrag aan belasting, kan bij belastingplichtigen gevoelens van onredelijkheid oproepen. Bij de opzet van de regeling belastingrente is door de wetgever echter bewust gekozen voor aansluiting bij de verzuimrentesystematiek. De voorbeelden laten zien dat de bewuste belastingplichtige steeds op enig moment in een verzuimsituatie terecht is gekomen. Als in deze en vergelijkbare situaties rekening zou moeten worden gehouden met reeds eerder betaalde belastingbedragen, betekent dat een inbreuk op de systematiek van de regeling belastingrente. Daarnaast wordt op dit moment iedere beschikking door de Belastingdienst op zichzelf bezien, waarbij geen rekening wordt gehouden met eerdere beschikkingen. Aanpassing van deze praktijk is zeer ingrijpend voor de Belastingdienst en brengt grote uitvoeringsgevolgen met zich.”

Ik merk op (i) dat het gegeven dat ‘bewust’ voor onredelijkheid en een asymmetrische verzuimdefinitie is gekozen, noch de onredelijkheid van die bewuste keuze, noch die asymmetrie wegneemt; mij ontgaat overigens hoe zo’n keuze onbewust zou kunnen zijn gedaan; en (ii) dat Financiën geen wezenlijke rechtvaardiging geeft voor die onredelijkheid en asymmetrie, maar slechts ongesubstantieerd herhaalt dat (a) belastingplichtigen belastingrente steeds aan zichzelf te wijten zouden hebben, (ii) het de medewetgever niet om economisch voordeel voor de Staat zou zijn gegaan en (c) de belastingdienst niet in staat zou zijn om evenwichtig rente te berekenen.

3.25

Over de (marktconformiteit van de) rentepercentages vermeldt het rapport onder meer:35

“Momenteel sluiten de rentepercentages in de regeling belastingrente aan bij de wettelijke rente voor (niet-)handelstransacties. Dit is ook het geval bij de verzuimregelingen in het bestuursrecht. De belastingrentepercentages onderscheiden zich wel van de wettelijke rente voor (niet-)handelstransacties vanwege de wettelijke minimumpercentages die met de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente om budgettaire redenen zijn geïntroduceerd. Zonder deze wettelijke ondergrenzen zou de belastingrente voor andere belastingmiddelen dan vennootschapsbelasting en invorderingsrente twee procent bedragen. Voor vennootschaps-belasting zou het rentepercentage zonder wettelijke ondergrens nog steeds acht procent bedragen. Omdat de regeling belastingrente is geënt op de verzuimgedachte gaat het niet uit van het idee van marktconformiteit. In een verzuimsituatie speelt economisch voordeel of nadeel immers geen rol. Los daarvan is een eenduidige conclusie over de marktconformiteit van de rentepercentages op basis van een vergelijking met de rente in andere markten niet te geven vanwege de grote verschillen daartussen.”

3.26

De hoogte van de belastingrentepercentages is een terugkerend thema in de Tweede Kamer. De nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente, die de ondergrenzen van 4% (inkomstenbelasting) en 8% (vennootschapsbelasting) introduceerde, vermeldt:36

“De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de wijziging van de rentepercentages niet een verkapte vorm van belastingheffing is en of het kabinet om redenen van transparantie niet wil kiezen voor belastingheffing. De leden van de fractie van het CDA vragen om in te gaan op een soortgelijke opmerking van de Nederlandse orde van belastingadviseurs (NOB). De leden van de fractie van D66 vragen of het verhogen van de rentepercentages het geëigende instrument is om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Het kabinet deelt niet de mening dat er bij de voorgestelde wijzigingen van het rentepercentage sprake is van verkapte belastingheffing. Het kabinet heeft in het regeerakkoord37 gekozen voor een palet aan maatregelen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. De voorgestelde wijzigingen van het rentepercentage maken daar deel van uit. Het kabinet acht de maatregelen dan ook voldoende transparant. De wijzigingen zelf zien voorts niet op het verhogen van belastingen, maar feitelijk op het realiseren van besparingen op de uitgaven van het Rijk, in dit geval hoofdstuk IX van de Rijksbegroting. Bovendien herhaalt het kabinet dat de nieuwe rentepercentages ook worden gehanteerd voor zover rente door de Belastingdienst wordt vergoed. Voorts hebben belastingplichtigen anders dan in het algemeen bij belastingheffing, de mogelijkheid dat het belopen van rente kan worden voorkomen. Dat stimuleert de belastingheffing en -inning in de actualiteit en komt de compliance ten goede. Dat alles neemt niet weg dat het kabinet begrip heeft voor het feit dat de verhoging van de rentepercentages door betrokken belastingplichtigen veelal als lastenverzwaring zal worden beleefd. Al met al begrijpt het kabinet dan ook goed dat het voorstel niet door iedereen als wenselijk wordt ervaren. Niettemin is het kabinet van mening dat het een gerechtvaardigd voorstel is.”

3.27

Het Nader Rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State over de belastingrenteregeling vermeldt het volgende over de vraag of het niet steeds meer om een boeterente gaat:38

“De Afdeling wijst erop dat een dragende motivering voor de voorgestelde minimumpercentages ontbreekt. In de memorie van toelichting is opgenomen dat de voorgestelde ondergrenzen voor de rentepercentages van de belasting- en invorderingsrente zijn gemotiveerd door het behalen van de budgettaire opbrengst. De Afdeling merkt verder op dat in de memorie van toelichting geen aandacht is geschonken aan de vraag of de renteregeling zich ontwikkelt tot een boeterente. Zo’n ontwikkeling wordt geenszins beoogd. Aangezien hetzelfde rentepercentage dat in rekening wordt gebracht aan belastingplichtigen ook van toepassing is bij het vergoeden van rente door de Belastingdienst is geen sprake van boeterente. Ook de meer onzekere budgettaire opbrengst, die voortvloeit uit het feit dat belastingplichtigen het in rekening gebracht krijgen van belastingrente op eenvoudige wijze kunnen voorkomen (…), geeft aan dat geen sprake is van boeterente.

3.28

De nota naar aanleiding van het verslag bij de wet Overige fiscale maatregelen 2020, dus acht jaar na invoering van de belastingrenteregeling, vermeldt dat vanuit de Tweede Kamer werd aangedrongen op een redelijker rentepercentage:39

“De leden van de fractie van de VVD geven aan al eerder te hebben aangedrongen op het redelijker maken van de regeling belastingrente. Zij vragen in dat kader of het kabinet de nu geheven belastingrentes kan vergelijken met de marktrente, of een benchmark daarvan. Ook vragen zij hoeveel de belastingbetaler meer betaalt dan dat het geval zou zijn indien de «marktrente» als rentepercentage zou worden gehanteerd. In juli 2018 is aan beide Kamers der Staten-Generaal een onderzoek gezonden over de redelijkheid, billijkheid en rechtvaardigheid van de regeling belastingrente.40 In dat onderzoek is ingegaan op de vraag of de rentepercentages die bij de belastingrente worden gehanteerd, marktconform zijn.41 Deze vraag liet zich niet eenvoudig beantwoorden. In het onderzoek zijn de bij de belastingrente gehanteerde rentepercentages vergeleken met de kapitaalmarktrente (…), de bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens (…), de situatie waarin een consument rood staat bij een bank (…) en de rente die creditcardmaatschappijen hanteren (…). Zowel ten tijde van het onderzoek als nu bestaan grote verschillen tussen percentages die in verschillende markten worden gehanteerd. Een eenduidige conclusie over de marktconformiteit van de rentepercentages in de regeling belastingrente is op basis van een dergelijke vergelijking dan ook niet te geven. De discrepantie tussen de kapitaalmarktrente en de rentepercentages in de regeling belastingrente is substantieel, maar het verschil tussen de rente die banken en creditcardmaatschappijen hanteren op uitstaande leningen en de belastingrentepercentages valt juist positief uit voor de belastingrentepercentages. Uit de vergelijking blijkt in ieder geval dat de percentages van vier en acht procent binnen de marges vallen van de verschillende rentepercentages die hierboven uiteengezet zijn.42 De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet bereid is de percentages voor de belasting- en invorderingsrente opnieuw te bekijken gezien de lage rente en de voorspelling dat deze nog langere tijd laag zal blijven. De leden van de fractie van de VVD vragen welke mogelijkheden het kabinet ziet om de belastingrente redelijker te maken. Gezien het voorgaande is het opnieuw bekijken van de belasting- en invorderingsrente vanwege de lage rente op dit moment niet aan de orde. Daarbij hecht ik eraan op te merken dat een belangrijk uitgangspunt van de regeling belastingrente is dat belastingplichtigen niet met belastingrente worden geconfronteerd indien de aanslag op tijd en juist kan worden vastgesteld. Dit uitgangspunt ondersteun ik, vooral omdat een belastingplichtige veel manieren tot zijn beschikking heeft om ervoor te zorgen dat dit het geval is.”

3.29

Ik meen dat ook toen nogal makkelijk door de regering werd gesteld dat de “vele manieren” die de belastingplichtige “tot zijn beschikking heeft om ervoor te zorgen” dat hij “niet met belastingrente wordt geconfronteerd” ook daadwerkelijk begrepen worden en praktisch toegepast kunnen worden door de meeste belastingplichtigen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting.

4 Een nieuw art. 30ai AWR in het voorstel Fiscale verzamelwet 2023 (maatwerk)

5 Beleid (ingetrokken)

6 Literatuur

7 Rechtspraak

8 Het eigendomsgrondrecht (art. 1 Protocol I EVRM)

9 Het discriminatieverbod

10 Het evenredigheidsbeginsel