Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2023, ECLI:NL:PHR:2023:884, 22/00908
Parket bij de Hoge Raad, 10-10-2023, ECLI:NL:PHR:2023:884, 22/00908
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2023
- Datum publicatie
- 11 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2023:884
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1741
- Zaaknummer
- 22/00908
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Art. 2.10 Wet dieren. Art. 350.2 Sr. Hof heeft OM niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Heeft Hof ten onrechte geoordeeld dat Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing uit 2021 van toepassing is en geoordeeld dat OM in strijd met deze richtlijn tot vervolging is overgegaan? Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00908
Zitting 10 oktober 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
Inleiding
-
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 2 maart 2022 het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
-
Namens het openbaar ministerie heeft H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het ressortsparket, vestiging Den Haag, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel klaagt onder meer over het (impliciete) oordeel van het hof dat de Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing (2021R005) van het College van procureurs-generaal1 (hierna: Richtlijn 2021) in de voorliggende zaak van toepassing is en over het daarop gebaseerde oordeel dat het openbaar ministerie in strijd daarmee tot vervolging is overgegaan wegens overtreding van art. 2.10 Wet dieren.
4. Met het oog op de bespreking van het middel geef ik hieronder eerst de tenlastelegging en de beslissing van het hof weer.
5. Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 27 november 2018, te Den Haag, Nederland, een dier, behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën, te weten: een hond, heeft gedood”.
6. Het hof heeft over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:
“De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat de Wet Dieren (hierna: ‘WD’) ziet op het doden van een eigen dier en artikel 350 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: ‘Sr’) het doden van een dier van een ander, althans dat dit onderscheid wordt gemaakt in de Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing 2015R017 en 2021R005 van het College van procureurs-generaal (laatstgenoemde Richtlijn hierna: ‘de Richtlijn’). De rechtbank had het Openbaar Ministerie derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaring. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dit in hoger beroep alsnog dient te gebeuren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De Richtlijn bepaalt met zoveel woorden dat bij het doden van een gehouden dier artikel 2.10 WD van toepassing is. Bij het doden van een dier van een ander is artikel 350 lid 2 Sr van toepassing. Nu de verdachte wordt verweten de hond van zijn buurman gedood te hebben, is het hof, zoals bepleit door de raadsman, van oordeel dat niet artikel 2.10 WD tenlastegelegd had moeten worden maar artikel 350 lid 2 Sr.
Het hof stelt vast dat van de zijde van het Openbaar Ministerie iedere motivering is uitgebleven dat sprake is bijzondere omstandigheden die meebrengen, althans rechtvaardigen dat van het bepaalde in de Richtlijn zou moeten worden afgeweken. Van het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof ook overigens niets gebleken.
Gelet op het voorgaande zal het hof het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.”
7. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
“Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.” 2
“Het is verboden om dieren behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën te doden, behoudens in gevallen waarin een dier wordt gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.” 3
“Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen [...] 2.10 eerste lid, [...] worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.” 4
“Als diercategorieën als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de wet [Wet dieren, D.P.] worden aangewezen ganzen, honden en katten.”
8. Verder is voor de beoordeling van het middel van belang de Richtlijn voor strafvordering dierenmishandeling en dierenverwaarlozing.
- Deze Richtlijn hield van 1 maart 2015 tot en met 30 november 2021 – voor zover hier van belang – in: