Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2024, ECLI:NL:PHR:2024:713, 23/01524
Parket bij de Hoge Raad, 02-07-2024, ECLI:NL:PHR:2024:713, 23/01524
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 juli 2024
- Datum publicatie
- 2 juli 2024
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2024:713
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1739
- Zaaknummer
- 23/01524
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Doodslag door steken van (ex-)vriendin in auto en met auto de Nieuwe Maas in te rijden. Art. 287 Sr. Falende middelen over 1. bewijs opzet op dood bij het in het water rijden met auto. 2. gebruik van 'algemene ervaringsregel' in bewijsoverweging. 3. verwerping beroep op noodweer(exces). 4. afwijzing verzoeken i.v.m. OVC-gesprek tussen verdachte en bezoeker in PI. en 5. afwijzing verzoek tot horen referenten die zijn geraadpleegd i.h.k.v. onderzoek naar verdachte in PBC. Strekt tot verwerping van het beroep.
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01524
Zitting 2 juli 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
Inleiding
-
De verdachte is bij arrest van 4 april 2023 door het gerechtshof Den Haag wegens "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 6 maanden. Verder heeft het hof de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast met het bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. Daarnaast heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en in verband daarmee de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals omschreven in het arrest.
-
Namens de verdachte heeft Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
-
In deze zaak is de verdachte veroordeeld wegens doodslag. De relevante gebeurtenissen speelden zich af in de nacht van 21 op 22 december 2019. De feiten houden in het kort in dat de verdachte het [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die nacht bij [bar 1] heeft opgehaald in zijn auto, waarna hij haar tijdens de rit in de auto (veelvuldig) met een mes heeft gestoken. Zelf heeft de verdachte in de auto ook een steekwond opgelopen. Op een gegeven moment zijn de verdachte en [slachtoffer] met de auto in het water van de Nieuwe Maas beland en zijn zij gezonken. De verdachte heeft dit overleefd door zich uit de auto te bevrijden en naar de kade te zwemmen. Het levenloze lichaam van [slachtoffer] is later die dag in de gezonken auto aangetroffen. Deze feiten heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet betwist. De raadsman van de verdachte heeft daar wel naar voren gebracht dat vrijspraak moet volgen omdat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daarnaast is onder meer aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
-
In cassatie wordt over verschillende onderdelen van het arrest van het hof geklaagd. Het eerste middel komt op tegen de bewezenverklaring en in het bijzonder tegen het bewezenverklaarde opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Het tweede middel ziet eveneens op de bewezenverklaring van het opzet, maar gaat in op een door het hof in dat verband genoemde ‘algemene ervaringsregel’. Het derde middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het beroep op noodweer(exces). Het vierde middel klaagt over de afwijzing van verzoeken die te maken hebben met de uitwerking(en) van een Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) gesprek en de verwerping van een verweer van de verdediging dat strekte tot uitsluiting van het bewijs van die uitwerking(en). Het vijfde middel gaat tot slot over de afwijzing door het hof van verzoeken tot het horen als getuigen van referenten die zijn geraadpleegd in het kader van het onderzoek naar de persoon van de verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Het eerste en het tweede middel
5. Het eerste en het tweede middel klagen over de bewijsvoering van het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . Voordat ik deze middelen na elkaar bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen (voor zover voor de bespreking van de middelen relevant) weer.
De bewezenverklaring en de bewijsvoering van het hof
6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 22 december 2019 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk
- die [slachtoffer] meermalen met een mes in het gelaat en in de (boven)armen en in de borststreek gestoken en gesneden en
- vervolgens met die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, auto (vanaf de Parkkade) het water van de Nieuwe Maas ingereden, waardoor voornoemde auto met die [slachtoffer] erin is gezonken,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
7. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:
“Nadere bewijsoverweging
[...]
Bewijsoverweging doodslag
Het hof gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende voor de bewezenverklaring relevante feiten en omstandigheden.
Op 22 december 2019 heeft de verdachte, zo volgt onder meer uit zijn eigen verklaring, de avond doorgebracht bij [bar 1] aan de [a-straat] te Rotterdam. [slachtoffer] was daar op dat moment ook. Blijkens camerabeelden van de nabijgelegen [bar 2] is de verdachte om 2:27:24 uur met [slachtoffer] in zijn tegenover [bar 1] geparkeerde auto gestapt en door de stad gaan rijden. Op camerabeelden van [bar 3] , gevestigd aan de Parkkade, wordt gezien dat de verdachte, komende vanaf de Westerkade en gaande in de richting van de in het verlengde daarvan gelegen Parkhaven, daar om 2:39:08 uur voorbij rijdt. Voorts wordt gezien dat de verdachte om 2:39:12 uur de rijweg verlaat en naar links (het hof begrijpt: in de richting van de Nieuwe Maas) stuurt en over een verhoogde stoep met trottoirband rijdt, richting de kade van de vaarweg de Nieuwe Maas. Om 2:39:20 uur komt de auto van de verdachte voor/op de kade tot stilstand. De auto blijft daar staan, met de voorkant richting de Nieuwe Maas. Om 2:42:48 uur worden, op camerabeelden van de Douane, in het water van de Nieuwe Maas vermoedelijk de koplampen van de auto van de verdachte gezien die onder water schijnen, en om 2:43:17 uur de achterlichten, waarbij het erop lijkt dat de achterzijde van de Mercedes dan nog boven het water uitsteekt. De auto verdwijnt vervolgens uit beeld achter een aan de kade gelegen schip. De auto blijkt vervolgens te zijn gezonken. Een persoon die later de verdachte blijkt te zijn, is tot slot blijkens de beelden om 2:48:19 uur middels een in het water hangende trap de kade op geklommen. De verdachte heeft [slachtoffer] onderweg in de auto meermalen met een mes gestoken, zoals hij zelf heeft verklaard, hetgeen ook steun vindt in de beschadigingen aan de bijrijdersstoel zoals die zijn geconstateerd bij onderzoek aan het voertuig. Daarna is hij, nog steeds volgens zijn eigen verklaring, met die [slachtoffer] in de auto, de Nieuwe Maas ingereden en is de auto na enige tijd gezonken. Volgens zijn allereerste eigen verklaring is de verdachte - naar het hof begrijpt nadat hij zijn auto naar links de kade had opgestuurd -, "naar voren gereden, nog even gestopt en toen doorgereden", het water in, waarbij hij met de onderzijde van de auto de kade schraapte. Deze verklaring vindt steun in de voorhanden zijnde beelden. Verdachte is, zo blijkt uit onderzoek aan het voertuig van de verdachte, met een snelheid van ongeveer 25 km/u het water ingereden. Op latere aanwijzing van de verdachte is zijn auto op 22 december 2019 omstreeks 23:00 uur uit het water getakeld, met daarin het lichaam van de overleden [slachtoffer] . [slachtoffer] is aangetroffen met een groot aantal steek- en snijverwondingen - 26 steekverwondingen en 5 snijverwondingen - in het aangezicht, de armen en de romp, waaronder ook in de borstkas. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] volledig kan worden verklaard door ademhalingsfunctiestoornissen en bloedverlies ten gevolge van zes steekletsels in de romp en ledematen. De overige circa twintig steek- en vijf snijletsels kunnen op zich het overlijden niet verklaren, maar kunnen middels bloedverlies een bijdrage aan het overlijden hebben geleverd. Daarnaast is door de forensisch patholoog geconcludeerd dat het mogelijk is dat verdrinking een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden. Ten aanzien van dit laatste is nader forensisch onderzoek gedaan. Hieruit is naar voren gekomen dat de bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen bevindingen waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat [slachtoffer] levend te water is geraakt, dan onder de hypothese dat zij daaraan voorafgaand al was overleden.
Een en ander brengt het hof allereerst tot het volgende oordeel over het opzet van de verdachte op de levensberoving van [slachtoffer] .
Het veelvuldig steken van [slachtoffer] met een mes, onder meer enkele malen in de borststreek, is reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van die [slachtoffer] dat de verdachte geacht wordt reeds daarmee en minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat die [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Die aanmerkelijke kans op haar dood is bovendien nog toegenomen toen de verdachte na dat steken vervolgens met die [slachtoffer] - die op dat moment zwaargewond maar naar het hof aanneemt nog wel in leven was - de Nieuwe Maas is ingereden. De verdachte heeft daarbij, anders dan door de raadsman bepleit met een beroep op ECLI:NL HR:1996: LJN ZD0139 (het zgn. Porsche-arrest), in het onderhavige geval ook zijn eigen dood op de koop toe genomen. Het hof leidt daarvoor ten eerste uit het rijgedrag van de verdachte en zijn eigen eerste verklaring zoals hiervoor beschreven af, dat de verdachte doelgericht - en niet per ongeluk zoals hij ter zitting heeft verklaard -, de Nieuwe Maas is ingereden. Uit niets blijkt of zou kunnen worden opgemaakt dat hij het te water raken heeft willen voorkomen. Het hof wijst hiervoor bijvoorbeeld op het feit dat remsporen op de kade ter plekke ten enenmale ontbreken. Bovendien kan uit het dossier worden opgemaakt dat de verdachte suïcidaal was toen hij met [slachtoffer] het water inreed. Het hof wijst daartoe in het bijzonder op het berichtenverkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] en de verdachte en derde(-n) (in de weken) voorafgaand aan de gebeurtenis. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte meermalen zinspeelde op zelfmoord, en dat hij van zijn dierbaren afscheid aan het nemen was. Hij heeft het blijkens die berichten in die periode over "zijn laatste dag", het zou "niet goed met hem gaan", hij was "alles kwijt" en "hij (het) was klaar". Bovendien heeft de verdachte ten overstaan van de politie over de gebeurtenis op 22 december 2019 niet alleen verklaard dat, toen hij in zijn auto in het water lag, hij "dacht dat het al klaar was", maar ook dat hij "er klaar voor (was)". Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat hij nog "twijfelde" alvorens hij onder water de deur heeft geopend en naar de kant is gezwommen. Gelet hierop gaat het hof uit van daadwerkelijke suïcidale gevoelens van de verdachte. Dat de kans aanmerkelijk is, naar algemene ervaringsregels, dat als je in de maand december met een auto te water raakt in een rivier als de Nieuwe Maas te Rotterdam, je daarbij ook zelf het leven laat, staat in dit bijzondere geval dus niet in de weg aan de conclusie dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Het door en namens de verdachte gevoerde verweer dat hij niet bewust het water in is gereden, wordt door het hof verworpen.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] , zoals tenlastegelegd, opzettelijk van het leven heeft beroofd.
[...]”
8. De bewezenverklaring steunt op de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op zondag 22 december 2019 omstreeks 11:15 uur waren wij, verbalisanten, in het Erasmus Medisch Ziekenhuis. Aldaar zou [verdachte] opgenomen zijn. Wij zijn de kamer binnengelopen. Daarnaar gevraagd bevestigde de man dat hij [verdachte] genaamd was. Terwijl wij in de kamer stonden kwam er een man van het verplegend personeel in de kamer. Wij hoorden dat hij zei dat hij de politie aan de telefoon had en hij op verzoek van [verdachte] had gebeld, omdat hij (het hof begrijpt: de verdachte) toch graag met de politie wilde praten. Vervolgens hoorden wij, verbalisanten, dat [verdachte] het volgende verklaarde: Ik heb een relatie, of ex-relatie, met een meisje, [slachtoffer] . We zaten in mijn auto. We stonden op de Parkkade. In de auto kreeg ik ruzie met haar. Ik heb altijd een mes in mijn auto. Ik heb haar met het mes gestoken. Hierop ben ik met de auto in het water gereden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2020 van de politie Eenheid Rotterdam met documentcode 2001080835.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 252 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op zondag 22 december 2019 omstreeks 02:53 uur kwam er bij de politiemeldkamer een melding binnen dat een man op de Parkkade uit het water van de (het hof begrijpt: Nieuwe Maas en verstaat hierna telkens aldus verbeterd: Nieuwe) Maas klom, De man bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
[...]
De politie deed vervolgens een onderzoek in de Maas ter hoogte van de Parkkade en vond met behulp van sonar apparatuur een voertuig in het water. Dit voertuig werd opgetakeld en bleek een Mercedes-Benz te zijn met een Duits kenteken en voorzien van het kenteken: [kenteken] . Uit onderzoek bleek dat deze personenauto van [verdachte] te zijn. In het voertuig werd tevens het levenloze lichaam van [slachtoffer] gevonden.
Voorts werd er onderzoek gedaan naar de beschikbare camerabeelden van zondag 22 december 2019 in de omgeving van de [a-straat 1] en de Parkkade te Rotterdam. De camerabeelden werden veilig gesteld en bekeken.
[...]
Camerabeelden [bar 3]
Ik zag ook dat om 02:39:08 uur een personenauto in het zicht van de camera kwam en in de richting reed van de Maastunnel.
Ik zag dat de bestuurder van de personenauto om 02:39:12 uur licht naar links stuurde. Ik zag dat de personenauto over een hobbel dan wel stoeprand reed, want de personenauto bewoog. Dit zag ik aan het heen en weer gaan van de achter verlichting.
Voorts zag ik dat de bestuurder van de personenauto naar links stuurde en richting de kade van de vaarweg de Maas reed.
Voorts zag ik dat de personenauto om 02:39:20 uur voor de kade dan wel de Maas tot stilstand kwam.
Voorts zag ik dat de personenauto voor de kade dan wel de Maas bleef staan en dat de camera geen beeld meer liet zien en dat het tijdsindicatie toen 02:39:25 uur aangaf.
Ik zag dat de personenauto haaks (dan wel op 45 graden) op het trottoir, gezien van de rijbaan van de Parkkade stil stond. Ik zag dat de voorkant van de personenauto richting de Maas stil stond.
[...]
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 december 2019 van de politie Eenheid Rotterdam met documentcode 1912221625.V. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 13 e.v.):
als de op 22 december 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Ik ben wel benieuwd met welke auto je nu het water in bent gereden?
A: Met mijn eigen auto. Een Mercedes E350.
[...]
V: Hoe hard heb je gereden?
A: Niet heel hard. Ik ben naar voren gereden, nog even gestopt en toen doorgereden. Ik schraapte met de onderzijde van de auto de kade. De auto dreef op het wateroppervlakte. Toen kwam er water in en toen landde hij op zijn wielen op de bodem. Ik ben er uit gekomen. Vraag niet hoe. Ik dacht dat het al klaar was. De hele auto stond onder water. Toen heb ik de deur geprobeerd en die ging open. Ik lag al in de auto en dacht dat het klaar was. Ik was er klaar voor. Je heb het in de films dat je deur open kan doen als hij vol zit. Dit is nu bevestigd. Ik twijfelde nog. Ik voelde dat het klaar was.
9. Een proces-verbaal voertuig onderzoek d.d. 1 februari 2020 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. LJN PL1700 2019 383824-56. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 108 e.v. van het forensisch dossier) :
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij stelden in de tijdsperiode van zondag 22 december 2019, omstreeks 22:00 uur en maandag 23 december 2019 omstreeks 19:00 uur een onderzoek in aan een te water geraakt voertuig dat betrokken was bij een onderzoek. Het betreffende voertuig werd aangetroffen in de Maas ter hoogte van de Parkhaven te Rotterdam.
Op de kade muur werden door ons krassporen aangetroffen die na opmeting in onderlinge afstand overeenkwamen met de sporen die door ons aan de onderzijde van het voertuig werden aangetroffen.
[...]
13. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2020 van de politie Eenheid Rotterdam met documentcode 2001290910.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 217 e.v.):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Bij [verdachte] werden twee mobiele telefoons in zijn kleding aangetroffen. De telefoondata van de Samsung Galaxy J6 kon worden veiliggesteld.
Ik zag een WhatsApp chatgesprek tussen [verdachte] en het telefoonnummer + [telefoonnummer] . Uit het onderzoek Maas is eerder gebleken dat het telefoonnummer: + [telefoonnummer] in gebruik was bij het [slachtoffer] .
Op 17 december 2019 en 18 december 2019 stuurde [verdachte] naar [slachtoffer] dat hij "Xanax" heeft ingenomen. Het valt mij op dat [verdachte] naar [slachtoffer] stuurde dat het zijn laatste dag was, dat hij wist wat hij moet doen en dat hij genoeg heeft geleden.
WhatsApp chatgesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] :
[betrokkene 1] is halfzus van [verdachte] .
Op 20 december 2019 stuurde [verdachte] naar [betrokkene 1] dat het niet goed ging met hem. [verdachte] stuurde naar [betrokkene 1] dat hij alles kwijt was en dat het klaar was.”
Het eerste middel
9. Het eerste middel valt mede gelet op de toelichting uiteen in drie deelklachten, die telkens verband houden met (de motivering van) het door het hof bewezenverklaarde opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer] . De eerste deelklacht bespreek ik apart, de tweede en de derde gezamenlijk.
De eerste deelklacht
10. De eerste deelklacht houdt (zo begrijp ik) in dat het hof in zijn bewijsoverweging (in verband met het bewezenverklaarde opzet) feitelijke vaststellingen heeft gedaan die niet zijn terug te leiden tot de gebruikte bewijsmiddelen, terwijl het hof ook niet de bewijsmiddelen heeft aangeduid waaraan die feiten zijn ontleend en/of dat deze vaststellingen (daarom) onbegrijpelijk zijn. De steller van het middel doelt op de overwegingen van het hof die inhouden dat:
i. remsporen op de kade (ter hoogte van de plek waar de auto van de verdachte (een Mercedes) de Nieuwe Maas is ingegaan) ontbreken;
ii. de auto van de verdachte om 2:39:20 uur voor/op de kade van de Nieuwe Maas tot stilstand komt en daar blijft staan, met de voorkant richting de Nieuwe Maas (waarna de verdachte de Nieuwe Maas inrijdt) en dat
iii. de verdachte doelgericht de Nieuwe Maas is ingereden.
11. Bij de beoordeling van de klacht neem ik het volgende tot uitgangspunt. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten of omstandigheden aan te duiden, en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.1 Verder is voor de beoordeling van belang dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de feiten en omstandigheden die de feitenrechter in zijn bewijsmotivering heeft vastgesteld, juist zijn. Dat geldt ook voor conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.2
12. De klacht treft geen doel om de volgende redenen:
(Ad i.) De bewijsmiddelenbijlage bevat geen proces-verbaal waaruit blijkt dat een politieambtenaar heeft waargenomen dat geen remsporen op de kade aanwezig waren. Kennelijk heeft het hof op grond van het feit dat (zoals ook volgt uit de bewijsmiddelen) de politie onderzoek heeft gedaan naar deze plek op de kade en de omstandigheid dat geen melding is gemaakt van aangetroffen remsporen, afgeleid dat deze afwezig waren. Het betreft een gevolgtrekking die het hof heeft gemaakt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen. De gevolgtrekking vind ik gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk.
(Ad ii.) Gelet op de onder randnummer 8 weergegeven inhoud van bewijsmiddel 4 is deze feitelijke vaststelling daar één op één op terug te voeren.
(Ad iii.) Dit is net als de onder i. genoemde overweging een conclusie die het hof kennelijk heeft gebaseerd op feiten uit de bewijsmiddelen. Deze conclusie vind ik niet onbegrijpelijk, omdat het hof daaraan de (op de camerabeelden en de verklaring van de verdachte gebaseerde) vaststellingen over het rijgedrag van de verdachte ten grondslag heeft gelegd, die inhouden dat hij eerst is gestopt en tot stilstand is gekomen en pas daarna het water in is gereden. Daar draagt ook aan bij dat, zoals het hof heeft afgeleid uit de bewijsmiddelen (zie onder i.), geen remsporen zijn aangetroffen op de kade.
De tweede en derde deelklacht
13. De tweede deelklacht heeft betrekking op de overweging van het hof over de gevoelens van suïcidaliteit bij de verdachte. Deze overweging is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden en de gebezigde bewijsmiddelen. De derde deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte het namens de verdachte gedane beroep op het Porsche-arrest3 heeft afgewezen, dan wel die afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd.
14. Beide deelklachten, die in de kern zien op de vraag of bewezenverklaring van het opzet van de verdachte uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid, falen reeds bij gebrek aan belang. Het opzet van de verdachte is namelijk ook zonder meer toereikend gemotiveerd zonder de onderdelen van de bewijsvoering waarover wordt geklaagd. Uit de bewijsvoering volgt namelijk dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] toen hij haar stak met een mes en dat de op die wijze toegebrachte verwondingen (in ieder geval) een rol hebben gespeeld bij het overlijden van [slachtoffer] .
15. De overweging van het hof dat de verdachte – anders dan door de raadsman bepleit met een beroep op het Porsche-arrest – ook zijn eigen dood op de koop toe heeft genomen toen hij met zijn auto het water inreed, vind ik overigens zeker niet onbegrijpelijk. Daarbij is van belang dat het hof in dat verband op basis van het rijgedrag van de verdachte heeft geconcludeerd dat de verdachte doelgericht het water is ingereden en dat hij op dat moment suïcidale gevoelens had. Dat de eerste gevolgtrekking toereikend is gemotiveerd heb ik bij de bespreking van de eerste deelklacht al opgemerkt en toegelicht. Ook de tweede conclusie vind ik niet onbegrijpelijk, gelet op de WhatsApp-gesprekken in de bewijsmiddelen en de uitlatingen van de verdachte tegen de politie na de gebeurtenissen, waar het hof in de bewijsoverweging op heeft gewezen (bewijsmiddel 8 en 13).
Slotsom
16. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
17. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte zonder nadere motivering als algemene ervaringsregel heeft aangenomen ‘dat als je in de maand december met een auto te water raakt in een rivier als de Nieuwe Maas in Rotterdam een aanmerkelijke kans op de dood bestaat.’
18. Lid 2 van art. 339 Sv bepaalt dat feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven. ‘Van algemene bekendheid’ zijn volgens de Hoge Raad ‘die gegevens die ieder van de rechtstreeks bij het geding betrokkenen geacht moet worden te kennen of die hij zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kan achterhalen’. Voor ‘algemene ervaringsregels’ geldt volgens diezelfde jurisprudentie hetzelfde.4
19. Het hof heeft de genoemde ervaringsregel echter niet ten grondslag gelegd aan de bewezenverklaring. Het hof heeft de algemene ervaringsregel kennelijk ingelezen in het hiervoor al aan de orde gekomen verweer van de raadsman, dat erop neerkomt dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer] toen hij de auto het water inreed, omdat dat zou betekenen dat hij ook het risico op zijn eigen dood zou hebben aanvaard. Door te overwegen dat de bedoelde algemene ervaringsregel in dit bijzondere geval niet in de weg staat aan de conclusie dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] (toen hij het water inreed), heeft het hof het bewijs van opzet juist aangenomen in weerwil van die algemene ervaringsregel. De onder 18 bedoelde regels zijn hier dus niet van toepassing. Het middel dat berust op de opvatting dat wel het geval zou zijn, faalt reeds om die reden. Overigens is de bedoelde overweging als zodanig ook niet onbegrijpelijk en doet deze daarom geen afbreuk aan de begrijpelijkheid van de bewijsoverweging als geheel.
20. Het middel faalt.
Het derde middel
21. Het derde middel klaagt dat het hof de verwerping van het beroep op noodweer(exces) onvoldoende, althans niet begrijpelijk, heeft gemotiveerd.
22. Het bestreden arrest houdt in dit verband het volgende in:
“Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en strafbaarheid van de verdachte
Noodweer(exces)
Door de verdachte is een beroep gedaan op noodweer (exces). De eerste vraag die in dit verband voorligt, is of het hof het aannemelijk acht dat sprake is geweest van een noodweersituatie, anders gezegd van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, hierin bestaande dat hij door [slachtoffer] met een mes werd gestoken, in reactie waarop de verdachte haar vervolgens meermalen zou hebben gestoken. Het hof acht dat, alles in ogenschouw nemende, niet aannemelijk en overweegt daartoe het volgende.
Vast staat dat de verdachte op 22 december 2019, toen hij met zijn auto en daarin [slachtoffer] de Nieuwe Maas is ingereden en uit het water de kade op is geklommen, een steekverwonding had links in de borst. Over dat steekletsel heeft een forensisch arts gerapporteerd dat gelet op de kenmerken daarvan, dit goed kan passen bij een zelf toegebrachte verwonding, zoals in het kader van een suïcide (poging). Eveneens kan dit passen bij een enkele beweging met een scherprandig voorwerp door een ander toegebracht, zonder dat sprake is geweest van afweer, aldus de arts. De forensische conclusie is vervolgens dat het aantreffen van de steekverwonding ongeveer even waarschijnlijk is onder een hypothese van door de verdachte bij zichzelf toegebracht letsel als onder een hypothese van door een ander toegebracht letsel.
Het hof overweegt naar aanleiding van deze bevindingen allereerst dat de verdachte, als eerder beschreven, zowel in de periode voorafgaand aan de nacht van 21 op 22 december 2019 als daarna ten overstaan van de politie uitlatingen heeft gedaan die wijzen op suïcidaliteit ten tijde van de gebeurtenis op 22 december 2019. Dat past bij de door de forensisch arts geopperde mogelijkheid dat de steekwond in de linkerborst van de verdachte door hemzelf is toegebracht. Voor dat scenario is ook steun te vinden in de zich in het dossier bevindende verklaringen van zijn (ex)vrouw waaruit naar voren komt dat zich eerder incidenten in de relationele sfeer hebben voorgedaan waarbij de verdachte zichzelf met een mes zou hebben verwond of waarbij de verdachte dreigde samen met haar in de auto het water in te rijden. Daarbij komt dat in de uit het water getakelde en onderzochte auto van de verdachte voor de bijrijdersstoel een mes is aangetroffen, welk mes op sporen is onderzocht. Het NFI heeft op 27 februari 2020 ter zake onder meer gerapporteerd dat het heft is bemonsterd met als doel het verzamelen van DNA van degene(n) die het mes heeft (hebben) gehanteerd. Op het mes is een DNA-mengprofiel aangetroffen van de verdachte en minimaal één onbekende persoon. Het DNA van [slachtoffer] , dat samen met het DNA van de verdachte zelf als referentieprofiel heeft gediend, is op het heft niet aangetroffen. Verder geldt dat het hof in het dossier een contra-indicatie aantreft voor het scenario van de verdachte dat hij eerst door [slachtoffer] met een mes zou zijn gestoken. De verdachte zegt zelf blijkens een in de [PI] opgenomen gesprek (OVC, opname vertrouwelijke communicatie) tussen de verdachte en een bekende van hem die hem bezoekt, dat hij zijn auto pakte en toen het mes in zijn zak stak/stopte. Het hof begrijpt, tegen de achtergrond van overige zich in het dossier bevindende gegevens, dat de verdachte na zijn bezoek aan [bar 1] zijn auto ophaalde op de [b-straat] en vervolgens terug naar [bar 1] reed, alwaar hij parkeerde en uitstapte, om enige tijd later weer in te stappen met [slachtoffer] als bijrijdster. Kennelijk had de verdachte dus een mes bij zich op het moment dat [slachtoffer] bij hem in de auto stapte, welk mes zich in zijn machtssfeer bevond en niet in die van [slachtoffer] .
Ten slotte is nog een andere contra-indicatie voor het scenario van de verdachte gelegen in het feit dat de verdachte, nadat hij zichzelf uit het water had gered, geen enkel afweerletsel of ander snijletsel aan zijn handen bleek te hebben - hij had slechts een schaafwond naast de knokkel van zijn rechter middelvinger, waarvan volgens de forensisch arts niet is vast te stellen of die delict-gerelateerd is. Dit terwijl de verdachte, die als gezegd een steekwond links in de borst had toen hij het water uitkwam, volgens zijn scenario in de auto door [slachtoffer] is gestoken terwijl zij op de bijrijdersstoel zat en hij, rijdende, achter het stuur zat.
Het hof beschouwt de hiervoor uit de OVC gebezigde zinsnede over het mes als daadwerkelijk zo door de verdachte gezegd. Het hof gaat aldus voorbij aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij dit niet heeft gezegd en aan de bijbehorende stelling van de raadsman dat deze weergave van de OVC niet betrouwbaar is. Het hof overweegt daartoe dat de zinsnede zowel is gehoord door de verbalisant die de bewuste OVC in eerste instantie heeft uitgeluisterd, als door de speciaal door de politie ingeschakelde audiospecialist, waarna diens weergave van dit deel van de OVC bij 'controle' daarvan door een opsporingsambtenaar wederom zo is gehoord, met verwijzing naar bijbehorende processen-verbaal van bevindingen.
Gegeven het hiervoor overwogene komt het hof tot het oordeel dat niet aannemelijk is dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer] . Het beroep op noodweer kan reeds daarom niet slagen. Als gevolg daarvan kan de verdachte evenmin een geslaagd beroep doen op noodweerexces.”
23. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende overwegingen van de Hoge Raad van belang:
“2.3.1 Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
2.3.2 Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
2.3.3 Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Ter verduidelijking van eerdere rechtspraak merkt de Hoge Raad hierover het volgende op. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
2.3.4 Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk geworden acht, verwerpt hij het beroep.”5
24. Het hof heeft (in voldoende mate) tot uitdrukking gebracht dat de door en namens de verdachte aan het noodweerverweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk is geworden. De door de verdachte geschetste feiten houden in dat de verdachte in de auto door [slachtoffer] met een mes werd gestoken, in reactie waarop hij haar vervolgens meermaals heeft gestoken met hetzelfde mes. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de verdachte en zijn raadsman ter onderbouwing van die feitelijke toedracht naar voren gebracht dat de verdachte dit heeft verklaard en dat de verklaring in lijn is met het rapport van de forensisch arts over het onderzoek naar de verwonding van de verdachte. Dit rapport houdt in dat het bij de verdachte aangetroffen steekletsel even goed past bij (1.) een zelf (met een scherprandig voorwerp) toegebrachte verwonding, als bij (2.) een door een ander (met een scherprandig voorwerp) toegebrachte verwonding.
25. Het hof heeft de conclusie uit het rapport bij zijn beoordeling als uitgangspunt genomen. Vervolgens heeft het hof een aantal omstandigheden genoemd die beter passen bij het eerste scenario, dan bij het tweede. Dat zijn de volgende. Ten eerste had de verdachte zowel in de periode voorafgaand aan de nacht van 21 op 22 december 2019 als daarna ten overstaan van de politie uitlatingen gedaan die wijzen op suïcidaliteit ten tijde van de gebeurtenis op 22 december 2019, terwijl de verdachte zich eerder tijdens de relatie met zijn (ex-)vrouw (ook) met een mes zou hebben verwond en hij tijdens die relatie heeft gedreigd samen met haar in de auto het water in te rijden. Aan een bemonstering van het heft van een in de auto aangetroffen mes is ten tweede vergelijkend DNA-onderzoek verricht. Het DNA van [slachtoffer] , dat bij dat onderzoek is betrokken, is in die bemonstering niet aangetroffen. De verdachte heeft ten derde blijkens een in de [PI] opgenomen gesprek (OVC) over de gebeurtenissen van 22 december 2019 gezegd dat hij zijn auto pakte en toen het mes in zijn zak stak/stopte. Hieruit blijkt dat het mes zich in de machtssfeer van de verdachte bevond toen hij met [slachtoffer] wegreed van [bar 1] . Tot slot is bij de verdachte geen afweerletsel aangetroffen, terwijl volgens zijn voorstelling van de gebeurtenissen [slachtoffer] hem links in de borst zou hebben gestoken terwijl zij rechts van hem op de bijrijdersstoel zat. Dit alles heeft het hof tot de conclusie gebracht dat het door de verdachte ingebrachte feitelijke toedracht van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden.
26. In cassatie wordt in de toelichting op het middel met de volgende stellingen opgekomen tegen de verwerping van het beroep op noodweer(exces):
i. Het forensisch rapport biedt geen uitsluitsel over de vraag of het waarschijnlijker is dat de verwonding door de verdachte zelf, of door een ander is toegebracht.
ii. Het is onbegrijpelijk dat uitlatingen van de verdachte die volgens het hof wijzen op suïcidaliteit zijn gebruikt voor het afwijzen van het noodweerverweer, omdat deze onvoldoende zijn om vast te stellen dat de verdachte op 22 december 2019 daadwerkelijk suïcidaal was en omdat de uitlatingen tegen zijn ex-vrouw niet zijn gedateerd.
iii. De genoemde resultaten van het DNA-onderzoek kunnen niet als belastend worden uitgelegd, omdat [slachtoffer] in het scenario van de verdachte het mes maar kort heeft vastgehad, terwijl het mes daarna urenlang in het water heeft gelegen. Het is daarom logisch dat haar DNA niet is aangetroffen op het mes.
iv. De uitwerking van de OVC waar het hof op doelt, is niet betrouwbaar. De verdachte en de als getuige gehoorde gespreksdeelnemer [betrokkene 2] ontkennen dat deze woorden zijn gebruikt. Bovendien zijn de opnames ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep afgespeeld, waar niemand heeft kunnen bevestigen dat de uitwerking juist is.
v. Het past bij het scenario van de verdachte dat hij geen afweerletsel heeft opgelopen, omdat hij het heeft over een onverwachte steek in de borst.
27. Ik zal kort ingaan op deze namens de verdachte ingenomen stellingen. Deze staan niet in de weg aan de conclusie van het hof om de volgende redenen. Het onder i. genoemde is door het hof bij zijn beoordeling als uitgangspunt genomen en doet dus niet af aan de redenering van het hof. Het lijkt mij verder evident dat de eerder genoemde omstandigheden die wijzen op suïcidaliteit bij de verdachte in de nacht van 22 december 2022 kunnen bijdragen aan het oordeel van het hof dat het scenario van de verdachte niet aannemelijk is, nu die (ook specifiek) wijzen op de mogelijkheid van een zelf toegebrachte verwonding. Ten aanzien het onder iii. genoemde geldt dat over de gevolgen van de omstandigheid dat het mes lang in het water heeft gelegen voor het niet daarop aantreffen van DNA van [slachtoffer] , zonder deskundigenonderzoek, waar de raadsman tijdens de procedure niet om heeft verzocht, geen precieze uitspraken zijn te doen. Dat de genoemde onderzoeksresultaten beter passen bij het scenario dat de verdachte zichzelf het steekletsel heeft toegebracht, is desondanks niet onbegrijpelijk en kon dus bijdragen aan de conclusie van het hof over de door de verdachte ingebrachte alternatieve lezing van de gebeurtenissen. De conclusie van het hof dat de zinsnede uit de OVC van 5 februari 2020 over het mes daadwerkelijk zo door de verdachte is gezegd, acht ik ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft de conclusie erop gegrond dat deze zinsnede tot drie keer toe is gehoord bij het uitluisteren van de OVC: zowel bij de oorspronkelijke uitwerking van de OVC op 11 februari 2020, als door de in hoger beroep ingeschakelde audiospecialist en nog eenmaal door een opsporingsambtenaar ter controle van de audiospecialist. Daarmee is het ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat (kort gezegd) de verdachte het mes bij zich droeg toen [slachtoffer] bij hem in de auto stapte. Hetzelfde geldt voor de constatering van het hof dat bij de verdachte geen afweerletsel is aangetroffen. De mate waarin deze omstandigheid onderscheid maakt tussen de twee scenario’s is (gelet op de gestelde plotselinge steekbeweging van [slachtoffer] ) niet bijzonder groot, maar ook zeker niet verwaarloosbaar. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat ook uitgaande van het scenario van de verdachte afweerletsel viel te verwachten, nu de gestelde steekbeweging van [slachtoffer] gelet op de positie van beide in de auto (de verdachte links en [slachtoffer] rechts) in combinatie met de plek van het letsel (links in de borst), niet gemakkelijk was uit te voeren. Tot slot merk ik op dat de steller van het middel de verschillende omstandigheden telkens afzonderlijk heeft uitgelicht en bekritiseerd, terwijl deze als geheel beschouwd aan kracht winnen.
28. Het voorgaande leidt mij tot de conclusie dat de beslissing tot verwerping van het beroep op noodweer(exces) van de verdachte niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd.
29. Het middel faalt.