Home

Parket bij de Hoge Raad, 27-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1415, 23/04201

Parket bij de Hoge Raad, 27-12-2024, ECLI:NL:PHR:2024:1415, 23/04201

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
27 december 2024
Datum publicatie
24 januari 2025
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:1415
Zaaknummer
23/04201

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 9(2)a Wet OB jo. Tabel I, post b.14(g); karaokecabines; verlenen van toegang; permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen; vertrouwensbeginsel; kennisgroepstandpunten.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/04201

Datum 27 december 2024

Belastingkamer A

Onderwerp/tijdvak Omzetbelasting eerste kwartaal 2018

Nr. Gerechtshof 22/00245

Nr. Rechtbank 20/2719

CONCLUSIE

C.M. Ettema

In de zaak van

[X] B.V. (belanghebbende)

tegen

de staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris)

1 Overzicht

1.1

De belanghebbende in deze zaak biedt in een pand in het uitgaanscentrum van [Q] de mogelijkheid om tegen betaling gebruik te maken van karaokecabines.

1.2

De vraag staat centraal of voor het in gebruik geven van de karaokecabines het verlaagde omzetbelastingtarief voor het verlenen van toegang tot “andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen” zoals opgenomen in post b.14(g) van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende Tabel I van toepassing is.

1.3

De Rechtbank en het Hof hebben deze vraag ontkennend beantwoord.

1.4

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aan de zogenoemde Toelichting Tabel I en de onderliggende kennisgroepstandpunten niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het verlaagde tarief ook voor kararaokecabines kan worden toegepast. In cassatie komt belanghebbende op tegen deze oordelen van het Hof.

1.5

Ik heb deze zaak geselecteerd voor conclusie, vooral omdat hierin de vraag speelt of belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan door de Inspecteur in de procedure overgelegde, doch niet gepubliceerde kennisgroepstandpunten die zijn voorafgegaan aan een wijziging van de Toelichting Tabel I.

Opbouw

1.6

De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 schets ik de feiten en het geding in feitelijke instanties. Onderdeel 3 geeft het geding in cassatie weer. In onderdeel 4 bespreek ik het rechtskader van het verlaagde tarief in de Wet OB voor attractieparken en bespreek ik het eerste cassatiemiddel. Vervolgens onderzoek ik in onderdeel 5 het vertrouwensbeginsel en hoe de vertrouwensleer uitpakt bij kennisgroepstandpunten. Ik sluit af met een bespreking van het tweede cassatiemiddel.

Slotsom

1.7

Ik kom tot de slotsom dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat het verlaagde omzetbelastingtarief zoals opgenomen in post b.14(g) van Tabel I niet van toepassing is op het gebruik van de onderhavige karaokecabines. Het oordeel van het Hof dat te dezen niet is voldaan aan het vereiste dat een persoon gezamenlijk met anderen die ook voorafgaand hebben moeten betalen, toegang heeft tot de besloten ruimte, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk onvoldoende gemotiveerd. Reeds hierom faalt het eerste middel dat tegen dat oordeel is gericht. Het oordeel van het Hof dat de karaokecabines qua inrichting dermate weinig gelijkenis met een attractiepark, speeltuin of siertuin vertonen, dat zij niet op één lijn met dergelijke voorzieningen kunnen worden gesteld, houdt in cassatie ook stand, al vind ik het Hof wel te streng waar het overweegt dat het in de karaokecabines geboden vermaak niet is te karakteriseren als primair dagrecreatie, omdat de recreatie primair in de avond en nacht plaatsvindt.

1.8

Ik geef de Hoge Raad in overweging om het eerste middel ongegrond te verklaren. Ik meen dat dat kan met toepassing van art. 81(1) Wet RO.

1.9

Het tweede middel komt op tegen ‘s Hofs oordeel dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Volgens het middel oordeelt het Hof ten onrechte dat geen betekenis toekomt aan kennisgroepstandpunten met betrekking tot escape rooms en ‘virtual reality’ (VR)-bioscopen, omdat deze niet tot een beleidsregel zouden behoren en het niet de bedoeling is deze standpunten buiten de Belastingdienst bekend te maken.

1.10

De twee kennisgroepstandpunten zijn vastgesteld voorafgaand aan het onderhavige tijdvak, op 9 oktober 2017 en 13 december 2017. Omdat een kennisgroepstandpunt moet worden opgevolgd door de inspecteur, is een kennisgroepstandpunt een ‘vaste gedragslijn’ en vormt het beleid.

1.11

Ik meen dat de uitleg van het recht die de betrokken kennisgroep in de twee standpunten heeft gegeven, is vastgelegd in de Toelichting Tabel I zoals die gold in het onderhavige tijdvak. Het gaat om een wetsinterpreterende beleidsregel. Uit de jurisprudentie volgt dat bij een dergelijke beleidsregel een uitleg in overeenstemming met de wet de voorkeur verdient. Belanghebbendes beroep op de kennisgroepstandpunten faalt dan, nog daargelaten dat de standpunten niet zijn gepubliceerd. Ook het tweede middel faalt daarom.

1.12

Ik geef de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

2.1

Belanghebbende exploiteert een pand in het uitgaanscentrum van [Q] (het pand). In het pand biedt zij sinds maart 2018 de mogelijkheid tegen betaling gebruik te maken van door haar als ‘karaoke booths’ (karaokecabines) aangeduide ruimten. In het pand bevindt zich verder een tijdens de openingstijden vrij toegankelijke entreeruimte in de vorm van een soort plein met een bar en zitplaatsen en een receptie waar degenen die een karaokecabine hebben geboekt, zich kunnen melden.

2.2

Het pand is dagelijks geopend van (ongeveer) 17:00 tot 1:00 uur. In het weekend gaat het pand enkele uren eerder open en op uitgangsavonden is de sluiting pas om 3:00 uur. De karaokecabines zijn te boeken tijdens de openingsuren.

2.3

De karaokecabines, acht in totaal, zijn te bereiken via een gang vanuit de entreeruimte. De cabines variëren in grootte en capaciteit, van vier tot vijfentwintig personen. Elke cabine heeft een zitgelegenheid, een tabletcomputer en een karaokesysteem met een televisie en microfoons. In de grootste cabine is daarnaast een biertap aanwezig.

2.4

De karaokecabines kunnen standaard voor een tijdsduur van twee uur worden geboekt. Degene, of de groep, die een cabine boekt, heeft voor die tijdsduur een recht tot exclusief gebruik daarvan. Door sloten op de cabine is het voor anderen niet mogelijk van de cabine gebruik te maken.

2.5

Belanghebbende bedingt een prijs per karaokecabine voor een bepaalde tijdsduur, waarbij de prijs afhangt van het tijdstip en van de capaciteit van de cabine en niet van het aantal personen dat daadwerkelijk van de cabine gebruikmaakt. Tijdens het verblijf in de karaokecabine kunnen de aanwezigen via de tabletcomputer – tegen afzonderlijke betaling – consumpties bestellen.

2.6

Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan uitgaande van verschuldigdheid van 21% omzetbelasting uit de ontvangen vergoedingen voor het in gebruik geven van de karaokecabines. Na de aftrek van voorbelasting houdt de aangifte een teruggaafverzoek in. De Inspecteur heeft conform de aangifte een teruggaafbeschikking gegeven. In bezwaar tegen de teruggaafbeschikking heeft belanghebbende een hogere teruggaaf verzocht, omdat voor het in gebruik geven van de karaokecabines volgens haar het verlaagde omzetbelastingtarief geldt.

De Rechtbank

2.7

Bij de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) is primair in geschil of het ter beschikking stellen van karaokecabines is belast naar het verlaagde btw-tarief, meer specifiek of de karaokecabines zijn aan te merken als “andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen” in de zin van post b.14(g) van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) behorende tabel I (Tabel I). De Rechtbank oordeelt van niet en verklaart het beroep ongegrond.1

2.8

De Rechtbank overweegt allereerst dat op grond van de tekst van de tabelpost aan belanghebbende kan worden toegegeven dat het verlaagde tarief voor een grotere groep voorzieningen geldt dan uitsluitend voor attractieparken, speeltuinen en siertuinen, maar niet voor alle primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, omdat het woord “dergelijke” dan zinledig zou zijn.

2.9

Uit de tekst van de wettelijke bepalingen, de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie leidt zij vervolgens af dat het moet gaan om een met een attractiepark, speel- of siertuin op één lijn te stellen of daarmee in overwegende mate gelijkenis vertonende voorziening. De Rechtbank constateert dat tussen partijen nog slechts in geschil is of de karaokecabines voldoende (in overwegende mate) gelijkenis vertonen met een attractiepark. Deze vraag beantwoordt de Rechtbank ontkennend.

2.10

Volgens haar vertonen de karaokecabines namelijk dermate weinig gelijkenis met “een ingericht terrein met verschillende voor ontspanning en vermaak bestemde installaties” dat zij niet op één lijn kunnen worden gesteld met een amusementspark of attractiepark.2

2.11

Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat zij vergelijkbaar is met de in de Toelichting Tabel I3 genoemde ‘escape rooms’ en ‘virtual reality’-bioscopen. De Rechtbank vat dit standpunt op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel en oordeelt dat een geslaagd beroep hoe dan ook niet tot toepassing van het verlaagde tarief voor belanghebbende kan leiden, omdat deze toepassing verder gaat dan art. 98 Btw-richtlijn en Bijlage III, punt 7 toestaan, zodat inbreuk zou worden gemaakt op de verplichtingen die het Unierecht Nederland oplegt.

Het Hof

2.12

Dezelfde geschilpunten houden partijen verdeeld voor het gerechtshof Amsterdam (het Hof). Net als de Rechtbank, oordeelt het Hof dat belanghebbendes diensten niet onder het verlaagde tarief kunnen worden geschaard. Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond bevonden en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.4 Het heeft daartoe het volgende overwogen.

2.13

Het Hof constateert allereerst dat vast staat dat de karaokecabines gedurende (in beginsel) twee uur exclusief zijn te gebruiken door degene, of de groep, die de cabine heeft geboekt en dat de prijs die belanghebbende voor dat gebruik bedingt, een prijs is voor het gebruik van een cabine met een maximaal aantal personen. Gegeven die omstandigheden kan volgens het Hof niet worden geoordeeld dat ieder die een toegangsrecht betaalt gezamenlijk met anderen die ook dat toegangsrecht betalen, gebruik kan maken van een karaokecabine. De cabines hebben daarom niet de kenmerken van een voorziening in de zin van post b.14 van Tabel I. Belanghebbende verleent ook geen ‘toegang’ in de zin die is vereist voor toepassing van post b.14 van Tabel I, aldus het Hof.

2.14

Ook overigens kan het primaire standpunt van belanghebbende volgens het Hof niet worden gevolgd, omdat de karaokecabines (i) niet zijn te karakteriseren als primair dagrecreatie en (ii) dermate weinig gelijkenis vertonen met een attractiepark, speeltuin of siertuin, dat zij niet op één lijn met een dergelijke voorziening kunnen worden gesteld.

2.15

Het subsidiaire standpunt vat het Hof, anders dan de Rechtbank, op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Hof verwerpt het betoog van belanghebbende dat in paragraaf 8.6 van de Toelichting Tabel I staat dat de diensten van exploitanten van escape rooms en van VR-bioscopen steeds zijn aan te merken als het verlenen van toegang tot een primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening. Dat is alleen het geval als de ruimte als een dergelijke voorziening is aan te merken, aldus het Hof. De staatssecretaris van Financiën heeft niet verduidelijkt wanneer dat zo is.

2.16

De omstandigheid dat het vermelde in de Toelichting tabel I vragen oproept, is niet voldoende om die toelichting bij objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijs op te vatten als een forse beleidsmatige uitbreiding van de reikwijdte van letter g van post b.14 van Tabel I, zodanig dat het ter beschikking stellen van de karaokecabines daarbinnen valt. De tot de gedingstukken behorende kennisgroepstandpunten leiden het Hof niet tot een ander oordeel, omdat zij niet tot de beleidsregels behoren; zij waren in elk geval in 2018 niet bedoeld om als beleid buiten de Belastingdienst bekendheid te krijgen. Daardoor konden belastingplichtigen noch de rechter die kennisgroepstandpunten in beginsel kennen in 2018 (ten tijde van de aangifte), aldus nog steeds het Hof. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt om die reden.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Beroepschrift in cassatie

3.2

Belanghebbende stelt in cassatie twee middelen voor. Het eerste middel houdt in dat het Hof een onjuiste uitleg geeft aan letter g van post b.14 van Tabel I. Ten eerste voert het middel aan dat het oordeel van het Hof dat geen sprake is van het verlenen van toegang als bedoeld in post b.14 van Tabel I, zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het begrip ‘verlenen van toegang’ moet volgens de gebruikelijke betekenis worden uitgelegd. Essentieel daarbij is dat tegen een voorafgaande betaling toegang wordt verleend om gebruik te kunnen maken van de in Tabel I genoemde voorzieningen. Of die betaling wordt gedaan door één persoon of door elke gebruiker afzonderlijk mag geen verschil maken.

3.3

In de tweede plaats komt het middel op tegen de uitleg die het Hof geeft aan het begrip ‘dagrecreatie’. Dat begrip dient volgens het middel te worden opgevat als recreatie waarbij geen sprake is van een overnachting. Het is niet relevant of het vermaak overdag, in de avonduren of deels in de nachtelijke uren plaatsvindt.

3.4

In de derde plaats acht het middel ook het oordeel van het Hof dat de karaokecabines qua inrichting dermate weinig gelijkenis vertonen met een attractiepark, speeltuin of siertuin dat zij niet op één lijn kunnen worden gesteld met dergelijke voorzieningen zonder nadere motivering onbegrijpelijk, omdat ook reguliere attractieparken toegang verlenen tot karaokecabines en voorts de karaokecabines met een attractiepark en een speeltuin gemeen hebben dat één of meer speeltoestellen aanwezig zijn.

3.5

Het tweede middel bestrijdt met een rechtsklacht het oordeel van het Hof dat belanghebbende geen beroep kan doen op kennisgroepstandpunten van de Belastingdienst. Hoewel kennisgroepstandpunten nog niet formeel als beleid zijn vastgesteld, leidt het middel uit het Besluit Fiscaal Bestuursrecht af dat het wel de bedoeling is dat deze standpunten binnen en buiten de Belastingdienst kenbaar zullen worden gemaakt. Daarmee hebben de kennisgroepstandpunten volgens belanghebbende materieel dezelfde waarde als formeel vastgesteld beleid, te weten een vaste gedragslijn binnen de Belastingdienst.

3.6

De datum van de kennisgroepstandpunten is van 9 oktober 2017 respectievelijk 13 december 2017. Belanghebbende is van mening dat haar een beroep toekomt op de kennisgroepstandpunten voor de belasting die is verschuldigd over het in het geding zijnde tijdvak, te weten het eerste kwartaal van 2018.

Verweerschrift

3.7

Het eerste onderdeel van het eerste middel treft volgens de Staatssecretaris geen doel, omdat het tegen betaling ter beschikking stellen van een karaokecabine op de wijze zoals omschreven onder de feiten zich niet laat duiden als het verlenen van toegang in de context van post b.14 van Tabel I. Naar de gebruikelijke betekenis van het begrip toegang verlenen, ziet de Staatssecretaris veeleer een betaling voor het ter beschikking stellen van een karaokecabine aan degene die de ruimte boekt.

3.8

Ook overigens faalt het eerste middel volgens de Staatssecretaris. ’s Hofs oordeel dat de karaokecabines qua inrichting dermate weinig gelijkenis vertonen met een attractiepark, speeltuin of siertuin dat zij niet op één lijn kunnen worden gesteld met een dergelijke voorziening, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting over het begrip ‘permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen in de zin van post b.14(g) van Tabel I.

3.9

Met betrekking tot het tweede middel merkt de Staatssecretaris ten eerste op dat de kennisgroepstandpunten niet waren bedoeld om als beleid buiten de Belastingdienst bekendheid te krijgen. Ten tweede ziet de Staatssecretaris niet in dat aan de kennisgroepstandpunten het in rechte te beschermen vertrouwen zou kunnen worden ontleend dat voor de door belanghebbende geëxploiteerde karaokecabines het verlaagde tarief zou gelden. Het kennisgroepstandpunt ziet immers op escaperooms en VR-bioscopen.

3.10

Voor zover belanghebbende een beroep doet op het neutraliteitsbeginsel stelt de Staatssecretaris dat de werkingssfeer van de toepassing van het verlaagde tarief niet op grond van het fiscale neutraliteitsbeginsel kan worden uitgebreid.5 Belanghebbende heeft geen objectieve gegevens of andere bewijsmiddelen aangedragen die het oordeel wettigen dat de diensten met betrekking tot de karaokecabines soortgelijk zijn aan die van escaperooms of VR-bioscopen.

4 Het verlaagde tarief voor attractieparken e.d.

5 Vertrouwensbeginsel

6 Conclusie