Parket bij de Hoge Raad, 05-11-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1161, 23/04520
Parket bij de Hoge Raad, 05-11-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1161, 23/04520
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 november 2024
- Datum publicatie
- 5 november 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:1161
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2025:293
- Zaaknummer
- 23/04520
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. 1. Schending van het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève door doden van een persoon die buiten gevecht is gesteld door gevangenschap (art. 6 WIM) en 2. als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft terroristische misdrijven te plegen (art. 140a Sr) tijdens niet-internationaal gewapend conflict in Syrië. Twee middelen gericht tegen bewijsvoering van deelneming aan een organisatie die het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. 1. Klachten over duur van de pleegperiode. 2. Klachten over oogmerk van de organisatie tot het plegen van meer dan 1 terroristische misdrijf. Algemene opmerkingen over strafbaarheid van geweldshandelingen in de context van een verzetsstrijd tegen een abject regime. Conclusie strekt tot verwerping.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/04520
Zitting 5 november 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1 Inleiding
De verdachte is bij arrest van 14 november 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens onder 1 “medeplegen van zich in het geval van een niet-internationaal gewapend conflict schuldig maken aan schending van het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève, bestaande uit een aanslag op het leven, in het bijzonder het doden jegens personen die buiten gevecht zijn gesteld door gevangenschap” en onder 2 “als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte heeft A.M. Seebregts, advocaat in Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
2 De zaak
Deze zaak gaat over gebeurtenissen die zich afspeelden tijdens het gewapende conflict tussen het Syrische regeringsleger en verschillende groeperingen die in opstand waren gekomen tegen het regime van Bashar al-Assad in 2012. De in Syrië geboren en destijds aldaar woonachtige verdachte heeft zich volgens de vaststellingen van het hof als lid van de strijdgroep Ghuraba’a Mohassan gemengd in de strijd tegen het leger van de regering en zou zodoende verschillende strafbare feiten hebben gepleegd. Het draait daarbij in het bijzonder om twee geweldsdaden waarmee de strijdgroep in verband wordt gebracht: een bomaanslag in Mohassan op een (voormalige) tapijtfabriek waar een garnizoen van het regeringsleger was gevestigd op 6 juni 2012 en de executie van een militair uit het regeringsleger op 10 juli 2012.
Beide cassatiemiddelen van de verdachte zien op de bewijsvoering van de onder 2 bewezenverklaarde deelneming als leider aan een terroristische organisatie (Ghuraba’a Mohassan). Het eerste middel ziet op de pleegperiode van het onder 2 bewezenverklaarde en het tweede middel gaat over de vraag of Ghuraba’a Mohassan het oogmerk had meer dan één terroristisch misdrijf te plegen.
Deze conclusie is als volgt opgebouwd. Eerst geef ik de inhoud van de relevante delen van de processtukken weer en zet ik het juridisch kader uiteen voor zover dat voor de beoordeling van beide middelen van belang is. Ik bespreek vervolgens eerst het tweede middel en dan het eerste middel. In het kader van de bespreking van het tweede middel maak ik algemene opmerkingen over de strafbaarheid van geweldshandelingen in de context van een verzetsstrijd (in het buitenland) tegen een ondemocratisch, repressief en/of racistisch regime op basis van het Nederlands commuun strafrecht.
3 De relevante delen van de processtukken
Ten laste van de verdachte heeft het hof onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 juli 2012 in of nabij Mohassan en/of Deir ez-Zor, althans in Syrië, heeft deelgenomen aan de organisatie Ghuraba'a Mohassan, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven en/of
E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
terwijl hij, verdachte, leider was.”
Het bestreden arrest bevat onder meer de volgende bewijsoverwegingen (de voetnoten laat ik weg):
“9. Bewijsvoering
Het hof is op grond van de hierna genoemde wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hieronder in de bewezenverklaring is omschreven. Het hof grondt zijn overtuiging op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zijn als bijlage 1 aan dit arrest gehecht. Bijlage 1 maakt onderdeel uit van dit arrest.
In de hierna vermelde nadere bewijsoverwegingen zal het hof met voetnoten duidelijk maken op basis van welke bewijsmiddelen het hof tot zijn vaststellingen en overwegingen komt. Met eindnoten wordt verwezen naar bronnen van het recht.
10. Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
[...]
Niet-internationaal gewapend conflict Syrië
Het hof heeft in eerdere uitspraken al vastgesteld dat er vanaf 2012 - dus ook in de tenlastegelegde periode - sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict in Syrië tussen het Syrische regeringsleger en verschillende georganiseerde, gewapende groeperingen. Nu dit door partijen niet is betwist, zal het hof voor het bestaan van het niet-internationaal gewapende conflict als zodanig volstaan met het verwijzen- naar die eerdere-uitspraken. '
Het hof is van oordeel dat de groepering van de verdachte, Ghuraba’a Mohassan (hierna ook: GM), ook als strijdende partij betrokken was bij het niet-internationaal gewapend conflict. Uit de verklaringen van de verdachte blijkt, dat GM begin 2012 is opgericht. De meeste leden waren deserteurs uit het regeringsleger van Bashar al-Assad. In totaal hadden 9 á 10 personen zich aangesloten bij de groep. Alle personen die bij GM hoorden, hadden wapens, en ze waren bekwaam in het uitvoeren van bomacties. De groep maakte gebruik van een leegstaand schoolgebouw als verblijfplaats. De verdachte typeerde GM als een strijdgroep van deserteurs. Ze werkten nauw samen met de militaire raad die het bevel voerde over de brigades van het Vrije Syrische Leger in de regio. Er bestond binnen GM een hiërarchie. GM had de mogelijkheid om militaire operaties te plannen en uit te voeren, al dan niet samen of met hulp van een of meer andere strijdende partijen. Op twee van die operaties zal het hof hierna, bij de bespreking van het onder 2 tenlastegelegde feit, terugkomen. Daarmee is naar oordeel van het hof aan het organisatievereiste voldaan.
[...]
11. Nadere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Aan de verdachte is onder feit 2 tenlastegelegd - kort gezegd - dat hij als leider en/of oprichter en/of bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk, te weten Al-Qa’ida en/of Jabhat al Nusra en/of Ghuraba’a Mohassan.
Juridisch kader
Terroristisch oogmerk
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Voor een veroordeling op grond van die bepaling is niet voldoende dat sprake is van deelneming aan een organisatie die tot terroristisch oogmerk heeft het plegen van misdrijven (van welke aard dan ook). Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie - een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling - moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking - zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie - en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk.
Een dergelijk aandeel kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat betrokkene in zijn algemeenheid — in de zin van onvoorwaardelijk opzet - weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat betrokkene enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete, misdrijven. Evenmin is vereist dat betrokkene zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
De organisatie Ghuraba’a Mohassan
Reeds hiervoor bij de bespreking van het onder 1 tenlastegelegde feit heeft het hof geoordeeld dat GM als gewapende groepering betrokken was bij het niet-internationaal gewapend conflict en dat aldus is voldaan aan het organisatievereiste voor dat feit. Het hof stelt op grond van dezelfde feiten vast dat GM een samenwerkingsverband was met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de leden, waardoor het een organisatie was als bedoeld in artikel 140a Sr.
Oogmerk Ghuraba’a Mohassan
Inleiding
Het staat niet ter discussie dat GM een strijdgroep was en zich verzette tegen het regime van Bashar al-Assad. Dat blijkt ten eerste uit de hierna te bespreken daden van GM, die gericht waren tegen aanhangers van Bashar al-Assad. Daarnaast beschrijft het eerder genoemde artikel in The Guardian dat de verdachte gedesillusioneerd raakte door het onvermogen van het rebellenleger om het regime te raken. De hierna te bespreken aanslag op de tapijtfabriek had als resultaat dat het leger vertrok, waardoor de verdachte Mohassan als bevrijd beschouwde. Bij de beoordeling van het oogmerk van GM betrekt het hof met name twee misdrijven die door GM zijn gepleegd: de aanslag op de tapijtfabriek en de executie van [slachtoffer] . Het hof bespreekt de twee gebeurtenissen achtereenvolgens.
De aanslag op de tapijtfabriek
Op 6 juni 2012 vond een bomaanslag plaats op een (voormalige) tapijtfabriek te Mohassan, alwaar op dat moment een garnizoen van het Syrische regeringsleger was gevestigd. Van deze aanslag vond de politie een video op het internet. Op de video is te zien dat met behulp van een tractor met aanhanger een explosie wordt veroorzaakt. De beschrijving bij de video luidt: "Het opblazen van twee stellingen van het leger van de tiran. Resultaat: beide stellingen zijn opgeblazen, de tirannen hebben zich teruggetrokken." In de video, met een logo van het media-orgaan van Jabhat al-Nusra, wordt de aanslag opgeëist door Jabhat al-Nusra. Op een muur die in de video wordt getoond, is te lezen: "Jabhat al-Nusra". Even verderop staat nog een tekst op de muur: "Compagnie Ghuraba'a Mohassan".
Als gevolg van deze aanslag heeft het Syrische leger zich uit deze plaats teruggetrokken.
Op 30 juli 2012 is een artikel verschenen in de Britse krant The Guardian met de titel Al-Qaida turns tide for rebels in battle for eastern Syria. De journalist Ghaith Abdul-Ahad, die bij de deskundige dr. G. Steinberg als veelzeggende bron bekend staat, heeft de verdachte in Deir ez-Zor ontmoet en schrijft daarover. Tegenover deze journalist heeft de verdachte verklaard - kort samengevat - dat zijn groep, volgens de journalist zich noemende de Ghuraba'a, deze aanslag heeft gepleegd met hulp van een groep moslimstrijders, die een (bom)expert hadden opgeroepen en na twee dagen werk aan de verdachte als teken van vriendschap een vrachtwagen hadden overhandigd die was geladen met twee ton aan explosieven, dat twee mannen de vrachtwagen dicht bij de poort van de basis hebben gebracht en dat de lading op afstand tot ontploffing is gebracht. In het Guardian-artikel is te lezen dat de verdachte heeft gezegd tegen de journalist: "De autobom kostte ons 100.000 Syrische ponden en er waren minder dan 10 mensen betrokken bij de actie", en "Binnen twee dagen nadat de bomexpert was gearriveerd, hadden we hem klaar. We hebben geen enkele kogel verspild". De volgende dag vertrok het leger en was Mohassan bevrijd, aldus het artikel.
Dat GM met hulp van anderen de aanslag op de tapijt fabriek (mede) heeft gepleegd, valt op te maken uit hetgeen de verdachte hierover in 2012 tegen de journalist van The Guardian heeft verklaard, in samenhang met de beschreven video van deze aanslag, waarin na de aanslag de naam van GM op de muur van de tapijtfabriek te zien is. Het door Jabhat al-Nusra via het media-orgaan opeisen van de aanslag staat hieraan niet in de weg, aangezien ook volgens de verdachte in genoemd krantenartikel deze organisatie hen hierbij heeft geholpen.
[...]
Het hof acht dan ook bewezen dat GM betrokken is geweest bij het organiseren en uitvoeren van de aanslag op de tapijtfabriek. Uit de video blijkt dat het doel van de aanslag was om de aanhangers van Assad die in de fabriek zaten, weg te jagen. Dat doel is bereikt: het leger vertrok uit de fabriek en de verdachte achtte Mohassan bevrijd.
De executie van [slachtoffer]
In paragraaf 10.2. heeft het hof reeds de feiten vastgesteld met betrekking tot de executie van [slachtoffer] . Voor de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde zijn met name de volgende vaststellingen, die het hof deels reeds bij de bespreking van het onder 1 tenlastegelegde heeft gedaan, van belang:
De verdachte had een leidende rol bij de executie van [slachtoffer] ;
Hij heeft [betrokkene 1] , een media-activist, gevraagd de executie te filmen;
De naam Ghuraba'a Mohassan werd meerdere keren genoemd in de video als (mede)verantwoordelijk voor de executie;
Ook werd meerdere keren benoemd dat het slachtoffer bij het leger van de regering van Assad hoorde;
De verdachte heeft gezegd dat degenen die Bashar [al-Assad] hebben gevolgd, geen rekening hebben gehouden met deze dag en [betrokkene 1] heeft gezegd dat het slachtoffer de beloning van iedereen die Bashar al-Assad steunt [zal krijgen];
De verdachte heeft het slachtoffer gevraagd wat hij ervan vond dat Bashar [al-Assad] hem erin heeft laten verstrikken en dat het slachtoffer door hem hier terecht is gekomen;
De woorden die na het schieten door anderen werden gesproken over het lot van elke verrader en moordenaar die het voorzien heeft op onschuldige Syriërs, en de beloning van elke verrader die burgers aanvalt en burgerwoningen bombardeert.
Uit het voorgaande maakt het hof op dat de verdachte ruchtbaarheid wilde geven aan de executie van het slachtoffer door de media-activist [betrokkene 1] te vragen de executie te filmen. [...] De beschreven toedracht laat naar het oordeel van het hof redelijkerwijs geen andere uitleg toe dan dat de video van de executie is gemaakt om een boodschap aan de toekomstige kijker van de video over te brengen en dat met het oog daarop de hiervoor vermelde teksten tijdens de executie zijn uitgesproken. Het hof is van oordeel dat de video een duidelijke boodschap overbrengt: deze militair steunde Assad en moest dat bekopen met de dood en iedereen die Assad steunt kan rekenen op hetzelfde einde. De verdachte had die bedoeling kennelijk ook. Anders valt niet te begrijpen waarom hij, in de wetenschap dat er (ook door anderen dan [betrokkene 1] ) werd gefilmd teksten heeft uitgesproken die passen bij die boodschap.
De naam van GM is in de video meerdere keren genoemd als (mede-)verantwoordelijk voor de executie en is op die wijze gepresenteerd als een (mede-)brenger van de betreffende boodschap.
Die boodschap toont naar oordeel van het hof aan dat GM met de video tot doel had om diegenen die Assad steunden, zijnde een deel van de bevolking van Syrië, ernstige vrees aan te jagen.
Conclusie terroristisch oogmerk Ghuraba’a Mohassan
Het hof is van oordeel dat uit de aanslag op de tapijtfabriek op 6 juni 2012, welke enkele dagen voorbereiding moet hebben vereist, en de executie van [slachtoffer] op 10 juli 2012 blijkt dat GM in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 juli 2012 als naaste doel had de overheid wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten het leger terug te trekken uit Mohassan, respectievelijk om een deel van de bevolking van Syrië, te weten het deel dat Assad steunde, vrees aan te jagen. Het hof concludeert dat GM een terroristisch oogmerk had.
De rol van de verdachte binnen Ghuraba’a Mohassan
De verdachte heeft ontkend de leider te zijn geweest van GM. Hij heeft verklaard dat de groep geen leider had en dat beslissingen in samenspraak met alle leden werden genomen. Het hof gaat aan de verklaring van de verdachte op dit punt voorbij. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij, gezien zijn leeftijd en het feit dat hij als eerste was gedeserteerd uit het leger van Assad, meer respect had van de leden van GM dan anderen. In het hiervoor genoemde artikel in The Guardian komt de verdachte, naar voren als leider van GM. Zo werden de andere leden van GM aangeduid als 'de mannen van de verdachte' en trad de verdachte op als woordvoerder van de groep. Ook heeft de getuige [betrokkene 2] - hoofd van de Militaire Raad van Deir ez-zor - verklaard dat de verdachte de leider was van GM. Volgens de getuige [betrokkene 3] was de verdachte de oprichter van GM.
Voorts blijkt uit de executievideo dat de verdachte een leidende rol had bij de executie van [slachtoffer] , zoals hiervoor bij de bespreking van het onder 1 tenlastegelegde reeds is besproken.
Het hof is derhalve van oordeel dat de verdachte de leider was van GM.
Conclusie
Het hof concludeert dat de verdachte in de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 juli 2012 als leider heeft deelgenomen aan GM, zijnde een organisatie als bedoeld in artikel 140a Sr, en wetenschap had dat GM tot oogmerk had de hiervoor beschreven terroristische misdrijven te plegen, hetgeen ook blijkt uit zijn hiervoor beschreven deelname aan die misdrijven. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.”
De bewezenverklaring steunt verder op de in bijlage 1 van het arrest opgenomen bewijsmiddelen. Bewijsmiddel 11 luidt als volgt:
“11. Een geschrift, zijnde een nieuwsartikel van 30 juli 2012, opgemaakt door Ghaith Abdul-Ahad, journalist bij The Guardian. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (map F Algemene bevindingen, blz. 21-24):
Al-Qaida brengt ommekeer voor rebellen in slag om oostelijk Syrië (Guardian 30 juli 2012)
Ghaith Abdul-Ahad in Deir el-Zour [het hof begrijpt: Deir ez-Zor]
Volgens [betrokkene 4] werken zijn mannen nauw samen met de militaire raad die het bevel voert over de brigades van het Vrije Syrische Leger in de regio. "Als het Vrije Syrische Leger onze hulp nodig heeft dan geven wij die. We helpen ze met berm- en autobommen." De mannen van [betrokkene 4] hadden veel ervaring met het maken van bommen, voegde hij eraan toe.
Hij raakte echter al gauw gedesillusioneerd door wat hij zag als een gebrek aan orde in het rebellenleger, en hun onvermogen het regime te treffen. Hij gaf als voorbeeld een poging het regeringsgarnizoen in Mohassen aan te vallen. Doordat het zich verschanst had in een voormalige textielfabriek, achter betonnen muren, met zandzakken, mitrailleurkoepels en pantserwagens, was het garnizoen immuun voor de nietige aanvalspoging van de rebellen.
'Toen we met het Vrije Syrische Leger de basis aanvielen, probeerden we van alles maar bereikten niets," zei [betrokkene 4] . "Zelfs toen ongeveer 200 mannen vanaf meerdere punten aanvielen, konden ze geen enkele regeringssoldaat verwonden maar verspilden wel voor 1,5 miljoen Syrische ponden (€ 18,500) aan ammunitie die op de muren werd afgevuurd."
Toen bood een groep vrome en gedisciplineerde moslimstrijders in een nabijgelegen dorp hulp aan. Ze riepen een expert op uit Damascus en na twee dagen werk overhandigden ze [betrokkene 4] als teken van vriendschap een vrachtwagen die was geladen met twee ton aan explosieven.
Twee mannen brachten de vrachtwagen dicht bij de poort van de basis en lieten de lading op afstand ontploffen. De explosie was volgens [betrokkene 4] zo hard dat ramen en metalen rolluiken honderden meters werden weggeblazen, bomen met wortel en al werden uitgerukt en er een enorme krater in het midden van de weg ontstond. De volgende dag vertrok het leger en was de stad Mohassen vrij. "De autobom kostte ons 100.000 Syrische ponden en er waren minder dan 10 mensen betrokken bij de actie," zei hij. "Binnen twee dagen nadat de bomexpert was gearriveerd, hadden we hem klaar. We hebben geen enkele kogel verspild."”