Home

Parket bij de Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:PHR:2023:418, 21/04628

Parket bij de Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:PHR:2023:418, 21/04628

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
14 april 2023
Datum publicatie
28 april 2023
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:418
Zaaknummer
21/04628

Inhoudsindicatie

Functionaris Europol; vergoeding immateriële schade en verlies aan arbeidskracht; art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol; vrijstelling nationale belastingheffing wegens onderworpenheid aan interne heffing Europol?; gebondenheid nationale autoriteiten aan vaststelling door Europol over interne belastingheffing? Prejudiciële vragen.

Deze zaak gaat over de voor de personeelsleden van Europol geldende vrijstelling van nationale inkomstenbelasting op de door Europol betaalde salarissen en emolumenten die onderworpen zijn aan een interne belasting ten bate van Europol. Tijdens een detachering bij Europol van 1 augustus 2000 tot 1 februari 2002 overkomen belanghebbende twee dienstongevallen. Uiteindelijk stelt Europol bij besluit van 13 maart 2012 vast de hoogte van de uitkering waarop belanghebbende recht heeft op grond van art. 57(2)(c) Statuut Europol wegens de ongevallen (de lumpsum). In dat besluit staat ook dat er geen interne Europolbelasting op de lumpsum wordt ingehouden, omdat de lumpsum niet wordt gezien als belastbaar inkomen. De vraag is of belanghebbende voor de lumpsum is onderworpen aan een interne belasting ten bate van Europol en daarmee is vrijgesteld van Nederlandse inkomstenbelasting op grond van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol.

Het Hof beantwoordt die vraag – anders dan de Rechtbank – bevestigend. Op grond van de niet in geschil zijnde omstandigheden is belanghebbende in beginsel voor de lumpsum onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol. Dat de lumpsum na beëindiging van de detachering is uitbetaald, doet daaraan niet af. Op basis van art. 3(3)(g) Belastingaanhangsel wordt de lumpsum in mindering gebracht op de door Europol te belasten grondslag, zoals Europol bij brief van 18 december 2012 bevestigt, aldus het Hof.

A-G Pauwels stelt, voorafgaand aan de beoordeling van het materiële geschil, de betekenis van het besluit van 13 maart 2012 voor deze zaak aan de orde. Gelet op het arrest AB/Finanzamt Wien van het Hof van Justitie rijst namelijk de vraag of dat besluit bindend is voor de nationale autoriteiten bij toepassing van art. 8(2) Protocol Europol. Daarbij speelt een uitlegkwestie, namelijk óf Europol in het besluit van 13 maart 2012 een vaststelling heeft gedaan over de onderworpenheid aan de Europolbelasting, en een rechtskundige kwestie, namelijk of de Nederlandse rechter gebonden is aan die vaststelling voor de toepassing van art. 8(2) Protocol Europol. De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen.

Met betrekking tot de materieelrechtelijke kwestie zou de A-G de Hoge Raad adviseren, indien de Hoge Raad autonoom de uitleggingsvragen zou moeten beantwoorden, om de Staatssecretaris in het ongelijk te stellen. Wat betreft de subjectieve belastingplicht voor de Europolbelasting meent de A-G dat het meer voor de hand ligt maatgevend te achten in welke hoedanigheid belanghebbende de lumpsum ontvangt, dan dat het gaat om de status op het moment van vaststelling of ontvangst van de lumpsum. Verder ziet de A-G meer aanknopingspunten voor een zodanig ruime uitleg van het Europolbelasting-loonbegrip dat onder dit begrip ook de lumpsum valt, dan voor een engere uitleg. Aangezien de A-G de uitleg van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol echter niet evident acht, meent hij dat de aangewezen weg is dat het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing wordt verzocht.

De A-G doet een tekstvoorstel voor de prejudiciële vragen. Omdat denkbaar is dat beantwoording van de vragen over enerzijds de binding aan het besluit van 13 maart 2012 en anderzijds de uitleg van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol tegenstrijdige aanknopingspunten oplevert voor beslechting van het geschil, stelt de A-G voor ook een derde vraag te stellen over de verhouding tussen de antwoorden op de twee vragen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/04628

Datum 14 april 2023

Belastingkamer B

Onderwerp/tijdvak inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2012

Nr. Gerechtshof BK-21/00046 en BK-21/00047

Nr. Rechtbank SGR 19/2833 en SGR 19/7773

CONCLUSIE

M.R.T. Pauwels

in de zaak van

de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)

tegen

[X] (belanghebbende)

1 Overzicht van de zaak en de conclusie

1.1

Deze zaak gaat over de voor de personeelsleden van Europol geldende vrijstelling van nationale inkomstenbelasting op de door Europol betaalde salarissen en emolumenten die onderworpen zijn aan een interne belasting ten bate van Europol.

1.2

Belanghebbende is van 1 augustus 2000 tot 1 februari 2002 gedetacheerd als functionaris bij Europol. Tijdens deze detachering overkomen hem twee dienstongevallen. Uiteindelijk stelt Europol bij besluit van 13 maart 2012 vast de hoogte van de uitkering waarop belanghebbende recht heeft op grond van art. 57(2)(c) Statuut Europol wegens de ongevallen (de lumpsum). Er is geen interne Europol-belasting op de lumpsum ingehouden.

1.3

In geschil is of belanghebbende voor de lumpsum is onderworpen aan een interne belasting ten bate van Europol en daarmee is vrijgesteld van Nederlandse inkomstenbelasting.

1.4

Het Hof beantwoordt die vraag – anders dan de Rechtbank – bevestigend. Op grond van de niet in geschil zijnde omstandigheden is belanghebbende in beginsel voor de lumpsum onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol. Dat de lumpsum na beëindiging van de detachering is uitbetaald, doet daaraan niet af. Op basis van art. 3(3)(g) Belastingaanhangsel wordt de lumpsum in mindering gebracht op de door Europol te belasten grondslag, zoals Europol bij brief van 18 december 2012 bevestigt, aldus het Hof.

1.5

De Staatssecretaris stelt één middel van cassatie voor. Het middel betoogt ten eerste dat belanghebbende niet aan de belastingheffing van Europol is onderworpen, omdat belanghebbende geen personeelslid meer is. Het middel betoogt verder dat de lumpsum niet valt onder salarissen en emolumenten die onderworpen zijn aan de Europolbelasting. Het middel acht verder het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd, gelet op een duidelijk e-mailbericht van Europol dat de lumpsum niet onderworpen is aan de Europolbelasting.

1.6

In deze conclusie geef ik eerst in onderdeel 4 een overzicht van de diverse uitlatingen van Europol over de Europolbelastingheffing in correspondentie met belanghebbende en de Inspecteur. De reden hiervoor is enerzijds dat beide partijen en beide feitenrechters zich op uitlatingen van Europol beroepen voor hun (andersluidende) opvattingen, en anderzijds dat deze uitlatingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het cassatieberoep.

1.7

Onderdeel 5 betreft een uitgebreide weergave van de relevante regelgeving betreffende Europol. Deze weergave is zo uitgebreid, mede omdat die regelgeving niet steeds gemakkelijk te vinden is. Omdat deze weergave nogal taaie kost is om door te lezen, is het raadzaam om dit onderdeel niet zelfstandig te lezen en om na onderdeel 4 met onderdeel 6 e.v. door te gaan, en terug te kijken in onderdeel 5 waar nodig om zo de bepalingen in de context te lezen.

1.8

Omdat nieuwe regelgeving is ingevoerd tussen het moment van de ongevallen en het moment dat de lumpsum is vastgesteld, behandelt onderdeel 6 wat het toepasselijke rechtskader is voor de beoordeling van het geschil. Ik concludeer daarbij uiteindelijk dat dit kader onder meer art. 8 en 10 Protocol Europol en het Belastingaanhangsel omvat. Ook partijen en de feitenrechters gaan daarvan uit.

1.9

In onderdeel 7 kom ik terug op de betekenis van uitlatingen van Europol. De reden daarvoor ligt niet in de motiveringsklacht van de Staatssecretaris. Die klacht kan naar mijn mening namelijk niet tot cassatie leiden, aangezien de bestreden overweging niet dragend is voor het oordeel van het Hof en bovendien een motiveringsklacht niet met succes een rechtsoordeel kan bestrijden (7.21). De reden is gelegen in het arrest AB/Finanzamt Wien. Gelet op het arrest AB/Finanzamt Wien rijst de vraag of het besluit van 13 maart 2012 bindend is voor de nationale autoriteiten bij toepassing van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol. Daarbij speelt een uitlegkwestie, namelijk óf Europol in het besluit van 13 maart 2012 een vaststelling heeft gedaan over de onderworpenheid aan de Europolbelasting, en een rechtskundige kwestie, namelijk of de Nederlandse rechter gebonden is aan die vaststelling voor de toepassing van art. 8(2) Protocol Europol. Ik geef de Hoge Raad in overweging om hierover een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen.

1.10

In onderdeel 8 ga ik in op de materieelrechtelijke kwestie. Indien de Hoge Raad autonoom de uitleggingsvragen zou moeten beantwoorden, zou ik de Hoge Raad adviseren om de Staatssecretaris in het ongelijk te stellen. Wat betreft de subjectieve belastingplicht voor de Europolbelasting meen ik dat het meer voor de hand ligt maatgevend te achten in welke hoedanigheid belanghebbende de lumpsum ontvangt dan dat het gaat om de status op het moment van vaststelling of ontvangst van de lumpsum. Verder zie ik meer aanknopingspunten voor een zodanig ruime uitleg van het Europolbelasting-loonbegrip dat onder dit begrip ook de lumpsum valt, dan voor een engere uitleg. Aangezien ik de uitleg van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol echter niet evident acht, meen ik dat de aangewezen weg is dat het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing wordt verzocht.

1.11

In onderdeel 9 doe ik een tekstvoorstel voor de prejudiciële vragen. Omdat denkbaar is dat beantwoording van de vragen over enerzijds de binding aan het besluit van 13 maart 2012 en anderzijds de uitleg van art. 8(2) en 10(1) Protocol Europol tegenstrijdige aanknopingspunten oplevert voor beslechting van het geschil, stel ik voor ook een derde vraag te stellen.

1.12

Mijn conclusie houdt in dat ik de Hoge Raad in overweging geef zich met prejudiciële vragen te wenden tot het Hof van Justitie.

2 Feiten en oordelen feitenrechters

2.1

Belanghebbende is van 1 augustus 2000 tot 1 februari 2002 vanuit de Nederlandse politie (het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD); thans de Landelijke Eenheid) gedetacheerd als functionaris bij de Europese politiedienst (Europol). Tijdens zijn detachering bij Europol heeft hij twee dienstongevallen, respectievelijk op 31 januari 2001 en 21 februari 2001. Daaraan houdt hij blijvend letsel over. De detachering van belanghebbende eindigt per 1 februari 2002. Na het einde van de detachering ontvangt belanghebbende van Europol een invaliditeitspensioen.

2.2

Belanghebbende verzoekt Europol in het begin van 2002 om de procedure van art. 57 Statuut voor de personeelsleden van Europol1 (Statuut Europol) te starten. Op grond van dat artikel is een functionaris met ingang van de dag van zijn indiensttreding verzekerd tegen uit beroepsziekten en ongevallen voortvloeiende risico’s. Europol stelt bij brief van 13 maart 2012 het percentage van blijvende invaliditeit van belanghebbende en de daarmee samenhangende uitkering op grond van art. 57(2)(c) Statuut Europol vast (hierna: de lumpsum), vermeerderd met rente vanaf 3 november 2011.

2.3

Belanghebbende geeft de lumpsum niet aan in zijn (aanvullende) aangiftes in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013.

2.4

Belanghebbende heeft inlichtingen aan de Inspecteur over de lumpsum verstrekt. Naar aanleiding daarvan legt de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2012 op. Ter behoud van rechten legt de Inspecteur bijna een jaar later een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 op. Bij beide navorderingsaanslagen verhoogt de Inspecteur het door belanghebbende opgegeven belastbaar inkomen uit werk en woning met de lumpsum, inclusief de vergoede rente, van € 172.195.

Rechtbank Den Haag 2

2.5

Rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) vernietigt de navorderingsaanslag over 2013, omdat de lumpsum in 2012 vorderbaar en inbaar is geworden.

2.6

De Rechtbank laat de navorderingsaanslag over 2012 in stand. Voor zover voor het geschil in cassatie van belang,3 overweegt de Rechtbank daartoe als volgt.

2.7

De Rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet valt onder de interne belastingheffing van Europol, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van art. 2 van aanhangsel 8 van het Statuut Europol. Het is onvoldoende dat de lumpsum is gerelateerd aan de voormalige hoedanigheid van belanghebbende als Europolfunctionaris, nu hij per 1 februari 2002 niet langer een Europolfunctionaris is, geen vergoeding ontvangt in de zin van art. 77 Statuut Europol en geen werkloosheidsuitkering geniet zoals bedoeld in art. 59 Statuut Europol. De lumpsum valt derhalve onder de Nederlandse belastingheffing, aldus de Rechtbank.

Gerechtshof Den Haag 4

2.8

Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) oordeelt dat het hoger beroep van belanghebbende met betrekking tot de navorderingsaanslag over 2012 gegrond is. Het overweegt daartoe als volgt.

2.9

Tussen partijen is niet in geschil dat de twee dienstongevallen belanghebbende zijn overkomen tijdens de periode van detachering bij Europol en dat hij daaraan blijvend letsel heeft overgehouden. Evenmin is in geschil dat de lumpsum aan belanghebbende is toegekend voor de vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht en dat deze niet ziet op zijn verzorging na beëindiging van de detachering. Partijen gaan er voorts eensluidend van uit dat de lumpsum belanghebbende is toegekend op grond van art. 57 Statuut Europol en de daarop gebaseerde regelgeving. Op grond van deze omstandigheden oordeelt het Hof dat ingevolge art. 10(1) Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van Europol5 (Protocol Europol) in samenhang met art. 1 en art. 2(a) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol belanghebbende in beginsel (ook) voor de lumpsum is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol. Dat de lumpsum na beëindiging van de detachering is uitbetaald doet daaraan niet af. Op basis van art. 3(3)(g) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol wordt de lumpsum in mindering gebracht op de door Europol te belasten grondslag, zoals Europol bij brief van 18 december 2012 bevestigt. Omdat de lumpsum aldus in beginsel is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol, is de lumpsum niet onderworpen aan de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting, aldus nog steeds het Hof.

2.10

Verberk is kritisch op (de motivering van) het oordeel van het Hof:6

“Interne heffing?

Het komt dus neer op de vraag of de uitkering is onderworpen aan de interne heffing van Europol. Hiervoor moet in eerste instantie sprake zijn van een personeelslid. In het jaar van uitkering was belanghebbende niet meer in dienst van Europol en ook heeft Europol voor dat jaar belanghebbende niet gerenseigneerd als personeelslid dat is onderworpen aan de interne heffing. Dit wekt de eerste indruk dat belanghebbende geen personeelslid is dat inkomen geniet dat aan de interne heffing is onderworpen.

Tevens moet het gaan om door Europol betaalde salarissen en emolumenten. Men zou zich kunnen afvragen of dat hier het geval is. Europol heeft weliswaar de verzekering afgesloten, maar de daadwerkelijke uitbetaling aan belanghebbende geschiedt door de verzekeraar.

Tot slot en niet geheel onbelangrijk, stelt Europol in een brief onomwonden dat de in geding zijnde lumpsum geen salaris of emolument is zoals is bedoeld in het Protocol. Direct daaropvolgend merkt Europol op dat bepaalde toelagen in mindering worden gebracht op de grondslag voor de interne heffing. Het Hof leest hierin dat dit ook geldt voor de onderhavige lumpsum en dat die dus in eerste instantie wél tot de grondslag voor de interne heffing behoort. Dáár had ik dan graag een iets uitgebreidere onderbouwing willen lezen. Europol benoemt namelijk expliciet in die brief dat de betreffende lumpsum geen salaris of emolument is. De daaropvolgende opmerking is echter niet zo concreet, die is in algemener bewoordingen. Als we daarbij bedenken dat Europol de lumpsum niet zelf heeft uitbetaald en ook niet heeft gerenseigneerd, heb ik iets meer argumenten nodig om overtuigd te worden van die onderworpenheid aan de interne heffing.”

Vrolijk onderschrijft daarentegen het oordeel van het Hof:7

“Hof Den Haag oordeelt terecht dat belanghebbende voor de lumpsum is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol (art. 10, lid 1, Protocol jo. art. 1 en 2, aanhef en onderdeel a, Aanhangsel 8 van het Statuut voor de personeelsleden van Europol), maar dat de door Europol te belasten grondslag nihil is. Dat komt omdat volgens art. 3, lid 3, onderdeel g, Aanhangsel 8 van het Statuut vergoedingen in geval van beroepsziekte of ongeval van de belastbare grondslag mogen worden afgetrokken. Aangezien de lumpsum als een vergoeding in geval van ongeval kan worden gezien, is per saldo de door Europol te belasten grondslag nihil. Terecht meent het hof dat dit niet wegneemt dat de lumpsum in beginsel onderworpen is aan de interne belastingheffing van Europol.”

3 Het geding in cassatie

3.1

De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De partijen hebben elkaar van re- en dupliek gediend.8

Het cassatieberoep

3.2

De Staatssecretaris stelt één middel van cassatie voor. Het middel betoogt dat art. 10 Protocol Europol en art. 1 en art. 2(a) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol in verbinding met art. 8:77 Awb zijn geschonden doordat het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende voor de op grond van art. 57 Statuut Europol ontvangen lumpsum is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol en niet aan de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting.

3.3

Het middel betoogt ten eerste dat belanghebbende niet als heffingssubject aan de belastingheffing van Europol is onderworpen. Uit art. 2(a) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol volgt dat personen die onder art. 10(2) Protocol Europol vallen aan de belasting van Europol zijn onderworpen. Art. 10(2) Protocol Europol dient aldus te worden uitgelegd dat daar slechts actieve personeelsleden van Europol onder vallen die op basis van een in die bepaling bedoelde arbeidsverhouding (voor ten minste een jaar in dienst genomen dan wel op contractbasis) in het desbetreffende jaar werkzaamheden voor Europol hebben verricht en daarvoor een bezoldiging van Europol hebben ontvangen.

3.4

Het middel betoogt voorts dat de lumpsum niet als heffingsobject aan de belastingheffing van Europol is onderworpen. Op grond van art. 10(1) Protocol Europol in verbinding met art. 1 van aanhangsel 8 van het Statuut Europol zijn salarissen, lonen en emolumenten onderworpen aan de belastingheffing van Europol. De door belanghebbende ontvangen uitkering bij gedeeltelijke blijvende invaliditeit die op grond van art. 57 Statuut Europol wordt toegekend, valt daar niet onder.

3.5

Het middel betoogt ook dat de in 2.9 genoemde omstandigheden die het Hof ten grondslag legt aan zijn oordeel dat de lumpsum onder de belastingheffing van Europol valt, dat oordeel niet kunnen dragen. Het is niet bepalend of belanghebbende ten tijde van de ongevallen voor ten minste een jaar in dienst was genomen bij Europol en in dat jaar werkzaamheden voor Europol heeft verricht en daarvoor een bezoldiging van Europol heeft ontvangen, maar of dat het geval was toen in 2012 ter zake van die dienstongevallen de lumpsum werd toegekend. Dat laatste is niet het geval, omdat de detachering per 1 februari 2002 is geëindigd.

3.6

Het middel klaagt tot slot dat het oordeel van het Hof ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof niet toelicht waarom het oordeelt dat de lumpsum is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol in weerwil van het duidelijke e-mailbericht van Europol van 1 augustus 2016 dat de lumpsum daar niet onder valt.

Verweer belanghebbende

3.7

Het verweer van belanghebbende strekt er toe dat volgens hem niet het moment van uitbetaling door Europol relevant is voor de vraag of de lumpsum onder de interne belastingheffing van Europol valt, maar de aard van de betaling en de hoedanigheid van de persoon die de betaling heeft ontvangen.

3.8

Volgens belanghebbende is niet in geschil dat de lumpsum is toegekend op de grondslag van art. 57 Statuut Europol en de daarop gebaseerde Rules on the insurance of Europol Officials against the risk of accident and occupational disease (hierna: Rules)9, waarmee de lumpsum aan belanghebbende in zijn hoedanigheid van ‘official’ is toegekend. Volgens belanghebbende heeft die hoedanigheid als ‘official’ die een lumpsum ontvangt tot gevolg dat hij ook personeelslid van Europol is in de zin van art. 10 Protocol Europol.

3.9

Belanghebbende wijst er voorts op dat de Engelse tekst van art. 10(2) Protocol Europol spreekt over “remuneration of any kind”, waaronder ingevolge art. 43 Statuut Europol ook “family allowances” en “other allowances” dienen te worden begrepen. Nu art. 3(3)(g) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol een “allowance paid on account of occupational disease or accident” schaart onder “family allowances and other social benefits”, valt de lumpsum ook onder art. 10(2) Protocol Europol.

3.10

Volgens belanghebbende benoemt ook Europol zelf in zijn brief van 18 december 2012 dat de lumpsum onder art. 3(3)(g) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol valt. Uit deze brief volgt dat de lumpsum niet (meer) door Europol is belast omdat deze reeds op de belastbare grondslag in mindering is gebracht. Daarmee is de lumpsum in beginsel wel onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol. Het e-mailbericht van Europol van 1 augustus 2016 spreekt dit niet tegen.

3.11

In reactie op het standpunt van de Staatssecretaris dat de lumpsum niet als salaris, loon, of emolument kan worden aangemerkt, wijst belanghebbende erop dat de Inspecteur ter zitting bij het Hof het standpunt heeft ingenomen dat de lumpsum, als deze door een actief personeelslid was ontvangen, wel aan de interne belastingheffing van Europol zou zijn onderworpen. Belanghebbende volgt niet dat het onderscheid tussen een actief en niet-actief personeelslid bepalend is voor de kwalificatie van de lumpsum als salaris, loon of emolument.

Repliek Staatssecretaris

3.12

De Staatssecretaris betoogt dat het enkele feit dat art. 3(3)(g) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol de term ‘allowances’ gebruikt, niet betekent dat de vergoedingen waar die bepalingen op ziet, vallen onder ‘other allowances’ als bedoeld in art. 43 Statuut Europol. Uit de systematiek van het Statuut Europol volgt dat de lumpsum geen loon is, nu de grondslag van de lumpsum art. 57 Statuut Europol is, welk artikel valt onder hoofdstuk 6 ‘social security benefits’, en niet onder hoofdstuk 5 ‘remuneration and expenses’, waar art. 43 Statuut Europol onder valt.

Dupliek belanghebbende

3.13

Belanghebbende betoogt in reactie hierop dat de Staatssecretaris niet uiteenzet waarom de systematiek van het Statuut Europol zou moeten prevaleren boven de heldere tekst van art. 43 Statuut Europol. Die tekst laat geen ruimte voor de opvatting dat van de daarin bedoelde ‘other allowances’ moet worden uitgezonderd de ‘allowance’ genoemd in art. 3(3)(g) van aanhangsel 8 van het Statuut Europol. Er is ook geen bepaling die deze uitzondering maakt. Verder wordt in art. 27 Rules de op grond van art. 57 Statuut Europol betaalde lumpsum als ‘allowance’ benoemd.

Afbakening geschil in cassatie

3.14

De staatssecretaris komt in cassatie niet op tegen het oordeel van het Hof (rov. 5.13) dat het enkele feit dat ter zake van de lumpsum mogelijk niet is voldaan aan de meldplicht op grond van art. 10(2) Protocol Europol, niet kan leiden tot de conclusie dat de lumpsum niet is onderworpen aan de interne belastingheffing van Europol.

4 Uitlatingen van Europol

5 Relevante regelgeving betreffende Europol

6 Intermezzo: toepasselijke regelgeving voor dit geval?

8 De materieelrechtelijke vraag

9 Welke prejudiciële vragen?

10 Beoordeling van de middelen

11 Conclusie