Parket bij de Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1068, 25/00553
Parket bij de Hoge Raad, 03-10-2025, ECLI:NL:PHR:2025:1068, 25/00553
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 3 oktober 2025
- Datum publicatie
- 17 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2025:1068
- Zaaknummer
- 25/00553
Inhoudsindicatie
Zijn de proceskosten in bezwaar en beroep in redelijkheid gemaakt?
Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 25/00553
Datum 3 oktober 2025
Belastingkamer B
Onderwerp/tijdvak Parkeerbelasting
Nr. Gerechtshof 24/583, 24/585, 24/633 en 24/634
Nr. Rechtbank 23/6172 en 23/6176
CONCLUSIE
R.J. Koopman
In de zaak van
[X]
tegen
B & W gemeente Zoetermeer
1 Inleiding
Deze zaak gaat over de vraag of de proceskosten in bezwaar en in beroep in redelijkheid zijn gemaakt. Tijdens twee controles is door een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van belanghebbende stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
Belanghebbende heeft middels een gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. In de bezwaarschriften is vermeld dat belanghebbende alle op de zaak betrekking hebbende stukken wil ontvangen en na ontvangst een termijn wil voor het aanleveren van nadere (aanvullende) gronden. Ook is in de bezwaarschriften vermeld dat belanghebbende verzoekt om te worden gehoord en dat hij de aanvullende gronden van het bezwaar bij voorkeur kenbaar maakt tijdens een telefonisch hoorgesprek.
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende vier keer uitgenodigd voor een telefonisch hoorgesprek onder vermelding van datum en tijdstip. De gemachtigde heeft niet op deze uitnodigingen gereageerd.
De Rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, nu de termijn van de maximale parkeerduur was verstreken. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslagen daarom vernietigd. De Rechtbank heeft geoordeeld dat voor een veroordeling in de kosten van het beroep niet is voldaan aan de redelijkheidstoets, maar heeft wel een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Beiden partijen zijn in hoger beroep gekomen.
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten voor bezwaar en evenmin voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. In de eerste plaats heeft het Hof overwogen dat belanghebbende niet redelijkerwijs kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken, omdat hij zelf geacht moet worden te beschikken over de benodigde kennis en kunde en ook goed bekend was met de geldende parkeerregels ter plaatse. In de tweede plaats heeft het Hof overwogen dat de ingeschakelde gemachtigde door de wijze van procederen in de bezwaarfase een onnodige beroepsfase heeft bewerkstelligd en dat het er alle schijn van heeft dat de handelwijze van de gemachtigde enkel is gekozen om een proceskostenvergoeding in de beroepsfase te bewerkstelligen, welke handelwijze het Hof laakbaar acht.
Het eerste anker waarvoor het Hof in deze zaak is gaan liggen (eigen deskundigheid) houdt niet, maar het tweede (procesgedrag gemachtigde) wel. Ik meen dat uit het arrest van 11 juli 2025 blijkt dat de feitenrechter een ruimere beoordelingsmarge wordt gegund bij de toepassing van art. 2(3) BPB dan voorheen werd aangenomen. Die beoordelingsmarge heeft het Hof niet overschreden door op grond van de door hem vastgestelde omstandigheden een kostenvergoeding achterwege te laten.
Als de Hoge Raad onverhoopt vasthoudt aan zijn strenge leer uit het arrest 12 mei 2006, blijkt uit de stukken van het geding dat belanghebbende pas in de beroepsfase het parkeerkaartje heeft getoond waaruit blijkt dat de maximale parkeerduur was overschreden. Daardoor is (voor de bezwaarfase) de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag niet aan het bestuursorgaan te wijten en vloeide de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende. Belanghebbende heeft dus niet recht op een vergoeding van de kosten van het bezwaar en het beroep.
Omdat alle middelen falen moet het cassatieberoep mijns inziens ongegrond worden verklaard. De Hoge Raad zou de rechtsontwikkeling en rechtszekerheid een dienst bewijzen door enige onduidelijkheden uit het arrest van 11 juli 2025 op te helderen. Dit geldt in het bijzonder voor de vragen of:
(a) er thans werkelijk een driedubbele redelijkheidstoets geldt, [ik denk het wel]
(b) uitsluitend wegens de eigen deskundigheid van de belanghebbende een (proces)kostenveroordeling achterwege kan blijven, [ik denk het niet]
(c) (indien het antwoord op vraag (b) ontkennend luidt) die eigen deskundigheid mag worden meegewogen bij de beoordeling of een (proces)kostenveroordeling achterwege kan blijven, [ik denk het wel]
(d) een procesbelang al zeer gering is wanneer het kleiner is dan € 1000, [ik denk het niet]
(e) hierbij het met nevenbeslissingen gemoeide financiële belang meetelt, [ik denk het niet]
(f) de rechter aan het procesgedrag van (de gemachtigde van) de belanghebbende het gevolg kan verbinden dat geen (proces) kostenveroordeling plaatsvindt, ook als de noodzaak tot het instellen van het rechtsmiddel niet uitsluitend is te wijten aan diens handelwijze? [ik denk het wel]
2 De feiten en het geding in feitelijke instanties
Op 2 maart 2023 omstreeks 11:56 uur stond de auto met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd ten hoogte van [a-straat 1], te Zoetermeer. Op 7 april 2023 omstreeks 15:03 uur stond de auto geparkeerd ter hoogte van [a-straat 2], te Zoetermeer. Deze locaties zijn door burgermeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer aangewezen als plaatsen waar tegen betaling van parkeerbelasting kan worden geparkeerd voor een maximale parkeerduur van 90 minuten.
Tijdens controles op voornoemde tijdstippen is door de parkeercontroleur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan zijn de naheffingsaanslagen opgelegd ten bedrage van elk € 75,40, bestaande uit € 2,50 parkeerbelasting en € 72,90 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
De auto is via een parkeerapplicatie aangemeld op 2 maart 2023 van 09:31 tot 11:01 uur en op 7 april 2023 van 9:45 uur tot 11:15 uur in parkeerzone [...].
Belanghebbende heeft middels een gemachtigde bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen. In het bezwaarschrift is vermeld dat belanghebbende alle op de zaak betrekking hebbende stukken wil ontvangen en na ontvangst een termijn wil voor het aanleveren van nadere (aanvullende) gronden. Ook is in het bezwaarschrift vermeld dat belanghebbende verzoekt om te worden gehoord en dat hij de aanvullende gronden van het bezwaar bij voorkeur kenbaar maakt tijdens een telefonisch hoorgesprek.
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende vier keer uitgenodigd voor een telefonisch hoorgesprek onder vermelding van datum en tijdstip, waarbij in de laatste twee uitnodigingen naast het nummer van de naheffingsaanslag en het kenteken van de auto ook de naam van belanghebbende is vermeld. De gemachtigde heeft niet op deze uitnodigingen gereageerd.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag 1
De Rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd, nu de termijn van de maximale parkeerduur telkens was verstreken. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen daarom vernietigd.
Bij de Rechtbank verschilden partijen wel van mening over de vraag of de heffingsambtenaar moet worden veroordeeld in de kosten die in deze procedure redelijkerwijs zijn gemaakt, te weten de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende bijstand. De Rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende de bestreden proceskosten in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiertoe heeft de Rechtbank overwogen dat belanghebbende in de bezwaarfase heeft nagelaten de evident onrechtmatige naheffingsaanslag effectief te betwisten en dit pas heeft gedaan in beroep. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht te worden gehoord, maar heeft niet gereageerd op de uitnodigingen van 30 juni 2023, 14 juli 2023, 9 augustus 2023 en 23 augustus 2023 tot het bijwonen van een hoorzitting. De stelling van de heffingsambtenaar dat de grond ingebracht in beroep ook in bezwaar ingebracht had kunnen worden, is desgevraagd ter zitting ook niet weersproken. Met de heffingsambtenaar heeft de Rechtbank daarom geoordeeld dat voor een veroordeling in de kosten van het beroep niet voldaan is aan de redelijkheidstoets.
De Rechtbank heeft wel een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend aan belanghebbende. Deze kosten heeft de Rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op vast op € 155,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van de bezwaarschrift met een waarde per punt van € 310,- en een wegingsfactor 0,5).
Gerechtshof Den Haag 2
Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende voerde aan dat de Rechtbank de kostenvergoeding voor de bezwaarfase op een te laag bedrag heeft vastgesteld en de heffingsambtenaar voerde aan dat de Rechtbank hem überhaupt niet had moeten veroordelen tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Verder voerde belanghebbende aan dat de Rechtbank ten onrechte de heffingsambtenaar niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de fase van het beroep.
Het Hof oordeelde dat niet kan worden geconcludeerd dat belanghebbende de bestreden (proces)kosten redelijkerwijs heeft moeten maken. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende medewerker is van het bedrijf van gemachtigde, dat belanghebbende zelf regelmatig optreedt als gemachtigde namens parkeerders en ruime ervaring heeft met het indienen van bezwaar en beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting. In de tot het dossier behorende machtiging staat belanghebbende bovendien zelf genoemd als vertegenwoordiger namens de gemachtigde. Belanghebbende wordt dan ook zonder meer geacht te beschikken over de kennis en kunde die nodig is om zelf een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag op te stellen. Het Hof achtte bovendien aannemelijk dat belanghebbende goed bekend was met de geldende parkeerregels ter plaatse, waaronder de maximale parkeerduur van 90 minuten, aangezien hij naast het kantoor van zijn werkgever heeft geparkeerd. Het was volgens het Hof in dit geval dan ook niet redelijk een gemachtigde in te schakelen voor het verlenen van rechtsbijstand.
Daarbij komt, aldus het Hof, dat de ingeschakelde gemachtigde een onnodige beroepsprocedure heeft bewerkstelligd door in een drie pagina’s tellend bezwaarschrift enkel diverse algemene gronden te noemen en niet de enige evident relevante grond inzake het verstrijken van de maximale parkeerduur. In het beroepschrift is vervolgens wel de relevante grond als enige beroepsgrond aangevoerd. Ook is in de bezwaarfase niet meegewerkt aan het houden van een hoorzitting, terwijl daar wel om was verzocht. Het heeft er alle schijn van dat deze handelwijze enkel is gekozen om een proceskostenvergoeding in de beroepsfase te bewerkstelligen, welke handelwijze het Hof laakbaar acht. Het Hof overwoog vervolgens dat daarom er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten voor bezwaar of voor beroep.
Op die gronden heeft het Hof het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond verklaard en dat van belanghebbende ongegrond. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de kosten van bezwaar en de wettelijke rente daarover.
3 Het geding in cassatie
Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. Er is geen verweerschrift ingediend.
Belanghebbende stelt in cassatie drie middelen voor.
Het eerste middel ziet op de overweging van het Hof dat er geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van de kosten voor bezwaar. Door in hoger beroep te gaan is belanghebbende in een slechtere positie komen te verkeren dan zonder het instellen van hoger beroep het geval zou zijn geweest. Dat is volgens belanghebbende in strijd met art. 8:69 Awb en reformatio in peius.
Het tweede middel houdt in dat het Hof niet heeft onderkend dat in bezwaar een onjuiste waarde per punt is gehanteerd.
Het derde middel ziet op de overweging van het Hof dat belanghebbende de proceskosten redelijkerwijs niet had hoeven maken. De gemachtigde van belanghebbende stelt dat hij niet de werkgever maar de opdrachtgever van belanghebbende was, dat het belanghebbende vrij stond om hem in te schakelen voor een geschil over een fiscale aanslag voor het parkeren en dat belanghebbende zelf Mulder-zaken doet.